Overwegingen
1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en was in 2015 woonachtig in Nederland.
2. Eiser heeft gedurende geheel 2015 in loondienst werkzaamheden verricht voor
[X] ( [X] ), gevestigd in Zwitserland. Personeel van
[X] wordt tewerkgesteld op schepen van de gelieerde vennootschap [vennoot] . Deze schepen leveren diensten op zee aan onder andere energiemaatschappijen, zoals het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms.
3. [vennoot] heeft zijn hoofdvestiging in Zwitserland en een kantoor in onder andere Nederland. De schepen van [vennoot] hebben tot 30 september 2015 onder Panamese vlag gevaren en varen vanaf 1 oktober 2015 onder Maltese vlag.
4. De werkzaamheden van eiser vonden in 2015 plaats in Zuid-Korea (79 werkdagen), Nederland (3 werkdagen) en Noorwegen (24 werkdagen). Eiser heeft geen werkzaamheden in Zwitserland verricht.
5. Het inkomen van eiser over 2015 is niet in Zwitserland in de belastingheffing betrokken.
6. Bij brief van 6 februari 2019 heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) positief beslist op het verzoek van eiser om over de periode 29 september 2014 tot en met
30 september 2015 niet verzekerd te zijn geweest voor de Nederlandse volksverzekeringen. Omdat eiser gedurende de periode 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015 evenmin verzekerd is voor de volksverzekeringen is hij over geheel 2015 geen PVV verschuldigd.
7. In geschil is of eiser over 2015 recht heeft op een aftrek elders belast voor zijn inkomsten van [X] op basis van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag Nederland-Zwitserland (het belastingverdrag).
8. Eiser stelt dat het heffingsrecht over zijn inkomen van [X] op basis van artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag aan Zwitserland toekomt en dat Nederland daarom aftrek elders belast moet verlenen.
9. Verweerder neemt het standpunt in dat artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag niet van toepassing is op het inkomen van eiser.
Beoordeling van het geschil
10. Op eiser rust de bewijslast de juistheid van zijn standpunt dat zijn inkomen over 2015 niet in Nederland is belast aannemelijk te maken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd. Hiertoe overweegt zij als volgt. Ter vermijding van dubbele belasting regelt artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag de belastingheffing over de beloning verkregen uit een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. Om aan artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag toe te komen dient sprake te zijn van internationaal verkeer. Artikel 3, eerste lid, onder g, van het belastingverdrag bevat de volgende definitiebepaling van het begrip ‘ internationaal verkeer’:
“Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:
(…)
g. betekent de uitdrukking ‘internationaal verkeer’ alle vervoer met een schip of een luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van de werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gelegen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;”.
12. Artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag correspondeert met artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het OESO-modelverdrag 1992. Uit het commentaar op artikel 3 van het OESO-Modelverdrag blijkt dat het inkomen verband moet houden met het transport van personen of zaken.
13. Eiser heeft zijn stelling dat ingevolge artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag het heffingsrecht aan Zwitserland toekomt, niet nader toegelicht, maar de rechtbank gaat ervan uit dat eiser bedoelt te stellen dat in zijn geval sprake was van internationaal verkeer. Uit de bij de rechtbank bekende activiteiten van [X] / [vennoot] , waaronder het leggen van pijpleidingen en het verwijderen van platforms in Zuid-Korea, Nederland en Noorwegen, maakt de rechtbank niet op dat door het schip waarop eiser te werk was gesteld, tussen staat/haven A en staat/haven B goederen of personen zijn getransporteerd. (Vgl. Rechtbank Breda 29 november 2012 ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2558). Nu eiser geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat wel sprake is van internationaal verkeer als bedoeld in artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag, is geen sprake van een situatie waarin op grond van dat artikel het heffingsrecht over het inkomen van eiser aan Zwitserland toekomt. 14. Vorenstaande betekent dat Nederland als woonstaat bevoegd is eisers inkomen uit de werkzaamheden bij [X] in de heffing van de IB te betrekken. Bovendien heeft eiser op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat Zwitserland belasting heeft geheven over zijn inkomen van [X]. Van dubbele belastingheffing is overigens ook niet gebleken.
15. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het beroep niet slaagt.
16. Het beroep van eiser tegen de weigering een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toe te kennen slaagt evenmin. Eiser heeft de vrijstellingsbeschikking van de SVB pas na het opleggen van de aanslag ontvangen, zodat de aanslag ten tijde van het vaststellen op juiste feiten was gebaseerd. Nu er geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid bij het vaststellen van het primaire besluit, bestaat geen recht op proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
18. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.