ECLI:NL:RBNNE:2020:1564

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
4 april 2020
Zaaknummer
LEE 19-389
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door dienstongeval tijdens training aan politieacademie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar in opleiding aan de politieacademie, en de korpschef van politie. Eiseres had een dienstongeval tijdens een verplichte training Aanhouding en Zelfverdediging (AZV) op 6 juli 2012, waarbij zij letsel aan haar pols opliep. Eiseres verzocht de korpschef aansprakelijkheid te erkennen voor de schade die zij had geleden als gevolg van dit ongeval. De korpschef weigerde dit, stellende dat hij aan zijn zorgplicht had voldaan en dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank overwoog dat de training plaatsvond in een veilige omgeving, dat er voldoende toezicht was en dat de omstandigheden van de training niet zodanig waren dat het ongeval had kunnen worden voorkomen. Eiseres had eerder al meerdere trainingen gevolgd en was bekend met de omgeving. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen of nalaten van de korpschef, en dat het ongeval niet te wijten was aan een gebrek aan zorg van de werkgever.

De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van de werkgever niet inhoudt dat elk risico moet worden uitgesloten en dat het enkele feit dat een ongeval heeft plaatsgevonden niet betekent dat de zorgplicht is geschonden. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er onvoldoende instructies waren gegeven en dat de dojo niet veilig was, en concludeerde dat de korpschef niet gehouden was om de restschade van eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/389

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.A.Th. IJspeert),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P. Ceulen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aansprakelijkheid te erkennen voor de schade die eiseres heeft geleden ten gevolge van een dienstongeval en de gevraagde schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder [casemanager schade] , casemanager schade, verschenen.
De voorzitter heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven nader met elkaar in overleg te treden teneinde te bezien of zij alsnog onderling tot een regeling kunnen komen. Hiertoe is de zaak voor zes weken aangehouden. Partijen hebben desgevraagd bevestigd dat, als zij er onderling niet uitkomen, er vervolgens geen nadere zitting meer hoeft plaats te vinden.
Op 3 september 2019 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank bericht dat het niet gelukt is om onderling tot een minnelijke regeling te komen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 19 december 2011 is eiseres begonnen aan de opleiding tot [naam functie] niveau 3, aan de politieacademie te [plaats] . Op 6 juli 2012 heeft eiseres deelgenomen aan een verplichte training Aanhouding en Zelfverdediging (AZV). Deze training vond plaats in een dojo (oefenruimte). Op die dag is eiseres bij een oefening betrokken geraakt bij een dienstongeval. Zij heeft tijdens de deelname aan de AZV letsel aan haar pols opgelopen, ook was sprake van een SL-laesie. Eiseres is meerdere keren geopereerd en zij ondervindt nog steeds beperkingen aan haar pols.
1.2.
Bij brief van 20 september 2016 heeft eiseres verweerder verzocht aansprakelijkheid te erkennen voor andere geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van dit ongeval, die niet uit hoofde van de rechtspositieregeling is vergoed. In die brief is toegelicht waarom verweerder aansprakelijk moet worden gehouden voor het dienstongeval dat eiseres op 6 juli 2012 is overkomen.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geen aansprakelijkheid erkend, omdat hij meent niet te zijn tekortgeschoten in de nakoming van zijn zorgplicht jegens eiseres en het ongeval moet worden gezien als een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Verweerder is niet overgegaan tot vergoeding van de door eiseres geleden (rest)schade.
1.4.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 9 oktober 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Eiseres is bij die hoorzitting aanwezig geweest, bijgestaan door haar gemachtigde. Van die hoorzitting is een verslag opgesteld.
1.5.
Op 25 oktober 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met F. [naam docente] , IBT docente B en J. [naam teamchef] , teamchef C. Van dit gesprek is een verslag opgesteld. Bij
e-mail van 6 december 2018 heeft eiseres gereageerd op het verslag van de hoorzitting en het verslag van het gesprek.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld dat het verzoek om schadevergoeding van eiseres moet worden afgewezen, omdat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat de oefening waarbij eiseres letsel opliep niet te beschouwen is als een op zichzelf ingewikkelde, gevaarlijke activiteit, dat het ging om een eenvoudige oefening voor het trainen van basisvaardigheden, die al veelvuldig was geoefend gedurende de opleiding, dat eiseres in een beveiligde lesomgeving oefende, dat de oefenruimte is bekleed met een zachte vloer en wanden, dat het oppervlak van de dojomat 177 m² vierkante meter (14.20 bij 12.50 meter) bedroeg en dat iedere groep van drie personen 22 m² tot zijn beschikking had. Voorts is tijdens de opleiding toezicht gehouden door een IBT-docent en zij heeft zich op de bewuste dag in het midden van de zaal langs de lange wand opgesteld om de gehele zaal te overzien. Niet valt in te zien dat de politie nog andere maatregelen had moeten treffen dan zij reeds heeft gedaan. De door eiseres genoemde omstandigheden, waaronder de vernieuwde opleiding en de toestroom van studenten zijn volgens verweerder niet van invloed geweest op de veiligheidssituatie tijdens de les van 6 juli 2012. Het ongeval is te wijten aan een ongelukkig samenloop van omstandigheden met onvoorziene gevolgen. Verweerder heeft het verzoek om aansprakelijkheid te erkennen afgewezen, omdat er geen grondslag is voor het vergoeden van de gestelde restschade. Van het bestreden besluit maken deel uit een tweetal verklaringen, gedateerd 15 april 2014 en 28 april 2014, van N. [naam medestudent 1] en R.S. [naam medestudent 2] en een gespreksverslag van 25 oktober 2018, waarin [naam docente] en [naam teamchef] voornoemd vragen hebben beantwoord.
3.1.
Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op de daartoe aangevoerde beroepsgronden, zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Eiseres heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor schade door een dienstongeval tijdens de AZV-training op 6 juli 2012. Verweerder heeft aansprakelijkheid voor het dienstongeval en het verzoek om vergoeding van restschade afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie – vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
6 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1535 – moet de rechtbank in een dergelijk geval beoordelen of verweerder heeft voldaan aan zijn zorgplicht. Die zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen. Het bestuursorgaan is niet gehouden tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van haar kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden. Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3292, en van 12 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4040.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een dienstongeval is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden en dat geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van eiseres. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder heeft aangetoond dat hij als werkgever aan zijn onder 4.1 omschreven zorgplicht heeft voldaan en of verweerder het verzoek om vergoeding van restschade terecht heeft afgewezen.
4.3.
Eiseres voert aan dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij zijn zorgplicht is nagekomen en dat verweerder aansprakelijkheid had moeten erkennen voor de schade die eiseres heeft geleden ten gevolge van het haar op 6 juli 2012 overkomen dienstongeval. Verweerder had de geleden (rest)schade van eiseres voor vergoeding in aanmerking moeten brengen. Daartoe stelt eiseres in de kern dat de capaciteit op de politieacademie te [plaats] onvoldoende was vanwege de toestroom van het aantal studenten in 2011, dat de dojo geen veilige leeromgeving was, dat er door de IBT-docente voorafgaand aan de training onvoldoende instructies zijn gegeven en dat er te weinig toezicht is gehouden en dat het dienstongeval eenvoudig voorkomen had kunnen worden door het nemen van maatregelen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hiervoor onder 4.1 omschreven zorgplicht voldaan. De rechtbank onderschrijft wat verweerder daarover in het bestreden besluit, zoals hiervoor onder 2 is weergegeven, deugdelijk gemotiveerd heeft overwogen. Eiseres voert aan dat de capaciteit vanwege de hoge toestroom van nieuwe studenten onvoldoende was. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet zijn de toename van de instroom van leerlingen en de vernieuwing van het onderwijs in 2011 niet van invloed geweest op de veiligheid van de AZV-lessen dan wel op de les van 6 juli 2012 in het bijzonder. Dat, zoals eiseres stelt, er in het verleden tijdens lessen ongevallen hebben plaatsgevonden waarbij sprake was van letsel – hetgeen door verweerder ook niet is weersproken – betekent nog niet dat de les op 6 juli 2012 waar eiseres aan deelnam onder onveilige omstandigheden plaatsvond. Anders dan eiseres kennelijk meent, is niet gebleken dat deze eerdere ongevallen verband houden met een gebrek aan capaciteit in de dojo. Dat, zoals eiseres stelt, de opleiding niet berekend was op het aantal studenten en er onvoldoende lesmateriaal voorhanden was, wat daar verder ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel.
4.5.
Eiseres voert voorts aan de dojo geen veilige lesomgeving was, omdat één wand niet bekleed was met matten en zij er niet op bedacht hoefde te zijn dat zij tijdens de oefening geen kant op kon vanwege de aanwezigheid in de dojo van een bank, een bureautafel en een opslagruimte met sportattributen. Eiseres vindt dat zij voor deze attributen door verweerder gewaarschuwd had moeten worden, zodat zij daar rekening mee had kunnen houden. De rechtbank overweegt hierover– zoals verweerder in het verweerschrift overtuigend heeft uiteengezet – dat de dojo vloermat een totale oppervlakte heeft van 177,5 m², dat er op 6 juli 2012 zeven of acht groepen van elke drie studenten waren en dat iedere groep ongeveer
22 tot 25 m² oefenruimte tot zijn beschikking had. Ter zitting heeft verweerder hierover naar voren gebracht dat elke groep, gelet op het aantal beschikbare m², voldoende ruimte had om op veilige wijze de oefening te kunnen uitvoeren. De rechtbank kan zich in de door verweerder ter zitting gegeven toelichting vinden. Dat eiseres stelt dat de dojo tijdens de oefening op 6 juli 2012 te vol was, volgt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet. Dat het in het beleving van eiseres anders was, maakt het niet anders.
4.6.
Bij het voorgaande overweegt de rechtbank dat eiseres op de foto van de dojo heeft aangekruist waar zij stond toen het ongeval haar overkwam. Anders dan eiseres beweert blijkt uit die foto – waarvan verweerder nog een exemplaar in kleur heeft overgelegd en die op de zitting samen met partijen is bekeken –, zoals verweerder ter zitting overtuigend heeft aangegeven, dat eiseres op voldoende en dus veilige afstand van de tafel die in de dojo stond opgesteld verwijderd was. Dit geldt eveneens voor de bank die opgesteld stond langs de niet beklede wand, nu deze bank op geruime afstand stond van de plek waar eiseres aan het trainen was. Dat, zoals eiseres stelt, zij tijdens de oefening naar de muur toe gedreven werd omdat andere studenten op korte afstand van haar training en zij daardoor geen kant meer op kon, volgt de rechtbank ook niet. De rechtbank sluit zich aan bij wat verweerder daarover in het verweerschrift heeft uiteengezet. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat tijdens de aanhoudingsoefening op 6 juli 2012 eiseres op enig moment met haar rug gekeerd tegen de muur achter medestudent [naam medestudent 1] stond en dat de andere medestudent [naam medestudent 2] [naam medestudent 1] tegen de muur drukte om hem aan te houden en dat eiseres daarbij met haar linker pols bekneld is geraakt. Dat, zoals eiseres stelt, het toezicht tijdens de oefening onvoldoende was, biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen. Dat eiseres stelt dat zij niet bedacht hoefde te zijn op de in de dojo aanwezige attributen (zoals de bank, een tafel en de spullen die in de opslagruimte stonden), kan haar niet baten, omdat niet gebleken is dat het dienstongeval is ontstaan door de aanwezigheid van deze attributen. Eiseres stond immers op voldoende en veilige afstand van de in de dojo aanwezige attributen, hetgeen steun vindt in de hiervoor genoemde foto van de dojo. Dat eiseres, zoals zij stelt, niet meer kon uitwijken, volgt de rechtbank dan ook niet. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de CRvB van 22 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:50121) slaagt niet, alleen al omdat geen sprake is van een vergelijkbare zaak. In die uitspraak ging het om een losliggende vloerbedekking in een oefenruimte en daarvan is in de zaak van eiseres geen sprake. Van belang daarbij is dat de CRvB in die uitspraak, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1761), heeft overwogen dat een loszittend tapijt niet op één lijn kan worden gesteld met de aanwezigheid van algemeen gebruikelijke objecten.
4.7.
De rechtbank acht verder van belang dat – zoals verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet – de oefening op 6 juli 2012 gehouden werd op voldoende en veilige afstand van de in de dojo aanwezige attributen, zodat eiseres niet bedacht hoefde te zijn op die attributen. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiseres al vaker geoefend had in de dojo en dat zij wist van de aanwezigheid van de objecten, dat de sporthal in 2017 in de RI&E-beoordeling is meegenomen en dat de sporthal toen veilig is bevonden voor wat betreft afwerking en inrichting. Verweerder hoefde eiseres, anders dan zij stelt, dan ook niet te waarschuwen voor de in de dojo aanwezig attributen. Dat, zoals eiseres stelt, de temperatuur in de dojo op 6 juli 2012 te hoog was waardoor de leerlingen al transpireerden na de warming-up, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat dit de oorzaak was van het ongeval van eiseres en het bij haar ontstane letsel aan haar pols. Verweerder was niet gehouden om een afzonderlijke maatregel, zoals het plaatsen van airco, te nemen. Dat de dojo inmiddels is uitgerust met klimaatbeheersing, maakt het niet anders, omdat het ongeval van eiseres niet in verband is te brengen met de gestelde hoge temperatuur in de dojo op
6 juli 2012. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
4.8.
Eiseres voert verder aan dat de IBT-docente voorafgaand aan de oefening op 6 juli 2012 te weinig instructies heeft gegeven en onvoldoende toezicht heeft gehouden. De rechtbank volgt eiseres hierin ook niet. Hiertoe overweegt de rechtbank – zoals verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet – dat eiseres al 40 AZV-lesuren had gevolgd, dat zij al vele keren trainingen en dus ook instructies hierover heeft gekregen, dat uit de verklaringen van de medestudenten van respectievelijk 15 april 2014 en 28 april 2014 niet blijkt dat zij de instructie van de IBT-docente niet, althans onvoldoende, hebben begrepen. Daar komt bij dat IBT-docente [naam docente] op 25 oktober 2018 heeft verklaard dat zij zich weliswaar niet meer kan herinneren welke instructies zij (op 6 juli 2012) heeft gegeven, maar dat zij wel altijd verschillende scenario’s geeft, dat zij bij het scenario van een verzettende verdachte ook altijd de hoeveelheid verzet die van de ‘verdachte’ verwacht wordt benoemd en dat zij direct ingrijpt indien er meer dan nodig verzet gepleegd wordt. Daarnaast heeft [naam docente] verklaard dat zij tijdens lessen vertelt over de Ambtsinstructie en dan met name over de proportionaliteit van het geweld en dat eiseres op 6 juli 2012 het eerste deel van de opleiding al had afgesloten. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft uiteengezet, heeft de IBT-docente zich in het midden van de zaal langs de lange wand opgesteld en dat zij vanaf die plek een goed overzicht had op alle groepen. Het is bovendien, anders dan eiseres kennelijk meent, niet zo dat de zorgplicht van verweerder zover strekt dat de IBT-docente constant elke groep op die bewuste dag in de gaten had moeten houden. Ook hoefde de IBT-docente niet tot in detail instructies te geven, nu eiseres niet meer als een onervaren studente was aan te merken.
4.9.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat het ongeval door het treffen van een aantal maatregelen gemakkelijk voorkomen had kunnen worden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat – zoals verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet – niet valt in te zien welke maatregelen verweerder nog had moeten treffen dan hij reeds heeft gedaan. Daar komt bij dat met het nemen van door de eiseres genoemde maatregelen, zoals het splitsen van de groepen, de inzet van meer docenten, het anders inrichten van de dojo en een betere regulering van de temperatuur in de dojo, niet gezegd kan worden dat daarmee het ongeval van eiseres voorkomen had kunnen worden. Het ongeval van eiseres staat op zichzelf. Verweerder heeft het ongeval dan ook redelijkerwijs niet kunnen voorkomen. Het ongeval van eiseres is, hoe betreurenswaardig ook, te wijten aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Van aan verweerder toe te rekenen onrechtmatig handelen of nalaten is geen sprake. Er bestaat daarom geen grond om verweerder wegens schending van de zorgplicht in de door eiseres gestelde (rest)schade als gevolg van het ongeval te veroordelen.
4.10.
Op grond van de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.9 komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder heeft aangetoond dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht. Dit betekent dat verweerder niet gehouden is om de restschade die eiseres als gevolg van het ongeval lijdt en heeft geleden te vergoeden.
5. Voor zover eiseres in de gronden van beroep onder de punten 4. en 5. heeft gewezen op de rechtspositionele regeling en smartengeld, als neergelegd in de artikelen 54 en 54a van het Barp, is de rechtbank van oordeel dat dit buiten de omvang van het geding valt. Daar komt bij dat op de zitting aan de orde is gesteld dat het geding alleen gaat over de afwijzing van de aansprakelijkheidsstelling en de restschade. Wat eiseres in beroep over de rechtspositionele regeling en smartengeld naar voren heeft gebracht, blijft daarom onbesproken. Dit geldt ook voor de bij de gronden van beroep gevoegde schadestaat.
6. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en
mr. J. Boerlage-van den Bosch en mr. R.L. Herregodts, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffie is verhinderd De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.