In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de besloten vennootschap Cakewalk B.V. De eiser, die zich in 2012 persoonlijk borg had gesteld voor vier vennootschappen, vorderde de opheffing van conservatoir beslag dat door Cakewalk was gelegd op zijn gelden en vorderingsrechten. De eiser stelde dat de overdracht van het vorderingsrecht van ABN AMRO Bank aan Cakewalk onder opschortende voorwaarde had plaatsgevonden, waardoor er op het moment van beslaglegging geen rechtsverhouding bestond tussen hem en Cakewalk. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdracht van het vorderingsrecht al goederenrechtelijke gevolgen had, ondanks dat de opschortende voorwaarde nog niet was vervuld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat het beslag ondeugdelijk was en dat de vorderingen tot opheffing van de beslagen werden afgewezen. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten van Cakewalk, die op € 1.606,00 werden vastgesteld.