ECLI:NL:CRVB:2018:3292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/1400 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na fietsongeval op het parkeerterrein van de Belastingdienst

In deze zaak heeft appellante, werkzaam bij de Belastingdienst, een verzoek om schadevergoeding ingediend na een fietsongeval op 24 maart 2014 op het parkeerterrein van de Belastingdienst. Appellante viel met haar fiets en liep daarbij letsel op, waarvoor zij medische kosten en reparatiekosten voor haar fiets heeft gemaakt. De staatssecretaris van Financiën werd verweten zijn zorgplicht te hebben geschonden door niet te waarschuwen voor een afzetlint dat de toegang tot de fietsenstalling blokkeerde. De rechtbank Limburg wees het verzoek om schadevergoeding af, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van appellante. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris zijn zorgplicht niet had geschonden. Appellante had het afzetlint tijdig moeten opmerken en had kunnen anticiperen op de afsluiting van de weg. De Raad baseerde zich op foto’s en situatieschetsen die de positie van het lint en de rijroute van appellante toonden. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet aansprakelijk was voor de schade die appellante had geleden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en R. Kooper als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.

Uitspraak

18.1400 AW

Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 februari 2018, 17/480 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J.B. Loo hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Loo. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F. Scheffer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam bij de Belastingdienst, kantoor [vestigingsplaats]. Op 24 maart 2014 is zij rond 7.00 uur ’s ochtends op het parkeerterrein van de Belastingdienst aan de
[adres belastingkantoor] met haar fiets ten val gekomen. Appellante heeft daarbij letsel aan haar gezicht, gebit, handen en polsen opgelopen waarvoor zij medische behandeling heeft moeten ondergaan en kosten heeft moeten maken. Daarnaast heeft zij kosten moeten maken om haar beschadigde fiets te laten repareren.
1.2.
Bij brief van 8 juli 2016 heeft appellante de staatssecretaris verweten te kort te zijn geschoten in zijn zorgplicht en hem verzocht zijn aansprakelijkheid te erkennen voor de schade als gevolg van het fietsongeval dat haar op 24 maart 2014 is overkomen.
1.3.
Na enige correspondentie met appellante heeft de staatssecretaris bij brief van
16 november 2016 dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij brief van 23 december 2016 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de brief van
16 november 2016. De staatssecretaris heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als een verzoekschrift voor het verkrijgen van een schadevergoeding, als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en als zodanig met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgezonden aan de rechtbank.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98) heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent nog niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden.
4.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat sprake was van een ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden en dat geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van appellante. Het geding spitst zich daarom toe op de vraag of de staatssecretaris aan zijn
onder 4.1 omschreven zorgplicht heeft voldaan.
4.3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris zijn zorgplicht heeft geschonden en daarom aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het haar op 24 maart 2014 op het terrein van de belastingdienst aan de [adres belastingkantoor] overkomen ongeval. Volgens appellante had zij niet kunnen anticiperen op de afsluiting van de weg naar de fietsenstalling nu de staatssecretaris daarvoor op geen enkele wijze had gewaarschuwd, het rood-witte afzetlint direct na de bocht naar links over de volle breedte van de weg was gespannen en het zicht op het lint werd belemmerd door de slechte verlichting en de muur en de begroeiing langs de kant van de weg. Dit betoog slaagt niet. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante, komende vanuit de richting van de slagboom en voldoende aan de rechterkant van de weg fietsend, het rood-witte afzetlint tijdig had moeten kunnen opmerken en ook tijdig op de afsluiting van de weg had moeten kunnen reageren. De Raad baseert zich hierbij op de in het dossier aanwezige en ter zitting van de Raad nader besproken foto’s van de situatie ter plaatse, de situatieschetsen waarop de positie van het lint, de rijroute van appellante en de plaats van het ongeval zijn aangegeven, de verklaringen van appellante over haar rijroute en haar positie op de weg vanaf de slagboom en in de bocht naar de fietsenstalling en de verklaringen van appellante over haar snelheid. Uit de verschillende foto’s en situatieschetsen blijkt dat het lint (nagenoeg) parallel aan de hoofdrichting over de zijweg was gespannen. De plaatsing van het lint vlak langs de hoofdroute maakt dat het lint voor een voldoende rechts houdende fietser vanuit de aanrijrichting van appellante in ieder geval deels en naarmate dichterbij werd gekomen, voor een steeds groter wordend deel, te zien had kunnen zijn. Daar komt bij dat, zoals ook uit de verklaringen van appellante ter zitting van de rechtbank volgt, aan één zijde van de weg een lantaarnpaal stond die een deel van de weg en het lint verlichtte en appellante haar snelheid al had aangepast (lees: verlaagd) omdat er wegens eerdere werkzaamheden zand op de weg lag.
4.4.
Het vorenstaande betekent dat de staatssecretaris niet had hoeven waarschuwen voor het afzetlint en ook anderszins zijn zorgplicht jegens appellante niet heeft geschonden. De staatssecretaris is dan ook niet aansprakelijk voor de schade die appellante als gevolg van het ongeval heeft geleden.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit
ew