In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagden], waarbij de aansprakelijkheid van de maten van een maatschap voor de schulden van de maatschap aan de orde was. [Eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 337.843,33 van de maten, die als gedaagden waren opgetreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de maatschap op basis van artikel 7A:1680 BW. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de vordering van [eiser] deels verjaard was, omdat deze niet tijdig was aangesproken. De rechtbank heeft de maten veroordeeld tot betaling van een niet-verjaard bedrag van € 94.129,12 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie van [gedaagden] afgewezen, omdat de beslaglegging door [eiser] op goede gronden was geschied. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.