ECLI:NL:RBNNE:2019:280

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
LEE 18/1333
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag loopbaanpremie op basis van Tijdelijke regeling overstap naar niet substantieel bezwarende functie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door de Dienst Justitiële Inrichtingen. De eiser, die van 4 maart 2002 tot 28 november 2016 werkzaam was in een substantieel bezwarende functie, heeft een aanvraag ingediend voor een loopbaanpremie (arrangement C) op basis van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De rechtbank oordeelde dat de loopbaanpremie in een loopbaangesprek 'voorgehouden' moest zijn en dat eiser zijn keuze voor een bepaald arrangement vóór de overstap naar een niet SB-functie kenbaar had moeten maken. Aangezien eiser op het moment van zijn aanvraag al geruime tijd niet meer in een SB-functie werkzaam was, werd de afwijzing van de aanvraag door de rechtbank terecht geacht. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag zorgvuldig had voorbereid en deugdelijk had gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1333

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
en
de minister van Veiligheid en Justitie (thans: Justitie en Veiligheid) Dienst Justitiële Inrichtingen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. Koene).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiser in het kader van de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie arrangement C toe te kennen.
Bij besluit van 14 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser was van 4 maart 2002 tot 28 november 2016 werkzaam in een substantieel bezwarende functie (SB-functie) bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), laatstelijk in de functie van [naam functie] Vervoer bij de [naam dienst] te [plaats] . Eiser is met ingang van 28 november 2016 op eigen verzoek overgeplaatst naar een niet SB-functie medewerker voorbereiding bij de [naam van de Dienst] . Op die aanvraag van eiser heeft verweerder een besluit genomen, waartegen eiser geen bezwaar heeft gemaakt.
1.2.
Op 18 juli 2017 heeft eiser een belangstellingsgesprek gevoerd met zijn afdelingshoofd en het Formulier “POP 2 gesprek arrangementen tweede carrière na
SB-functie bij DJI’ ingevuld. Op 19 juli 2017 heeft eiser het formulier voor akkoord getekend. In een ondertekende verklaring van 19 juli 2017 heeft eiser onder meer verklaard dat hij vrijwillig deelneemt aan de Tijdelijke regeling overstap naar een niet substantieel bezwarende functie (de Tijdelijke regeling) en dat hij er zich van bewust is dat hij afziet van aanspraken op deze en overige SBF-regelingen voor nu en in de toekomst.
1.3.
Op 4 september 2017, ontvangen door verweerder op 5 september 2017, is namens eiser, door een HR-adviseur, een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een loopbaanpremie (het zogenaamde ‘arrangement C’) als bedoeld in de Tijdelijke regeling. In die aanvraag is vermeld dat eiser met ingang van 28 november 2016 intern is verplaatst naar de afdeling Logistiek in de functie van medewerker Voorbereiding, en dat hij voorheen de functie vervulde van senior transportgeleider bij de [naam van de Dienst] , zijnde een SB-functie. Verder is vermeld dat eiser indertijd niet is geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van een arrangement.
1.4.
Bij primair besluit heeft verweerder geweigerd om aan eiser in het kader van de Tijdelijke regeling arrangement C toe te kennen, op de grond dat eiser op het moment van het indienen van de aanvraag reeds gedurende acht maanden niet meer was aangesteld in een SB-functie en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor arrangement C van de Tijdelijke regeling. De aanvraag is met terugwerkende kracht ingediend en voldoet daarmee niet aan de voorwaarden om voor een arrangement in de regeling in aanmerking te komen.
1.5.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Eiser stelt dat op het moment dat hij hoorde van de Tijdelijke regeling, dat was toen hij inmiddels gedetacheerd was op basis van artikel 58 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), reeds een aantal maanden waren verstreken, en dat hij niet ervan op de hoogte is gesteld dat hij te laat was. Ook was vanwege de wisseling van HR-adviseurs niet duidelijk wie voor zijn stukken moest zorgen. Dat hij te laat zou zijn om alsnog een aanspraak op genoemde regeling te kunnen maken, valt hem niet aan te rekenen. Hij is op geen enkele wijze gewezen op het bestaan van de Tijdelijke regeling.
1.6.
Eiser heeft zijn bezwaren toegelicht op de hoorzitting van 20 december 2017 van de Adviescommissie bezwaarschriften Algemene Wet bestuursrecht Inzake Personele Aangelegenheden (de commissie).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder handhaving van het primaire besluit, ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de Tijdelijke regeling bekend is gemaakt op het Intranet van de DJI en dus ook aan de [naam van de Dienst] , zodat eiser van die regeling op de hoogte moet zijn geweest. Het bij wijze van belangstellingsregistratie voorgeschreven loopbaangesprek heeft niet plaatsgevonden vóór de overstap. Niet gebleken is dat eiser onjuiste informatie heeft gekregen. Eiser had volgens verweerder ten tijde van de aanvraag niet de status van herplaatsingskandidaat.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op de gronden die eiser daartoe heeft aangevoerd, zal de rechtbank in het navolgende ingaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 60 van het ARAR kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels stellen om ambtenaren die werkzaam zijn in een SB-functie te stimuleren na verloop van tijd de overstap te maken naar een niet SB-functie. Met de Tijdelijke regeling is hieraan uitvoering gegeven. Het doel van de Tijdelijke regeling is het stimuleren van uitstroom uit een SB-functie naar een tweede carrière in een niet SB-functie, om zo vroegtijdige uitstroom te verminderen (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:139 en van
25 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3339).
4.2.
Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke regeling is, onverminderd het bepaalde in artikel 3a, deze regeling van toepassing op de ambtenaar die aangesteld is in een substantieel bezwarende functie bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij de inrichtingen van de dienst Justitiële Inrichtingen, niet zijnde herplaatsingkandidaat als bedoeld in artikel 49d van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.
Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke regeling kan het bevoegd gezag met de ambtenaar die tussen de tien en twaalf dienstjaren heeft in een substantieel bezwarende functie, loopbaanafspraken gericht op de overstap naar een andere functie maken. Het bevoegd gezag kan hierbij aan de ambtenaar een arrangement toekennen, waaronder een loopbaanpremie (arrangement C).
4.3.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder terecht heeft besloten om de aanvraag van eiser tot toekenning van arrangement C van de Tijdelijke Regeling af te wijzen. Bij die beoordeling is van belang dat aan verweerder een discretionaire bevoegdheid toekomt bij het toekennen van een arrangement als bedoeld in de Tijdelijke regeling. De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik maakt, moet door de rechter terughoudend worden getoetst (zie de onder 4.1 genoemde uitspraak van de CRvB van
14 januari 2016).
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Tijdelijke regeling is het stimuleren van uitstroom uit een SB-functie naar een tweede carrière in een niet SB-functie om zo vroegtijdige uitstroom te verminderen. Artikel 60 van het ARAR en de Tijdelijke regeling bevatten geen voorschriften die bepalen dat de ambtenaar ten tijde van de aanvraag werkzaam moet zijn in een SB-functie en dat de aanvraag voorafgaande aan de overstap naar een niet SB-functie moet zijn ingediend (zie de uitspraak van de CRvB van
9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1207). Bij de beoordeling van de aanvraag acht verweerder doorslaggevend of uit de bij de aanvraag gevoegde stukken blijkt dat de loopbaanpremie de ambtenaar is ‘voorgehouden’ in een loopbaangesprek voorafgaand aan de overstap (zie de uitspraak van de CRvB van 26 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1290).
4.5.
Gelet op het hiervoor geschetste beoordelingskader, is het uitgangspunt dat de loopbaanpremie in het loopbaangesprek moet zijn ‘voorgehouden’ en dat de ambtenaar zijn keuze ook kenbaar moet hebben gemaakt op een tijdstip vóór de overstap naar een niet
SB-functie (zie de onder 4.4 aangehaalde uitspraak van de CRvB van 9 maart 2017). Uit artikel 3 en de Toelichting bij de Tijdelijke regeling (Stcrt. 2012, 13052), blijkt dat de systematiek van de regeling uitgaat van de keuze voor een bepaald arrangement. In het loopbaangesprek gaat het met name om de keuze van de ambtenaar tussen de verschillende arrangementen die er zijn voor de overstap naar een niet SB-functie. Hieruit volgt dat de ambtenaar zijn keuze voor een bepaald arrangement kenbaar moet hebben gemaakt vóór de overstap en daarmee dus op een moment dat hij nog werkzaam is in een SB-functie.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment waarop hij zijn aanvraag om toekenning van arrangement C op grond van de Tijdelijke regeling bij verweerder heeft ingediend (op 4 september 2017), al geruime tijd niet meer werkzaam was in een SB-functie bij verweerder. Daartoe wordt overwogen dat verweerder bij besluit van 28 november 2016 eiser per die datum op eigen verzoek op grond van artikel 57 van het ARAR heeft overgeplaatst in de functie van medewerker Voorbereiding (een niet SB-functie). Gelet op de duidelijke tekst van artikel 2 van de Tijdelijke regeling kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Tijdelijke regeling. Daarbij is van belang dat -zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen- het bij wijze van belangstellingsregistratie voorgeschreven loopbaangesprek niet heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de overstap van eiser naar een niet SB-functie en dat daarmee de loopbaanpremie niet aan eiser is ‘voorgehouden’ in een loopbaangesprek. Op 18 juli 2017 heeft eiser een belangstellingsregistratiegesprek gevoerd met zijn (toenmalige) Afdelingshoofd en tevens het Formulier “POP 2 gesprek arrangementen tweede carrière na SB-functie bij DJI” ingevuld. Dat gesprek is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een gesprek waarin de loopbaanpremie aan eiser is ‘voorgehouden’ voorafgaand aan de overstap naar een niet
SB-functie. Uit het daarvan opgemaakte gespreksverslag blijkt dat eiser belangstelling heeft getoond voor arrangement C en dat daarvoor een aanvraag zal moeten worden ingediend bij het bevoegde gezag. Voor de stelling van eiser dat de overplaatsing naar de functie van medewerker Voorbereiding slechts tijdelijk was, is geen aanknopingspunt te vinden in het dossier. Van belang daarbij is dat op het aanvraagformulier “Plaatsen in een andere functie’ bij de vraag of de overplaatsing tijdelijk is ‘Nee’ is aangekruist. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ook blijkt uit de gedingstukken niet dat eiser, zoals hij stelt, naast de functie van medewerker Voorbereiding nog taken uitvoerde als transportgeleider. Voor die stelling heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd.
4.7.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder tekort is geschoten in het bekendmaken van de het bestaan van de Regeling. Ter zitting heeft verweerder, ter nadere toelichting op het bestreden besluit, aangegeven dat de Tijdelijke regeling bekend is gemaakt op het Intranet van DJI en ook aan de [naam van de Dienst] , dat aan de Tijdelijke regeling voldoende bekendheid is gegeven en dat deze regeling ook algemeen bekend was bij medewerkers met een SB-functie. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet bekend was, dan wel had kunnen zijn met de Tijdelijke regeling. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, de HR-adviseur eiser tijdens een gesprek niet heeft gewezen op het bestaan van de Tijdelijke regeling en de mogelijkheid om gebruik te maken van een arrangement, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De HR-adviseur was niet gehouden om eiser tijdens het gesprek te wijzen op het bestaan van de Tijdelijke regeling en de mogelijkheid gebruik te maken van arrangement C (de loopbaanpremie). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 3 van de Tijdelijke regeling is bepaald dat het bevoegd gezag met de ambtenaar, die tussen de tien en twaalf dienstjaren heeft in een SB-functie, loopbaanafspraken kan maken gericht op de overstap naar een andere functie. In de toelichting bij dat artikel is opgenomen dat het gesprek voornamelijk in het teken zal staan van de keuze van de ambtenaar tussen de drie verschillende mogelijkheden (arrangementen) die er zijn voor een overstap. Ter zitting heeft de verweerder desgevraagd aangegeven dat op grond van artikel 3 van de Tijdelijke regeling er geen verplichting geldt om met eiser, hoewel hij al sinds 2002 de SB-functie van senior Transportgeleider verrichtte, een gesprek te voeren over de verschillende arrangementen, ook niet tijdens een functioneringsgesprek. Daarnaast heeft verweerder ter zitting uitgelegd dat het aan de desbetreffende medewerker is om zelf het gesprek met zijn leidinggevende aan te gaan als hij van de Tijdelijke regeling gebruik wenst te maken. De rechtbank acht dat navolgbaar en begrijpelijk. Uit de gedingstukken blijkt niet dat eiser voorafgaand aan de overstap naar een niet SB-functie een gesprek met zijn leidinggevende over de zwaarte van zijn SB-functie heeft aangevraagd.
4.8.
Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij op basis van artikel 58 ARAR in zijn nieuwe functie tewerk is gesteld en dat in een dergelijk geval de regeling nog niet kon worden aangevraagd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift terecht heeft uiteengezet dat uit de stukken blijkt dat eiser naar aanleiding van een door hem ingediende aanvraag op grond van artikel 57 van het ARAR definitief is overgeplaatst en dat een terugkeer naar de functie van Transportgeleider niet meer aan de orde was. Anders dan eiser heeft betoogd, is niet gebleken van een verplichte tewerkstelling in de functie van medewerker Voorbereiding zoals bedoeld in artikel 58 van het ARAR. Tegen het door verweerder genomen besluit tot overplaatsing heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit in rechte vast staat. De verder niet onderbouwde stelling van eiser geeft geen aanleiding om te concluderen dat hij na de overplaatsing zijn SB-functie van Transportgeleider heeft behouden. In de gedingstukken zijn daarvoor evenmin aanknopingspunten voorhanden. Dat eiser, zoals hij heeft gesteld, de functie van medewerker Voorbereiding slechts voor een jaar heeft uitgevoerd, geeft de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. De duur van de functie doet niet af aan de definitieve overplaatsing van eiser in genoemde functie. Daarbij komt dat eiser na dat jaar is aangenomen voor de niet SB-functie van Infohelpdeskmedewerker.
4.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen. Het bestreden besluit houdt dan ook in rechte stand.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. D.M. Schuiling en
mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.