4.3In light of these principles, the following paragraphs discuss the extent to which paragraph 1 applies with respect to some particular types of activities that may be carried on by an enterprise engaged in the operation of ships or aircraft in international traffic.
(…)
7. A further example would be that of an enterprise that transports passengers or cargo by ships or aircraft operated in international traffic which undertakes to have those passengers or that cargo picked up in the country where the transport originates or transported or delivered in the country of destination by any mode of inland transportation operated by other enterprises. In such a case, any profits derived by the first enterprise from arranging such transportation by other enterprises are covered by the paragraph even though the profits derived by the other enterprises that provide such inland transportation would not be.
8. An enterprise will frequently sell tickets on behalf of other transport enterprises at a location that it maintains primarily for purposes of selling tickets for transportation on ships or aircraft that it operates in international traffic. Such sales of tickets on behalf of other enterprises will either be directly connected with voyages aboard ships or aircraft that the enterprise operates (e.g. sale of a ticket issued by another enterprise for the domestic leg of an international voyage offered by the enterprise) or will be ancillary to its own sales. Profits derived by the first enterprise from selling such tickets are therefore covered by the paragraph.
(…)
9. Containers are used extensively in international transport. Such containers frequently are also used in inland transport. Profits derived by an enterprise engaged in international transport from the lease of containers are usually either directly connected or ancillary to its operation of ships or aircraft in international traffic and in such cases fall within the scope of the paragraph. The same conclusion would apply with respect to profits derived by such an enterprise from the short-term storage of such containers (e.g. where the enterprise charges a customer for keeping a loaded container in a warehouse pending delivery) or from detention charges for the late return of containers.
(…)
12. The paragraph does not apply to a shipbuilding yard operated in one country by a shipping enterprise having its place of effective management in another country.
(…)
Enterprises not exclusively engaged in shipping, inland waterways transport or air transport
18. It follows from the wording of paragraphs 1 and 2 that enterprises not exclusively engaged in shipping, inland waterways transport or air transport nevertheless come within the provisions of these paragraphs as regards profits arising to them from the operation of ships, boats or aircraft belonging to them.
(…)
Reservations on the Article
31. Canada, Hungary, Mexico and New Zealand reserve the right to tax as profits from internal traffic, profits from the carriage of passengers or cargo taken on board at one place in a respective country for discharge at another place in the same country. New Zealand also reserves the right to tax as profits from internal traffic profits from other coastal and continental shelf activities.”
20. In het commentaar bij het OESO-modelverdrag van 2010 is het voorgaande (zie 19.) ongewijzigd gebleven.
21. In het commentaar bij artikel 15 van het (eerste) OESO-modelverdrag van
1963staat onder meer:
“
4. The object of the third paragraph of Article 15 is to apply to the remuneration of crews of ships or aircraft in international traffic, or of boats engaged in inland waterways transport, a rule which follows up to a certain extent the rule applied to the income from shipping, inland waterways transport and air transport - that is, to tax them in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise concerned is situated. This provision assumes that the internal law of that State allows it to tax the remuneration of a person in the service of the enterprise concerned, irrespective of his fiscal domicile. It is understood that paragraph 3 of Article 8 concerning shipping, inland waterways transport and air transport, is applicable if the place of effective management of a shipping enterprise or of an inland waterways transport enterprise is aboard a ship or boat.”
22. In het commentaar bij artikel 15 van het OESO-modelverdrag van
2008staat onder meer:
“
9. Paragraph 3 applies to the remuneration of crews of ships or aircraft operated in international traffic, or of boats engaged in inland waterways transport, a rule which follows up to a certain extent the rule applied to the income from shipping, inland waterways transport and air transport, that is, to tax them in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise concerned is situated. In the Commentary on Article 8, it is indicated that Contracting States may agree to confer the right to tax such income on the State of the enterprise operating the ships, boats or aircraft. The reasons for introducing that possibility in the case of income from shipping, inland waterways and air transport operations are valid also in respect of remuneration of the crew. Accordingly Contracting States are left free to agree on a provision which gives the right to tax such remuneration to the State of the enterprise. Such a provision, as well as that of paragraph 3 of Article 15, assumes that the domestic laws of the State on which the right to tax is conferred allows it to tax the remuneration of a person in the service of the enterprise concerned, irrespective of his residence. (…)”
23. In het commentaar bij het OESO-modelverdrag van 2010 is het voorgaande (zie 22.) ongewijzigd gebleven.
24. Eiser stelt primair dat het schip waarop hij werkte 'in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd' in de zin van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag, omdat volgens de definitie van 'internationaal verkeer' in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van het belastingverdrag daaronder
'alle vervoermet een schip' valt. Eiser wijst voor de uitleg op de toelichting bij het OESO-modelverdrag. Daaruit volgt dat het begrip ‘internationaal verkeer’ breed moet worden uitgelegd, het gaat volgens de definitie immers om
alle vervoer. Het vervoer hoeft dan ook niet de hoofdactiviteit te zijn, aldus eiser.
25. Eiser wijst ter verdere onderbouwing van zijn stellingen op de uitspraken van het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch van 30 december 2009 (ECLI:NL:GHSHE:2009:BL8891) en 16 april 2010 (ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7462), het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL1976), de uitspraak van rechtbank Rotterdam van 24 december 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:10102) en het Kik-arrest (HvJ EU 19 maart 2015, C-266/13, ECLI:EU:C:2015:188). Tot slot wijst eiser op de parallel met de term 'internationaal verkeer' binnen de regeling van het tonnageregime in de Wet Inkomstenbelasting 2001 (artikel 3:22). Volgens de nationaalrechtelijke uitleg van dat begrip verricht een pijpenlegger vervoer in het internationaal verkeer, aldus eiser. Als eisers primaire standpunt slaagt, zijn partijen het erover eens dat een aftrek elders belast moet worden verleend ter zake van het gehele in 2014 verdiende loon. 26. Eiser stelt subsidiair dat – als de rechtbank van oordeel is dat het pijpenleggen geen ‘internationaal verkeer’ is – het vervoer van en naar de verschillende projecten waar [naam schip] in 2014 aan heeft gewerkt, wél als 'internationaal verkeer' geldt. Eiser stelt dat het dan gaat om 65 van de in totaal 155 werkdagen in 2014. Ter zitting is besproken dat de cijfermatige uitwerking van dit standpunt als volgt zou moeten luiden. Het aantal werkdagen dat is toe te rekenen aan Noorwegen is 21. De teller van de voorkomingsbreuk wordt dan 65 / (155 -/- 21) x (€ 61.641 -/- € 7.584) = € 26.222 plus € 7.584 (loon Noorwegen) = € 33.806.
27. Verweerder stelt dat het schip waarop eiser werkte niet in het internationaal verkeer werd geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag. Voor ‘internationaal verkeer’ is volgens verweerder 'vervoer' nodig als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van het belastingverdrag. Dergelijk vervoer omvat alleen vervoer van personen of goederen zoals dat door bijvoorbeeld vracht- en containerschepen wordt verricht. Het schip waar eiser op werkte, werd ingezet voor hulpdiensten ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in de zeebodem. Voor zover er vervoer heeft plaatsgevonden, is dit telkens met het oog op de hoofdactiviteit – het pijpenleggen – geweest. [naam schip] verrichtte dus geen vervoer in de hier bedoelde zin, maar nam alleen voorraad mee (de pijpsegmenten) ten behoeve van de eigenlijke constructiewerkzaamheden op zee. Verweerder wijst ter verdere onderbouwing van zijn stellingen op de uitspraak van rechtbank Breda van 29 november 2012 (ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2558) en de uitspraken van rechtbank Den Haag van 2 augustus 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:8396, ECLI:NL:RBDHA:2019:8397, ECLI:NL:RBDHA:2019:8398, ECLI:NL:RBDHA:2019:8399 en ECLI:NL:RBDHA:2019:8401). Als het gelijk aan verweerder is, zijn partijen het erover eens dat de aanslag, zoals deze is verminderd bij de uitspraak op bezwaar, correct is berekend. 28. De rechtbank stelt voorop dat het geschil tussen partijen de uitleg van een begrip uit het belastingverdrag betreft. In essentie komt het neer op de kwalificatie van de activiteiten van het schip waarop eiser gewerkt heeft. Zijn die activiteiten te kwalificeren als exploitatie in het ‘internationaal verkeer’ als bedoeld in artikel 15, derde lid, en artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van het belastingverdrag?
29. Een verdragsbepaling kan, net als een wetsbepaling, volgens verschillende methoden uitgelegd worden. De uitleg kan grammaticaal, wetshistorisch en teleologisch zijn. De rechtbank stelt voorop dat er geen rangorde is tussen deze methoden (zie ook Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:356, BNB 2017/105, en Hoge Raad 7 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7440, BNB 1979/125). 30. De rechtbank zal hierna eerst, aan de hand van elk van de drie interpretatiemethoden, uiteenzetten hoe het begrip ‘internationaal verkeer’ uit artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag uitgelegd kan worden. Daarna zal de rechtbank een oordeel geven over welke methode(n) in dit geval gevolgd moet worden.
Grammaticale interpretatie van artikel 15, derde lid, en het begrip ‘internationaal verkeer’
31. Volgens de in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van het belastingverdrag gegeven definitie van ‘internationaal verkeer’ moet hieronder, voor zover hier relevant, verstaan worden ‘
alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, (…)’ (zie ook 12.).
32. De (evenzeer authentieke) Engelse tekst van het verdrag spreekt van 'international traffic' en 'any transport'.
33. In het algemeen spraakgebruik wordt onder vervoer verstaan het (doelmatig) van de ene plaats naar de andere plaats brengen van mensen of spullen. In de eerste plaats wordt dan dus gedacht aan personenvervoer of goederenvervoer. Activiteiten waarbij het vervoer niet voorop staat, maar – gelet op de aard van de activiteit – noodzakelijkerwijs wel sprake is van enig vervoer, worden in het algemeen spraakgebruik niet als 'vervoer' geduid. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanbrengen van belijning op de openbare weg, patrouilles van de politie, of het machinaal inzaaien van een akker. Dat er ook verf, een politieauto met politieagenten erin of graan wordt verplaatst van de ene naar de andere plek, maakt nog niet dat de activiteit wordt aangeduid als 'vervoer'.
34. Als uitgegaan wordt van de hiervoor gegeven grammaticale uitleg van het begrip 'vervoer' is [naam schip] – voor zover er sprake is geweest van het vervoeren van pijpsecties vanuit een haven naar een locatie op zee waar de pijpleiding gelegd moest worden – bezig geweest met 'vervoer'. [naam schip] heeft in zoverre immers spullen van de ene naar de andere plaats gebracht. Zoals ter zitting is verklaard door de aanwezige collega’s van eiser, worden grote volumes pijpsecties doorgaans in een haven aan boord van [naam schip] geladen, en worden deze vervolgens vervoerd naar de plaats waar de pijplijn gelegd moet worden. Dat is volgens de rechtbank wat taalkundig onder de term 'vervoer' zal vallen. Dat het niet gaat om vervoer in klassieke zin, waarbij de verplaatsing van de personen of de spullen ook de core business vormt, zoals bij veerboten of vrachtschepen het geval is, maakt niet uit. In de definitie staat immers duidelijk: '
allevervoer'.
35. Voor wat betreft de activiteit van het leggen van de pijpleiding kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat dit als 'vervoer' in deze zin geduid moet worden. [naam schip] is dan immers bezig met het leggen van de pijpleiding, en niet, althans niet in de eerste plaats, met het doelmatig vervoeren van pijpsecties van de ene plaats naar de andere plaats. Strikt genomen doet zij dat ook tijdens het pijpenleggen wel (de eerste sectie van de voorraad in het ruim over een heel klein stukje en de laatste sectie over een flinke afstand), maar niemand zal zeggen dat het pijpenlegschip dan aan het vervoeren is. [naam schip] is dan aan het pijpenleggen. Deze activiteit valt dus in de categorie van activiteiten waarbij noodzakelijkerwijs wel sprake is van enig vervoer, maar die in het spraakgebruik niet als zodanig aangeduid wordt (zie 32.).
36. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen onder 30. tot en met 34. acht de rechtbank het subsidiaire standpunt van eiser (zie 25.) in lijn met de grammaticale uitleg van de verdragsbepalingen.
Wetshistorische interpretatie van artikel 15, derde lid, en het begrip ‘internationaal verkeer’
37. Op grond van artikel 3, tweede lid, van het belastingverdrag dient voor de uitleg van een
nietin het belastingverdrag beschreven begrip aangesloten te worden bij het nationale (belasting)recht van de staat die het belastingverdrag aan het toepassen is. Het begrip ‘internationaal verkeer’ is echter
welomschreven in het belastingverdrag, namelijk in artikel 3, eerste lid, onderdeel g (zie 12.). Dat betekent dat die omschrijving leidend is voor de interpretatie. Dat is ook logisch, omdat het niet de bedoeling van een belastingverdrag is dat beide staten eenzelfde begrip op een andere manier uitleggen. Dat zou voor problemen zorgen die het belastingverdrag nu juist beoogt op te lossen. Om deze reden kan eisers beroep op de uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ naar Nederlands, nationaal recht (conform de betekenis binnen het tonnageregime) niet slagen. De rechtbank zal deze uitleg dan ook buiten beschouwing laten.
38. De rechtbank zal bij de wetshistorische interpretatie van het begrip acht slaan op de definitie zoals opgenomen in het belastingverdrag, de totstandkomingsgeschiedenis van de goedkeuringswet van het belastingverdrag en de nadere uitleg van het begrip in het commentaar bij het OESO-modelverdrag (hierna: het commentaar).
39. Vooral het commentaar is van belang, omdat de verdragspartijen blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de goedkeuringswet van het belastingverdrag (zie de MvT onder 11.) uitdrukkelijk het OESO-modelverdrag als uitgangspunt hebben genomen toen zij het belastingverdrag sloten. Voor wat betreft de bepaling van artikel 15, derde lid zijn zij niet afgeweken van het OESO-modelverdrag (zie 11.). De verdragspartijen hebben ten aanzien van artikel 3, eerste lid, artikel 8 en artikel 15 van het belastingverdrag ook geen nadere afspraken gemaakt in het protocol bij het belastingverdrag. Van een gezamenlijk opgestelde toelichting is voorts ook geen sprake.
40. Ook overigens bevat de totstandkomingsgeschiedenis geen specifieke op- of aanmerkingen ten aanzien van de voor de beslechting van dit geschil relevante begrippen.
41. Volgens het commentaar bij artikel 3, eerste lid, onderdeel g is de definitie van het begrip 'internationaal verkeer' gebaseerd op het uitgangspunt van artikel 8, eerste lid, van het modelverdrag (zie 16.). Dat uitgangspunt komt erop neer dat winst behaald met de exploitatie van schepen en vliegtuigen in het internationaal verkeer alleen belast zou moeten worden in de staat waar de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen (zie 16.). Volgens het commentaar bij artikel 15, derde lid, geldt in beginsel hetzelfde uitgangspunt voor het belasten van de beloningen van de opvarenden van deze schepen (zie 22.). Voor de uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ slaat de rechtbank daarom met name acht op het OESO-commentaar bij artikel 8.
42. Op grond van het OESO-commentaar bij artikel 8 uit 2008 (zie 19.) ligt een beperkte uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ voor de hand. Met name uit de eerste zin van de volgende passage leidt de rechtbank af dat met ‘internationaal verkeer’ gedoeld wordt op winsten die worden behaald met het vervoeren van passagiers of goederen als zodanig.
“
The profits covered consist in the first place of the profits directly obtained by the enterprise from the transportation of passengers or cargo by ships or aircraft (whether owned, leased or otherwise at the disposal of the enterprise) that it operates in international traffic. However, as international transport has evolved, shipping and air transport enterprises invariably carry on a large variety of activities to permit, facilitate or support their international traffic operations. The paragraph also covers profits from activities directly connected with such operations as well as profits from activities which are not directly connected with the operation of the enterprise’s ships or aircraft in international traffic as long as they are ancillary to such operation.”
Dat komt omdat er staat: '
the transportation of passengers or cargo by ships or aircraft'. Door het gebruik van de termen 'passengers' en 'cargo' is duidelijk dat de OESO gedacht heeft aan klassieke vervoerssituaties, zoals op zee bij cruiseschepen, veerboten, vracht- en containerschepen het geval is. De verruiming die daarna (in de tweede en derde zin) volgt, betreft andere activiteiten die ondersteunend en dienstbaar zijn aan of direct verbonden zijn met het vervoeren van die passagiers of goederen als zodanig. Er is dus geen sprake van het uitbreiden van term ‘internationaal verkeer’ naar andersoortige activiteiten dan het vervoeren van passagiers of goederen. In het commentaar worden ook uitsluitend voorbeelden genoemd die betrekking hebben op goederen- en personenvervoer in deze zin. Kortom: het gaat er in deze uitleg om, dat vervoersactiviteiten de core business van het bedrijf vormen. Als dat eenmaal zo is, vallen ook opbrengsten van daarmee samenhangende of daaraan dienstbare activiteiten onder de toewijzingsregel. Andersom werkt het echter niet: ondersteunend vervoer alleen is niet genoeg voor de toepassing van deze bepaling.
43. De hoofdactiviteit van [naam schip] is het leggen van pijpleiding, en niet het vervoer van goederen of personen. De vervoersactiviteiten die ook plaatsvinden zijn ondersteunend dan wel direct verbonden aan de hoofdactiviteit.
44. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 36. tot en met 42., acht de rechtbank het standpunt van verweerder in lijn met de wetshistorische uitleg van de verdragsbepalingen.
Teleologische interpretatie artikel 15, derde lid, en het begrip ‘internationaal verkeer’
45. De rechtbank slaat ook voor de teleologische interpretatie met name acht op het commentaar bij het OESO-modelverdrag (zie 38. en 39).
46. In algemene zin is het doel van een belastingverdrag het voorkomen van dubbele belasting, dat is het heffen van belasting door verschillende staten over dezelfde inkomsten. Dat is schadelijk voor de internationale handel en samenwerking tussen landen en dus voor de economische ontwikkeling en de welvaart. Het is dan handig dat niet elk land zijn eigen oplossingen gaat verzinnen, maar dat zoveel mogelijk landen min of meer dezelfde uitgangspunten hanteren bij het oplossen van situaties waarin dubbele belastingheffing voorkomt. Dat is het doel geweest dat de OESO voor ogen had toen zij het modelverdrag ontwikkelde. De OESO omschreef deze achtergrond en algemene doelstelling in de toelichting bij het eerste modelverdrag van 1963 als volgt:
"
II GENERAL REMARKS AND BRIEF ANALYSIS OF THE CONVENTION
A. GENERAL REMARKS
3. The phenomenon of international double taxation, which can be generally defined as the imposition of comparable taxes in two (or more) States on the same tax-payer in respect of the same subject matter and for identical periods, and its harmful effects on the exchange of goods and services and movements of capital and persons, are so well known that it is superfluous to stress the urgency of the need to remove the obstacles that double taxation presents to the development of economic relations between the Member countries of the O.E.C.D. The elimination of double taxation between all Member countries of the O.E.C.D. is therefore necessary in order to complete in this particular field the work undertaken since 1948 by the O.E.E.C. and subsequently by the O.E.C.D. for the liberalisation of trade, current invisible operations, and movements of capital and manpower, and the action of other international or regional organisations in the same of related fields. It is, in particular, of vital importance to clarify, standardise and guarantee the fiscal situation of taxpayers in each Member country, who are engaged in commercial, industrial or financial activities in the other Member countries, through the application by all Member countries of common solutions to identical cases of double taxation.
(…)
6. The Fiscal Committee has the twofold aim of establishing a Draft Convention which would effectively resolve the double taxation problems that exist between the Member countries of the O.E.C.D. and which would be acceptable to all Member countries. The Fiscal Committee therefore set out to establish a series of Articles which could be easily interpreted and applied in spite of the differences in national taxation laws and economic interests. The Articles embodied in the present Draft Convention provide a means of settling on a uniform basis the most common problems of double taxation. In certain cases, supplementary provisions or solutions for special questions have been specified or outlined in the Commentaries on the Articles. Generally speaking, the Draft Convention can be directly applied by Member countries in concluding between themselves bilateral Conventions for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income or capital."
De rechtbank weet wel dat het doel van belastingverdragen ook is om te voorkomen dat er door allerlei trucs of handig gebruik van verschillen tussen nationale wetgevingen onbedoeld helemaal niet geheven zou worden, maar dat probleem speelt bij looninkomsten een stuk minder dan bij andere inkomsten. Daarom laat de rechtbank deze doelstelling verder buiten beschouwing.
47. Het is de OESO er in dit kader dus om te doen geweest om de schadelijke gevolgen van dubbele belasting weg te nemen door de meest voorkomende problemen op uniforme wijze (onafhankelijk van de eigenaardigheden van het nationale belastingrecht in de verschillende landen) op te lossen door een reeks eenvoudig te interpreteren en gemakkelijk toepasbare verdragsartikelen te formuleren.
48. Volgens het commentaar uit 2008 bij artikel 3 van het modelverdrag is de reden voor het formuleren van een bijzondere toewijzingsregel voor winst behaald met de exploitatie van schepen en vliegtuigen in het internationaal verkeer
de bijzondere aard van deze bedrijfstak.
Vanwege die bijzondere aard zouden winsten – en in het verlengde daarvan ook de beloningen van opvarenden – alleen belast moeten worden in de staat waar de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen (zie 16. en 19.).
49. Doel en strekking van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag is om ervoor te zorgen dat het loon dat werknemers verdienen aan boord van een schip of vliegtuig dat geëxploiteerd wordt in het internationale verkeer slechts in één staat belastbaar is. Zonder deze bepaling zouden deze werknemers telkens nauwkeurig moeten bijhouden binnen welke landsgrenzen zij hun werkzaamheden uitoefenen, en voor het bepalen van hun fiscale verplichtingen het inkomen vervolgens moeten splitsen (zie ook Fiscale Encyclopedie De Vakstudie, Nederlands Internationaal Belastingrecht, artikel 15 OESO-modelverdrag 1992, commentaar, aantekening 4, en Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht, Deel Internationaal, OESO-modelverdrag, artikel 15, commentaar, onderdeel 4.1). Hetzelfde zou voor hun werkgevers hebben te gelden. Dat zou niet alleen leiden tot bewerkelijke administraties, maar ook aanleiding geven tot allerlei interpretatieproblemen tussen landen. Daarbij komt nog het risico van overlap tussen jurisdicties, bijvoorbeeld als er geen sprake is van een dienstbetrekking die steeds binnen een bepaalde landsgrens wordt verricht, maar bijvoorbeeld op open zee, zoals bij uitstek in deze bedrijfstak het geval kan zijn. Om deze problemen te voorkomen, is gekozen voor een tamelijk rigoureuze maatregel, door de heffing aan één enkel land toe te wijzen.
50. In de eerste versie van het OESO modelverdrag uit
1963was nog geen aparte definitie voor het begrip ‘internationaal verkeer’ opgenomen. Voor de uitleg van dit begrip was alleen het commentaar bij artikel 8 beschikbaar, waarin onder meer het volgende was opgenomen:
“
1. The object of paragraph 1 concerning profits from the operation of ships or aircraft in international traffic is to secure that such profits will be taxed in one State alone. Operation in international traffic means any operation of ships or aircraft which extends over more than one country, whatever the number of places of call in a particular country. The provision is based on the principle that the taxing power shall be left to the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated. This makes it unnecessary to devise detailed rules, e.g. for defining the profits covered, this being rather a question of application for which general principles of interpretation must be taken into account. It seems useful, however, to give a few examples and comments to clarify the question.
2. The profits covered consist in the first place of the profits obtained by the enterprise from the carriage of passengers or cargo. With this definition, however, the provision would be unduly restrictive, in view of the development of shipping and air transport, and for practical considerations also. The provision therefore covers other classes of profits as well, i.e. those which by reason of their nature or their close relationship with the profits directly obtained from transport may all be placed in a single category. Some of these classes of profits are mentioned in the following paragraphs.”
Verder staat in de toelichting bij het eerste modelverdrag van
1963:
“
II GENERAL REMARKS AND BRIEF ANALYSIS OF THE CONVENTION
(…)
B. BRIEF ANALYSIS OF THE ARTICLES OF THE DRAFT CONVENTION
(…)
15. Article 8 reserves the right to tax the profits of shipping, inland waterways transport and air transport to the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated. This rule thus avoids the double taxation to which the enterprises involved are particularly exposed by the very nature of their business.
(…)”
51. Bij het opstellen van het OESO-modelverdrag van 1977 is voor het eerst in het verdrag zelf een definitie opgenomen voor het begrip ‘internationaal verkeer’. In het commentaar bij artikel 3 van het OESO-modelverdrag van
1977is hierover opgenomen:
“
5. The definition of the term 'international traffic' is based on the principle as set forth in paragraph 1 of Article 8 that the right to tax profits from the operation of ships or aircraft in international traffic resides only in the Contracting State in which the place of effective management is situated in view of the special nature of the international traffic business. However, as stated in the Commentary on paragraph 1 of Article 8, the Contracting States are free on a bilateral basis to insert in sub-paragraph d) the reference to residence, in order to be consistent with the general pattern of the other Articles. In such a case, the words 'an enterprise which has its place of effective management in a Contracting State' should be replaced, by 'an enterprise of a Contracting State' or 'a resident of a Contracting State'.
6. It is to be noted that the definition of the term 'international traffic' is broader than the term normally signifies. However, this has been deliberate in order to preserve for the State of the place of effective management the right to tax purely domestic traffic as well as international traffic between third States, and to allow the other Contracting State to tax traffic solely within its borders. This intention may be clarified by the following illustration. Suppose an enterprise of a Contracting State or an enterprise which has its place of effective management in a Contracting State, through an agent in the other Contracting State, sells ticket for a passage which is confined wholly within the first-mentioned State or, alternatively, within a third State. The Article does not permit the other State to tax the profits of either voyage. The other State is allowed to tax such an enterprise of the first-mentioned State only where the operations are confined solely to places in that other State.”
52. De rechtbank betrekt bij het afleiden van het doel en de strekking van de bepaling van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag, naast de passages weergegeven onder 16. en verder, ook de hiervoor vermelde passages uit het commentaar (zie 45., 49. en 50.).
53. Uit al het voorgaande leidt de rechtbank af, dat het doel van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag is om op uniforme wijze dubbele belasting te voorkomen in de internationale scheep- en luchtvaartsector. Juist vanwege de bijzondere aard van deze bedrijfstak, waarbij telkens verschillende landsgrenzen worden overschreden, moet er een simpele, strakke toewijzingsregel zijn, die steeds hetzelfde uitpakt.
54. Gelet op doel en strekking van de bepaling ligt het voor de hand om de term ‘internationaal verkeer’ breder uit te leggen dan gevallen waarin het vervoer van personen en goederen de core business is van de onderneming. Immers, ook werknemers in de situatie van eiser lopen tegen precies de problematiek aan waar artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag voor geschreven is.
De oorzaak van die problemen ligt in de bijzondere aard van de bedrijfsactiviteiten, die vanwege de constante fysieke verplaatsing over de wereld een voortdurende doorkruising van fiscale jurisdicties met zich brengt. Kijkend naar de uitleg van het begrip ‘internationaal verkeer’ in het commentaar bij het oorspronkelijke OESO-modelverdrag (zie 49.) is de bepaling oorspronkelijk ook zo bedoeld geweest. De bepaling is naar het oordeel van de rechtbank oorspronkelijk geschreven voor personen die als bemanningslid op een schip of vliegtuig werkzaam zijn dat verschillende landen aandoet, ongeacht de precieze activiteiten van dat schip of vliegtuig. De nadruk ligt in dat eerste commentaar op de
'operation', dus de exploitatie:
'any operation (…) which extends over more than one country'geldt als exploitatie in 'internationaal verkeer'. De term 'vervoer' uit de huidige definitiebepaling van artikel 3, eerste lid, onderdeel g van het belastingverdrag moet tegen deze achtergrond volgens de rechtbank worden gelezen als 'verplaatsing'. Elke verplaatsing van een schip of vliegtuig waarbij een landsgrens wordt overschreden, geldt als 'vervoer' en daarmee als 'internationaal verkeer' in de zin van het belastingverdrag.
55. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 44. tot en met 53. acht de rechtbank het primaire standpunt van eiser in lijn met de teleologische interpretatie van de verdragsbepalingen.
De rechtbank moet een keuze maken
56. Zoals reeds opgemerkt onder 28. bestaat er geen hiërarchie tussen de verschillende interpretatiemethoden. Hoe een bepaling uitgelegd moet worden, dient per geval beoordeeld te worden. In dit geval is er voor elke methode op zichzelf iets te zeggen, terwijl elke methode bovendien leidt tot een andere uitkomst:
- de grammaticale uitleg leidt tot honorering van het subsidiaire standpunt van eiser;
- de wetshistorische uitleg leidt tot honorering van het standpunt van verweerder;
- de teleologische interpretatie leidt tot honorering van het primaire standpunt van eiser.
Dat betekent dat de rechtbank de knoop moet doorhakken door aan één van de methoden het grootste gewicht toe te kennen.
57. De rechtbank kiest voor de teleologische interpretatie. Naar het oordeel van de rechtbank moeten doel en strekking in dit geval voorop staan, omdat het doel van belastingverdragen, en al helemaal van belastingverdragen die gebaseerd zijn op het OESO-modelverdrag, is te voorkomen dat er ongewenste dubbele belastingheffing ontstaat. Dat doel vormt als zodanig het bestaansrecht van elk belastingverdrag. De OESO heeft beoogd dat verdragsbepalingen eenvoudig te interpreteren en gemakkelijk toepasbaar zijn. Daarbij passen geen ingewikkelde semantische discussies of interpretaties die het probleem niet of maar half oplossen. In plaats daarvan moet het belastingverdrag effectief zijn en dat doel is het meest gediend met een klip en klare uitleg die beantwoordt aan de eisen die het gezond verstand stelt. Dat gezond verstand zegt dat het loon van mensen die als bemanningslid op een schip werken dat overal ter wereld wordt ingezet, het beste als geheel in één, van tevoren aanwijsbaar land kan worden belast, omdat zij anders met vele belastingjurisdicties worden geconfronteerd. Het maakt daarbij niet zoveel uit wat dat schip nu exact doet: het probleem wordt immers veroorzaakt doordat het schip verschillende landen aandoet en niet door de aard van de activiteiten van het schip. Het doel wordt vervolgens concreet gediend door alleen het land van werkelijke leiding van de exploitant van het schip aan te wijzen.
58. Naar het oordeel van de rechtbank moet de term ‘in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd’ daarom zo uitgelegd worden dat alle activiteiten van schepen en vliegtuigen waarbij een of meerdere landsgrenzen worden overschreden, daaronder vallen.
59. Gelet op het voorgaande zijn de activiteiten van [naam schip] in 2014 als geheel aan te merken als verricht in het ‘internationaal verkeer’ als bedoeld in het belastingverdrag. Op grond van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag is dan het heffingsrecht over eisers looninkomen volledig toegewezen aan Zwitserland.
60. Het beroep dat verweerder heeft gedaan op de uitspraken van rechtbank Breda van 29 november 2012 en de uitspraken van rechtbank Den Haag van 2 augustus 2019 (zie 26.) maakt de conclusie van de rechtbank in deze zaak niet anders. In de zaken voor de rechtbank Den Haag ging het weliswaar om opvarenden van schepen van [naam vennootschap] (werkgever: [naam werkgever] ), maar daar had eiser zijn bewijspositie nauwelijks ingevuld. In de zaak voor de rechtbank Breda ging het wel om de uitleg van de begrippen waar het in deze zaak ook over gaat, alleen kiest de rechtbank in deze zaak voor een andere uitleg van die begrippen dan de rechtbank Breda (die voor het wetshistorische anker was gaan liggen).
61. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat eiser recht heeft op voorkoming van dubbele belasting ter zake van 100% van zijn looninkomen in 2014, zijnde € 61.641. De rechtbank vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig.
62. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
63. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 737,50 (0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase is niet (tijdig) verzocht om vergoeding van proceskosten, zodat de rechtbank daar niet aan toekomt. Verweerder heeft verder gemotiveerd betwist dat eiser kosten heeft gemaakt voor rechtsbijstand ter zake van het beroepschrift. De aanvulling op het beroepschrift (dat is ingediend door eiser zelf) is duidelijk niet door een fiscale leek opgesteld. Dat wil nog niet zeggen dat eiser daar ook daadwerkelijk kosten voor heeft gemaakt. De rechtbank houdt er namelijk rekening mee dat eiser in dat kader heeft kunnen meeliften op andere procedures (van zijn collega's). Eiser heeft verder geen rekening of factuur overgelegd voor de kosten die hij zelf heeft gemaakt voor het beroepschrift. Verweerder heeft dat ook in twijfel getrokken. Daarom kent de rechtbank terzake geen punt toe. Voor wat betreft de conclusie van repliek geldt dat partijen het erover eens zijn dat terzake een vergoeding kan volgen. Dat de rechtbank dat zelf niet had gedaan (omdat eiser niet heeft verzocht om te mogen repliceren), maakt dan niet meer uit.