Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had bijstand ontvangen sinds 14 december 2011, maar weigerde op 19 september 2013 zijn medewerking aan een huisbezoek dat door handhavingsmedewerkers van de gemeente Velsen was aangevraagd. Ondanks dat appellant tijdens het gesprek met de handhavingsmedewerkers werd geïnformeerd over de gevolgen van zijn weigering, volhardde hij in zijn besluit om geen toestemming te geven voor het huisbezoek. Het college van burgemeester en wethouders van Velsen besloot daarop de bijstand van appellant op te schorten en later in te trekken, omdat hij niet had meegewerkt aan het huisbezoek.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende medewerking had verleend en dat de opschorting en intrekking van de bijstand terecht waren. De Raad wees erop dat de hersteltermijn van vijf minuten die aan appellant was gegeven, voldoende was, en dat zijn argumenten over zijn Somalische afkomst en wantrouwen jegens autoriteiten niet konden leiden tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat appellant niet tijdig had gereageerd op het verzoek om medewerking en dat de intrekking van de bijstand op een juiste grondslag berustte.