ECLI:NL:RBNNE:2016:5841

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
C/19/116768 / KG RK 16-314
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak wegens schending van het fair trial beginsel

In deze zaak heeft verzoeker, thans verblijvende in de P.I. Leeuwarden, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter-commissaris, mr. M.A.M. Wolters. Dit verzoek volgde op een beslissing van de rechter-commissaris van 3 november 2016, waarin de onthouding van processtukken aan verzoeker werd afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.P.M. Balemans, stelde dat de rechter-commissaris partijdig was en dat het fair trial beginsel was geschonden, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om opmerkingen te maken over de onthouding van de processtukken. De wrakingskamer heeft op 10 november 2016 het verzoek behandeld, waarbij mr. Balemans zijn standpunt nader toelichtte en mr. Wolters zijn verdediging voerde. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de rechter-commissaris gewogen en geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris een procesbeslissing was en dat deze niet kon worden gewraakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rekestnummer: C/19/116768 / KG RK 16-314
Beschikking van 22 november 2016
in de zaak van
[naam],
thans verblijvende P.I. Leeuwarden te Leeuwarden,
verzoeker,
advocaat mr. M.P.M. Balemans te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Op 19 oktober 2016 heeft de Officier van Justitie (hierna te noemen: OvJ) verzoeker een mededeling onthouding processtukken (art. 30 lid 4 Sv) doen toekomen. Verzoeker heeft op 31 oktober 2016 een bezwaarschrift in gediend bij de rechter-commissaris tegen de onthouding van de processtukken. Op 3 november 2016 heeft de rechter-commissaris een beschikking, inhoudende een afwijzing van het verzoek, gegeven. Verzoeker heeft vervolgens op 3 november 2016 een wrakingsverzoek ingediend.
De rechter-commissaris, mr. Wolters, heeft verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd. Op 10 november 2016 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker, mr. M.P.M. Balemans (hierna te noemen: mr. Balemans) aan de hand van een pleitnotitie het wrakingsverzoek nader toegelicht. Mr. Wolters heeft zijn standpunt schriftelijk en mondeling ter zitting toegelicht. De OvJ, die op 19 oktober 2016 mededeling onthouding processtukken heeft gedaan, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. De OvJ heeft op 10 november 2016 schriftelijk meegedeeld van de mogelijkheid geen gebruik te kunnen maken.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
Mr. Balemans stelt (samengevat), dat mr. Wolters partijdig is, voor wat betreft de wijze waarop de beslissing van 3 november 2016 tot stand is gekomen, omdat hij in weerwil van de wet de verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om opmerkingen te maken.
Mr. Balemans stelt voorts dat hiermee het fair trial beginsel is geschonden. Het uitblijven van een reactie klemt, naar zijn mening, in dit geval temeer, nu de OvJ niet alleen een uitgebreide motivering heeft gegeven voor de onthouding, maar ook nieuwe argumenten heeft aangevoerd. Mr. Balemans stelt dat het onthouden van de mogelijkheid om te reageren welbewust is gedaan.
In het geval sprake is van welbewust in strijd met de wet en in strijd met iedere vorm van fair trial frustreren van de rechten van de verdediging wordt, indien een dergelijke beslissing een rechterlijke beslissing is, met die beslissing de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt dat die rechter niet meer onpartijdig is.
Tot slot is gesteld dat de wraking niet is gebaseerd op de inhoudelijke beslissing van de rechter-commissaris, maar op de wijze van het tot stand komen van deze beslissing.
2.2.
Ter zitting heeft mr. Balemans zijn standpunt in een pleitnotitie toegelicht. Hij heeft in dat kader de feiten geschetst en het juridisch kader met betrekking tot de procedure onthouding stukken en vervolgens de reden voor de wraking. Mr. Balemans herhaalt dat in de onderhavige kwestie een beroep gedaan wordt op de objectieve wrakingsgrond, in die zin dat objectief de gerechtvaardigde schijn is gewekt dat de rechter vooringenomen is. Voorts is er op gewezen dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan (het Zwolsman-criterium). Voorts is gewezen op een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2015, ECLI:NL:BMNE:2015:5836, waarbij op een vergelijkbare manier de equality of arms werd gefrustreerd.

3.Het standpunt van mr. Wolters

3.1.
Mr. Wolters heeft ter zitting zijn standpunt herhaald. Hij heeft aangegeven dat in zijn algemeenheid de behandeling schriftelijk wordt afgedaan. Ter toelichting is opgemerkt dat in zaken waarbij de verdachte, zoals in het onderhavige geval, relatief kort vast zit de belangen van de OvJ bij de onthouding stukken zwaarder wegen. In de beschikking is daarom het woord "thans" gebruikt. Wanneer de tijd verstrijkt kan een afweging van de belangen anders uitvallen. Er is zeker geen sprake van een welbewuste actie om de verdachte stukken te onthouden. Als dat zo is overgekomen, dan was dat niet de bedoeling.
Er vindt altijd een afweging van de belangen plaats. Ook is hoor en wederhoor toegepast. Het enkele feit dat het wellicht beter ware geweest om net iets meer tijd te nemen, brengt niet met zich mee dat de rechter-commissaris bevooroordeeld was of dat de beginselen van fair trail zijn geschonden. De door mr. Balemans aangehaalde jurisprudentie gaat in dit geval niet op, omdat in tegenstelling tot in de aangehaalde beslissing, - hoewel kort - wel de gelegenheid is gegeven om te reageren.

4.Beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van wrakingsverzoeken is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv jo artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
Uit het verzoekschrift en de daarop door mr. Balemans gegeven toelichting blijkt dat het wrakingsverzoek is gegrond op de stelling dat de rechter-commissaris, die de beslissing op het bezwaarschrift onthouding stukken heeft genomen, het beginsel van fair trial heeft geschonden door welbewust de verdediging de mogelijkheid nader te worden gehoord te onthouden. Het gaat daarbij niet om de beslissing op zich, maar de wijze waarop de rechter-commissaris de beslissing heeft genomen.
4.4.
De wrakingskamer overweegt dat in het door mr. Balemans aangevoerde en in het daaronder liggende dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de in 4.2. genoemde uitzonderlijke omstandigheden. In dit verband is van belang dat mr. Balemans weliswaar heeft aangegeven dat het hem niet om de beslissing op zich gaat, maar om de wijze waarop de beslissing is genomen, maar het wrakingsverzoek richt zich daarmee feitelijk wel tegen de door de rechter-commissaris genomen beslissing. Deze beslissing kan worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens vaste rechtspraak (onder meer ECLI:NL:RBOVE:2016:4344, ECLI:NL:RBMNE:2016:5729, ECLI:NL:RBNHO:2016:9154 en ECLI:NL:RBOBR:2016:5799) kan een dergelijke processuele beslissing in beginsel geen grond voor wraking opleveren, omdat de juistheid van een dergelijke, ook voor verzoeker onwelgevallige, beslissing, in beginsel niet door de wrakingskamer kan worden getoetst. Slechts indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Indien niet voldaan is aan dit strikte criterium, kunnen onwelgevallige beslissingen geen gerede grond voor wraking opleveren.
4.5.
De wrakingskamer overweegt dat in dit geval niet aan dit strikte criterium is voldaan. In het e-mailbericht van 1 november 2016 is verzoeker immers de mogelijkheid geboden te reageren op de reactie van de OvJ. Aan verzoeker kan weliswaar worden toegegeven dat de geboden mogelijkheid per saldo weinig reëel was omdat de rechter-commissaris op 3 november 2016 al de beslissing heeft gegeven, terwijl toen nog geen reactie van mr. Balemans was ontvangen, maar dat enkele feit is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende voor een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid. Evenmin kan gezegd worden dat aan verzoeker aldus welbewust de mogelijkheid in onthouden te reageren.
Het was eleganter geweest wanneer de rechter-commissaris in zijn e-mailbericht van
1 november 2016 een termijn voor reactie had opgenomen, maar anderzijds had van de zijde van mr. Balemans ook om een dergelijke termijn gevraagd kunnen worden.
Nu verzoeker geen andere gronden heeft aangevoerd, is het wrakingsverzoek ongegrond.
6. De beslissing
De rechtbank:
1. wijst het verzoek tot wraking af;
2. bepaalt dat de hoofdzaak (met parketnummer 18/930276-16) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond,
3. beveelt dat de griffier onverwijlde mededeling van deze beslissing doet aan verzoeker, mr. M.P.M. Balemans, de rechter-commissaris, mr. M.A.M Wolters en de Officier van Justitie, mr. A.M. de Vries.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. van Weringh, mr. J. de Vroome en
mr. T.M.L. Veen, in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016 en ondertekend door mr. E.W. van Weringh en de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: K.W.