Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 15 maart 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De vergrijpboete van 25% als gevolg van grove schuld wordt toegepast ingevolge artikel 67K van de algemene wet inzake rijksbelastingen en met inachtneming van het BBBB 1998 en is vastgesteld op € (…)".
"rechtzoekende"heeft gebruikt zonder het nader te specificeren. In ieder geval ontbreekt een uitdrukkelijke beperking tot natuurlijke personen.
Daarmee heeft de Hoge Raad naar het oordeel van de rechtbank rechtspersonen niet uitgesloten om in aanmerking te kunnen komen voor kwijtschelding van griffierecht. Dit sluit bovendien aan bij de parlementaire geschiedenis van afdeling 8.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit blijkt dat ook de wetgever voor ogen stond dat het griffierecht niet dusdanig hoog mag zijn dat aan
"bepaalde groepen rechtszoekenden"in feite de toegang tot de rechter wordt ontnomen (
Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 125). Tot slot heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat rechtspersonen (onder omstandigheden) ook in aanmerking kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand en aanspraak kunnen maken op immateriële schadevergoeding.
Kamerstukken II1996/97, 24 761, nr. 8, p. 24), de jurisprudentie (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 april 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ7824) en op de opvatting van de Staatssecretaris van Financiën (zie zijn Besluit van 22 mei 2001, nr. CPP2001/3172M,
BNB2001/370). Omdat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode tot 1 oktober 2011 niet of slechts in verwaarloosbare mate werkzaamheden heeft verricht, zal de rechtbank het gebruikelijk loon voor 2011 stellen op 3/12e van het (nader te bepalen) gebruikelijk loon op voltijdsbasis. De vraag is of eiseres ook aannemelijk heeft gemaakt dat het aldus bepaalde, tijdsevenredig verlaagde bedrag daadwerkelijk lager is dan het grensbedrag dat verweerder heeft gehanteerd.
Kamerstukken II1996/97, 24 758, nr. 9, p. 6-7, en
Kamerstukken II2009/10, 31 705, nr. 23, p. 39-43), en op de opvatting van de Staatssecretaris van Financiën (zie zijn Besluit van 22 mei 2001, nr. CPP2001/3172M,
BNB2001/370, en zijn Brief van 21 januari 1998, nr. DB97/2769U,
V-N1998/7.17). Daaruit leidt de rechtbank af, dat met een deeltijdfunctie in het algemeen rekening kan worden gehouden door een evenredig gedeelte te nemen van het gebruikelijk loon op voltijdsbasis.
BNB2005/381). Bovendien ging het in de loop van 2014 juist beter met de huurinkomsten (zie 1.10). Het beroep van eiseres op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën in de crisisjaren faalt, omdat dat beleid alleen zag op verlaging van het gebruikelijk loon naar aanleiding van omzetdalingen in de jaren 2009 en 2010, en die zijn hier niet aan de orde.
- Voor
- Voor
alletot hetzelfde concern behorende lichamen gezamenlijk. Ten aanzien van 2011 geldt weliswaar dat het gebruikelijk loon uit (alleen) eiseres minder bedraagt dan € 5.000, maar [naam dga] was ook bestuurder-aandeelhouder van een aantal andere vennootschappen die in deze beoordeling moeten worden meegenomen. In de bij 1.9 bedoelde brief van eiseres (voor 2011) heeft zij namelijk ook de vennootschappen [naam eenmanszaak] BV en Gastouderbureau Teddybeer BV genoemd. Gesteld noch gebleken is dat deze vennootschappen niet tot het 'concern' in de zin van de wet zouden behoren. Blijkens de brief ging [naam dga] er ook zelf van uit dat het gebruikelijk loon voor alle vennootschappen gezamenlijk moest worden vastgesteld, aangezien het verzoek om vrijstelling nadrukkelijk op alle drie de vennootschappen ziet. Mede gelet op hetgeen hiervoor (onder 5.15) is overwogen, heeft eiseres daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het totale gebruikelijk loon uit alle tot het concern behorende lichamen in 2011 onder de grens van € 5.000 is gebleven. Om die reden is de wettelijke uitzonderingsregel ook voor 2011 niet van toepassing.
De stukken van het geding bevatten evenmin aanknopingspunten voor het antwoord op de vraag welke gedraging eiseres nu precies wordt verweten. Blijkens de aanslagbiljetten heeft verweerder de boetes opgelegd omdat er sprake zou zijn van grove schuld. Door alleen de schuldgradatie te noemen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter niet bewezen dat hiervan sprake is geweest, laat staan dat zulks het bewijs van het begaan van een beboetbaar feit (in al zijn elementen) oplevert. De rechtbank zal de boetes daarom vernietigen.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag 2011 tot een naheffingsaanslag, berekend naar een in aanmerking te nemen fictief loon van € 2.500;
- vermindert de naheffingsaanslag 2012 tot een naheffingsaanslag, berekend naar een in aanmerking te nemen fictief loon van € 18.400;
- vermindert de naheffingsaanslag 2013 tot een naheffingsaanslag, berekend naar een in aanmerking te nemen fictief loon van € 18.600;
- vermindert de naheffingsaanslag 2014 tot een naheffingsaanslag, berekend naar een in aanmerking te nemen fictief loon van € 18.800;
- vermindert de beschikkingen heffingsrente en de belastingrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.125.