Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2019 in de zaken tussen
[eiser] , wonende te [plaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
8 februari 2015 kwam het aan in de [haven] op de [omgeving haven] en ging daar voor anker. Op 6 augustus 2016 voer het schip voor het eerst uit voor tests op de Noordzee. Eiser heeft geen werkzaamheden in Zwitserland verricht.
1 juli 2014 tot en met 30 september 2015 aan eiser ontheffing verleend voor de volksverzekeringen. Omdat eiser gedurende de periode 1 oktober 2015 tot en met
31 december 2015 evenmin verzekerd is voor de volksverzekeringen is hij over de periode
1 juli 2014 tot en met 31 december 2015 geen PVV verschuldigd.
3, eerste lid, onderdeel e, van het OESO-modelverdrag 1992. Uit het commentaar op artikel 8 van het OESO-modelverdrag blijkt dat het inkomen verband moet houden met het transport van personen of zaken.
[schip ] , maakt de rechtbank niet op dat tussen staat/haven A en staat/haven B goederen of personen zijn getransporteerd door dit schip. (Vgl. Rechtbank Breda
29 november 2012 (ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2558). Nu eiser geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan moet worden aangenomen dat wel sprake is van internationaal verkeer, is geen sprake van een situatie waarin op grond van artikel
15, derde lid, van het belastingverdrag het heffingsrecht over het inkomen van eiser aan Zwitserland toekomt. Als gevolg daarvan is Nederland als woonstaat bevoegd zijn inkomen van [X] in de heffing van de IB te betrekken.
Beslissing
mr. I.A. Kranenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 augustus 2019.