ECLI:NL:RBNNE:2016:778

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
15/2253, 15/2302, 15/3020
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering in verband met woon- en leefsituatie en terugvordering van ten onrechte ontvangen bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 februari 2016 uitspraak gedaan over de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, die per 7 november 2014 is ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de intrekking op goede gronden berust, omdat verweerder op basis van onderzoeksbevindingen redelijkerwijs kon twijfelen aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar woon- en leefsituatie. Eiseres heeft geen medewerking verleend aan een onaangekondigd huisbezoek op 7 november 2014, wat haar medewerkingsplicht schond. De rechtbank concludeert dat het recht op bijstandsuitkering niet langer kon worden vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering vanaf 1 juli 2010 niet op een toereikende grondslag berust. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderzoeksgegevens onvoldoende bewijs leveren voor de conclusie dat eisers vanaf 1 juli 2010 gezamenlijk hoofdverblijf hebben in de woning van eiseres. De rechtbank heeft de bestreden besluiten 2 en 3 vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waardoor eiseres recht heeft op nabetaal van de bijstandsuitkering over de periode van 1 november 2014 tot en met 6 november 2014.

De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 15/2253, LEE 15/2302, LEE 15/3020

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaken tussen

[naam eiseres], te Groningen, eiseres, en
[Naam eiser] , te Groningen, eiser
(gemachtigde: mr.ing M.R.P. Ossentjuk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: G.A. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2014 (primair besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 7 november 2014.
Bij besluit van 27 november 2014 (primair besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken vanaf 1 juli 2010 en teruggevorderd over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 oktober 2014.
Bij besluit van 12 december 2014 (primair besluit 3) heeft verweerder eiser mede aansprakelijk gesteld voor de terugbetaling van de te veel aan eiseres betaalde bijstand.
Bij besluit van 13 mei 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van eveneens 13 mei 2015 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 juni 2015 (bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser staat ingeschreven op het adres [adres eiser] . Eiseres staat ingeschreven op het adres [adres eiseres] .
2. Eiser ontvangt vanaf 1 september 2007 een AOW-uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder van de Sociale Verzekeringsbank. Verweerder heeft aan eiseres met ingang van 1 juli 2010 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
3. Naar aanleiding van een op 9 oktober 2013 bij de gemeente Groningen binnengekomen anonieme tip heeft de sociale recherche onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek zijn onder andere gegevens opgevraagd bij de energieleverancier, het waterbedrijf en de woningbouwvereniging, zijn met toestemming van de Officier van Justitie stelselmatige observaties verricht en zijn getuigen gehoord. Op 6 november 2014 is eiseres verhoord op het politiebureau. Dit verhoor is op initiatief van eiseres afgebroken. Op 7 november 2014 is de woning van eiseres bezocht in het kader van een onaangekondigd huisbezoek. Eiseres heeft hieraan geen medewerking verleend. Op 20 november 2014 hebben de sociaal rechercheurs het onderzoek afgerond.
4. Bij besluit van 7 november 2014 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres opgeschort omdat zij onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek naar haar uitkeringssituatie. Hierbij is aangegeven dat eiseres geweigerd heeft toestemming te verlenen voor het afleggen van een huisbezoek. Verweerder vindt een huisbezoek noodzakelijk omdat twijfels zijn ontstaan over de woonsituatie van eiseres.
5. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 7 november 2014 ingetrokken. Hierbij is aangegeven dat eiseres vanaf die datum geen recht meer heeft op een bijstandsuitkering. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres geweigerd heeft mee te werken aan het huisbezoek, dat zij hierdoor niet voldaan heeft aan de inlichtingenplicht en dat het recht op verdere uitkering hierdoor niet is vast te stellen.
6. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het primaire besluit 1 gehandhaafd. Hierbij geeft verweerder aan dat hiertoe besloten is omdat eiseres op 7 november 2014 zonder geldige redenen geweigerd heeft om mee te werken aan een noodzakelijk huisbezoek en dat zij daardoor niet voldaan heeft aan de voor haar geldende medewerkingsplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder het recht op bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken met ingang van 1 juli 2010 omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met eiser. Het gezamenlijk inkomen van eisers is gelijk aan of hoger dan de bijstandsnorm die voor hen beiden geldt. Tevens heeft verweerder bepaald dat eiseres de uitkering die zij over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 oktober 2014 ten onrechte heeft gekregen, ten bedrage van € 57.627,04, moet terugbetalen. De uitkering over de periode van 1 november 2014 tot en met 6 november 2014 wordt niet uitbetaald omdat eiseres samenwoont.
8. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit 2 gehandhaafd. Aanvullend is overwogen dat uit onderzoek gebleken is dat eiseres in ieder geval sinds 1 juli 2010 met eiser een gezamenlijke huishouding voert. Om die reden kan eiseres niet beschouwd worden als zelfstandig subject van bijstand en heeft zij geen recht op bijstand naar de alleenstaande norm.
9. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder besloten dat eiser de bijstandsuitkering die eiseres over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 oktober 2014 ten onrechte heeft ontvangen moet terugbetalen. Hierbij is aangegeven dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de ten onrechte ontvangen bijstand. Het gaat om een netto bedrag van € 9.819,19 en een bruto bedrag van € 47.807,85.
10. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder het primaire besluit 3 gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat de bijstand die teveel is verstrekt aan eiseres mede van eiser wordt teruggevorderd en dat als zij niet genoeg terugbetaalt, hij mogelijk meer dan de helft of zelfs de hele schuld moet terugbetalen.
11. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat:
- eiseres zonder geldige gronden geweigerd heeft om mee te werken aan een noodzakelijk huisbezoek en dus niet voldaan heeft aan de inlichtingenplicht;
- zij een gezamenlijke huishouding voeren.
12. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden. Op grond van het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Pw, wordt in het geval een bezwaar- of beroepschrift vóór of op de datum van de inwerkingtreding van de Pw is ingediend, beslist met toepassing van de Wet werk en bijstand (Wwb). Dit is in de onderhavige zaak het geval.
13. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de Wwb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert.
Ingevolge het vierde lid wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wwb doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge het tweede lid verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de Wwb herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Wwb vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Artikel 59, tweede lid, van de Wwb schrijft voor dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Ingevolge het derde lid zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Intrekking van de bijstandsuitkering per 7 november 2014 (zaak 15/2302).
14. Aan de bestreden intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres per 7 november 2014 ligt de conclusie van verweerder ten grondslag dat zij door haar weigering medewerking te verlenen aan het huisbezoek op 7 november 2014 niet voldaan heeft aan de ter zake op haar rustende medewerkingsplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de bevindingen uit het onderzoek dat is verricht naar aanleiding van de op 9 oktober 2013 bij de gemeente Groningen binnengekomen anonieme tip, redelijkerwijs heeft kunnen twijfelen aan de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar woon- en leefsituatie, waarvan uitgaande zij in aanmerking is gebracht voor een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook een redelijke grond voor een onaangekondigd huisbezoek aanwezig kunnen achten en kunnen aannemen dat de onderzoeksgegevens niet op een andere effectieve en voor eiseres minder belastende wijze konden worden geverifieerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres tijdens het verhoor op 6 november 2014 de gelegenheid is geboden om nadere duidelijkheid te verstrekken, maar dat zij de betrokken sociaal rechercheurs – na contact met haar advocaat – heeft meegedeeld dat zij geen antwoord meer wilde geven en is vertrokken.
16. Vervolgens is besloten de volgende dag een onaangekondigd huisbezoek af te leggen om de feitelijke woonsituatie vast te stellen. Daartoe hebben twee toezichthouders van de gemeente Groningen op 7 november 2014 de woning van eiseres bezocht en aangebeld. Eiseres heeft hun aan de voordeur meegedeeld dat zij geen medewerking wil verlenen aan het huisbezoek. Eiseres heeft hierin volhard nadat haar enige bedenktijd (20 minuten) was gegeven.
17. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4080) komt in het algemeen groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenend orgaan om - zo nodig - onmiddellijk een huisbezoek af te leggen teneinde een door betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat anders de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie tussentijds wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel sterk aan effectiviteit inboet. De rechtbank is niet gebleken dat zwaarwegende redenen bestonden voor de weigering van eiseres om haar medewerking te verlenen aan het onaangekondigd huisbezoek van 7 november 2014, ook nadat haar enige bedenktijd was geboden. De enkele stelling van eiseres ter zitting, dat zij dacht dat ze haar op kwamen halen omdat haar dit tijdens het verhoor op 6 november 2014 door de betrokken sociaal rechercheurs zou zijn verteld, volstaat daartoe niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de toezichthouders die met eiseres aan de voordeur hebben gesproken over het huisbezoek, haar hebben geïnformeerd omtrent het doel ervan en de mogelijke gevolgen indien zij hier niet aan zou meewerken. Met de toestemming die eiseres na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn alsnog heeft verleend, heeft zij het verzuim niet tijdig hersteld.
18. Nu eiseres geen medewerking heeft verleend aan het onaangekondigde huisbezoek op 7 november 2014, zonder dat hiervoor zwaarwegende redenen zijn gebleken, is de twijfel die verweerder op basis van de beschikbare onderzoeksbevindingen redelijkerwijs kon hebben aangaande de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens over haar woon- en leefsituatie niet opgeheven. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook het standpunt in kunnen nemen dat het recht van eiseres op de bijstandsuitkering niet langer kon worden vastgesteld.
19. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de bestreden intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 7 november 2014 op goede gronden berust. Bestreden besluit 1 houdt dus in rechte stand.
Intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering vanaf 1 juli 2010 tot 1 november 2014 (zaken 15/2253 en 15/3020).
20. Aan de bestreden intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres per 1 juli 2010 ligt de conclusie van verweerder ten grondslag dat eisers in ieder geval vanaf die datum een gezamenlijke huishouding voeren.
21. Aangezien eisers met elkaar gehuwd zijn geweest en samen een dochter hebben, is in hun geval sprake van een gezamenlijke huishouding indien zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3796) dient het antwoord op de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De omstandigheid dat betrokkenen op afzonderlijke adressen ingeschreven staan, staat op zichzelf niet in de weg aan het hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning op één van die adressen. Bij het aanhouden van afzonderlijke adressen zal aannemelijk moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden fungeert.
22. Volgens eveneens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van
11 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2723) is een besluit tot intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
23. De conclusie van verweerder dat eisers in ieder geval vanaf 1 juli 2010 gezamenlijk hoofdverblijf hebben in de woning van eiseres, berust in het bijzonder op de volgende onderzoeksgegevens:
- de verklaringen van twee anonieme getuigen op 6 november 2014 volgens welke eisers en hun dochter als gezin op het adres van eiseres wonen en dit al meer dan vijf jaar het geval is;
- het (bijzonder) lage waterverbruik op het adres van eiser over de jaren 2010 tot en met 2013 (9m3, 3m3, 1m3, 1m3) in vergelijking tot het gemiddeld verbruik voor 1 persoon per jaar (45m3); het waterverbruik op het adres van eiseres over voornoemde jaren (114m3, 107m3, 61m3, 100m3) is met uitzondering van het jaar 2012 hoger dan het gemiddelde voor twee personen per jaar (91m3);
- van het begin af aan (1 juni 2007) loopt het contact met woningbouwvereniging [naam verhuurder] (ook) met betrekking tot de woning van eiseres via eiser;
- in de periode van 1 januari 2009 tot 20 november 2014 is één maal een minicontainer aangeboden op het adres van eiser; op het adres van eiseres wordt elke week een minicontainer aangeboden;
- uit de stelselmatige observaties met technische hulpmiddelen bij de woning van eiser, die hebben plaatsgevonden van 16 juni 2014 tot en met 18 juni 2014 en van 25 juni 2014 tot en met 27 juni 2014, is verweerder gebleken dat eiser geen enkele nacht in zijn eigen woning heeft doorgebracht;
- eiser heeft bij [naam verhuurder] aangegeven dat hij dagelijks bij eiseres is omdat hij daar eet; eiseres heeft bij [naam verhuurder] aangegeven dat eiser overdag in haar woning is, dat hij een sleutel heeft en dat hij overal gebruik van mag maken.
24. De rechtbank is van oordeel dat deze onderzoeksgegevens waarop verweerder zich baseert onvoldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eisers in ieder geval vanaf
1 juli 2010 gezamenlijk hoofdverblijf hebben in de woning van eiseres. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat deze conclusie geen steun vindt in enige verklaring van eisers ten overstaan van de sociale recherche of medewerkers van de gemeente. De omstandigheid dat eisers geen medewerking aan het onderzoek hebben verleend, doet daar niet aan af. De verklaringen die op 6 november 2014 zijn afgelegd, zijn niet alleen afkomstig van twee als getuigen gehoorde buurtbewoners die op hun verzoek anoniem zijn gebleven, maar zijn mogelijk ook gekleurd door de problemen en conflicten die eiser heeft met buren in de straat van eiseres, waarvan ook verschillende rapportages in het dossier gewag maken. De omstandigheid dat het contact met de woningbouwvereniging over de woning van eiseres via eiser loopt, zou – zoals zij betogen – verband kunnen houden met het beperkte verstandelijke vermogen van eiseres. Bovendien valt uit deze omstandigheid niet af te leiden dat eiser hoofdverblijf heeft in de woning van eiseres. Hetzelfde geldt voor het lage waterverbruik op eisers adres, waarbij eisers er overigens op hebben gewezen dat wel sprake is van een normaal verbruik van gas en elektriciteit, en de bevindingen tijdens de observaties die bij de woning van eiser hebben plaatsgevonden. Er zijn geen waarnemingen verricht bij de woning van eiseres. De rechtbank neemt ten slotte in aanmerking dat verweerder het noodzakelijk heeft geacht de feitelijke woonsituatie vast te stellen door middel van een onaangekondigd huisbezoek, maar dat dit niet heeft plaatsgevonden. Dat dit het gevolg is geweest van de weigering van eiseres om hieraan haar medewerking te verlenen, doet hier niet aan af.
25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 1 juli 2010 niet op een toereikende grondslag berust. Daarom komen de bestreden besluiten 2 en 3 voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten 2 en 3 te herroepen, nu niet valt in te zien dat het geconstateerde gebrek nog kan worden hersteld. De rechtbank overweegt voorts dat het voorgaande met zich brengt dat de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 november 2014 tot en met 6 november 2014 nog moet worden nabetaald.
26. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaren en de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 gegrond.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 744,- (0,5 punt voor het indienen van de beroepschriften, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat sprake is van samenhangende zaken en dat de gemachtigde van eisers geen aanvullend beroepschrift heeft ingediend, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten 2 en 3;
- herroept de primaire besluiten 2 en 3;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 90,- (2 x € 45,-) aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 744,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. R. Depping en
mr. A.M. Klingenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: