ECLI:NL:RBNHO:2016:9154

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
C/15/249139 / HA RK 16/179
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure

Op 30 september 2016 heeft verzoeker schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.A.J. Berkers, de rechter in de hoofdzaak, die aanhangig was bij de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar. Het verzoek tot wraking is behandeld op 24 oktober 2016. Verzoeker stelt dat de rechter doelbewust en consistent de wederpartij bevoordeelt, wat zou wijzen op partijdigheid. Hij verwijst naar verschillende rechtsoverwegingen uit eerdere vonnissen die volgens hem de schijn van partijdigheid oproepen. De rechter heeft echter in haar schriftelijke reactie en ter zitting aangevoerd dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, bijna tien maanden na het vonnis van 9 december 2015, en dat de feiten en omstandigheden die tot het verzoek hebben geleid al bekend waren op dat moment. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig is gedaan en heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Ten overvloede heeft de wrakingskamer overwogen dat de door verzoeker aangevoerde gronden voor wraking geen basis bieden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer heeft de beslissing op 24 oktober 2016 openbaar uitgesproken, waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen en het proces in de hoofdzaak is voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/249139 / HA RK 16/179
Beslissing van 24 oktober 2016
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.A.J. Berkers,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 30 september 2016 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie handel & insolventie, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer C/14/151791 / HA ZA 14-43, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De wederpartij in de hoofdzaak heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 24 oktober 2016. Verzoeker, de rechter en wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is verschenen de rechter. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Standpunten

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
Uit de rechtsoverwegingen 4.10, 4.22, 4.27 en 4.30 van het tussenvonnis van 9 december 2015 blijkt dat de rechter doelbewust, consequent en consistent de wederpartij bevoordeelt ten koste van verzoeker, op een dusdanige wijze dat daaromtrent het vooroordeel dan wel de niet-objectieve behandeling van de zaak blijkt.
In rechtsoverweging 4.10, omtrent de verrekening, is de rechter zeer stellig omtrent de juistheid van de stelling van de wederpartij. Dat blijkt uit de door de rechter gekozen bewoordingen en zinsdelen “
voorshands bewezen” “
Volledigheidshalve overweegt de rechtbank alvast dat...” “
...de rechtbank ervan zal uitgaan...” en “
...dat was op dat moment kennelijk de afspraak tussen partijen”. Onder rechtsoverweging 2.5 van het vonnis van 6 april 2016 bevestigt de rechter de rechtsoverwegingen van het vonnis van 9 december 2015 met de bewoordingen
“...dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [de wederpartij] betalingen heeft gedaan die de ongelijkheid in de hypotheekschuld hebben gecompenseerd”. Met andere woorden: er wordt doelbewust naar toe geredeneerd – in strijd met de objectieve behandeling van de zaak en in strijd met het recht – om de wederpartij te bevoordelen ten koste van verzoeker.
Ook wat betreft de betaling van de hypotheekrente wordt er doelbewust naar toe geredeneerd om de wederpartij te bevoordelen ten koste van verzoeker. In rechtsoverweging 4.22 kwalificeert de rechter het voorshandse bewijs van de door de wederpartij ingediende betalingen aan verzoeker als een zwaarder bewijs dan de bewijzen die volgen uit de twee procedures in kort geding. Volgens verzoeker zijn de voorshandse bewijzen door de rechter partijdig ten voordele van de wederpartij gekwalificeerd.
Aangaande de groeirekening van de dochter (in rechtsoverweging 4.27) en de verdeling van de inboedelgoederen (in rechtsoverweging 4.30) redeneert de rechter er ook doelbewust naar toe om de wederpartij te bevoordelen ten koste van verzoeker.
Wat betreft de woning heeft het er momenteel alle schijn van dat deze aan de wederpartij zal worden toebedeeld met een beleggingshypotheek op het laagste niveau zonder enige verrekening tussen partijen, waardoor verzoeker voor een hoog bedrag zal worden benadeeld. Uit de teksten van de tussenvonnissen is op te maken dat de rechter doelbewust de wederpartij zal bevoordelen ten aanzien van de woning ten koste van verzoeker, door de waarde van de woning vast te stellen op € 295.000,00, het bedrag waarvoor de wederpartij een hypotheek kan krijgen. De wederpartij zou verzoeker voor een lage waarde kunnen uitkopen om daarna te profiteren van de stijgende prijzen op de huizenmarkt en van de AEX. De rechter houdt daar ten onrechte ten voordele van de wederpartij volstrekt geen rekening mee, waardoor verzoeker aanzienlijk wordt benadeeld. Bovendien heeft verzoeker aangetoond dat de waarde van de woning veel hoger ligt dan € 295.000,00. Ook heeft verzoeker kenbaar gemaakt dat hij met een lening vanuit zijn bedrijf de woning heeft verbouwd. Dat bedrag dient verrekend te worden, maar de rechter heeft dat bedrag ten voordele van de wederpartij en ten nadele van het bedrijf van verzoeker bij gelijke helfte verdeeld tussen partijen.
Tot slot is gebleken dat een studievriendin van de wederpartij, mr. [x] , werkzaam is als rechter bij de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker vermoedt dat zij informatie heeft verschaft aan de rechter, waardoor een objectief oordeel niet meer mogelijk is. Er is sprake van een schijn van partijdigheid nu mr. [x] op de hoogte is van privéaangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de partijdigheid van de rechter.
2.2
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en in haar toelichting ter zitting
– samengevat – het volgende aangevoerd.
Het wrakingsverzoek is te laat gedaan en daarom niet ontvankelijk. Het wrakingsverzoek is gedaan bijna tien maanden nadat het vonnis van 9 december 2015 is gewezen. Op die datum waren de feiten en omstandigheden waaruit volgens verzoeker de partijdigheid zou blijken bij verzoeker bekend. Na het vonnis van 9 december 2015 hebben partijen nog akten genomen, is bij vonnis van 6 april 2016 een deskundige benoemd, is een deskundigenrapport uitgebracht en heeft de wederpartij geconcludeerd na deskundigenbericht.
Verzoeker baseert zijn verzoek op een aantal inhoudelijke beslissingen die de rechtbank in het vonnis van 9 december 2015 heeft genomen. Het is vaste jurisprudentie dat inhoudelijke beslissingen er in de regel niet toe kunnen leiden dat een rechter als vooringenomen wordt beschouwd, tenzij een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Die situatie doet zich niet voor. Dat een beslissing anders had kunnen uitvallen of in het nadeel is van een partij, maakt nog niet dat daarin aanwijzingen besloten liggen dat de rechter partijdig is. De opvatting van verzoeker dat de beslissingen in het vonnis stelselmatig in zijn nadeel uitvallen, deelt de rechter overigens niet.
De rechter kent mr. [x] , maar zij heeft niet met haar over de zaak van verzoeker gesproken.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Alvorens het wrakingsverzoek inhoudelijk te beoordelen dient de wrakingskamer te bezien of het verzoek tot wraking tijdig is gedaan. Ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die ertoe aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Het wrakingsverzoek is gestoeld op het vonnis van 9 december 2015. Op die datum waren de wrakingsgronden bekend. Het had dan ook zonder meer in de rede gelegen dat verzoeker op 9 december 2015 of kort daarna tot wraking van de rechter was overgegaan. Nu verzoeker dit heeft nagelaten, is niet voldaan het hiervoor genoemde wettelijke vereiste van een tijdige indiening van een wrakingsverzoek. De door de verdediging van verzoeker in dat kader aangevoerde omstandigheid, dat sprake is geweest van een wisseling van advocaat, maken niet dat de ontijdigheid – te weten bijna tien maanden – van het wrakingsverzoek daarmee verschoonbaar is.
De wrakingskamer komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan, zodat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
3.3
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoeker baseert zijn verzoek op een aantal inhoudelijke beslissingen die de rechter in het vonnis van 9 december 2015 heeft genomen. Het is vaste rechtspraak dat de vraag of een inhoudelijke beslissing al dan niet juist moet worden geacht, zich niet leent voor een oordeel door de wrakingskamer en slechts in een eventueel hoger beroep kan worden getoetst. Dit is slechts anders indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet deze situatie zich in deze zaak niet voor.
De beslissingen betreffende de bewijslastverdeling en ten aanzien van de woning zijn geenszins onbegrijpelijk. De beslissingen zijn goed te volgen, evenals de motivering ervan.
Tot slot heeft de rechter meegedeeld dat zij niet met mr. [x] , werkzaam als kantonrechter in deze rechtbank, over de zaak van verzoeker heeft gesproken.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team handel & insolventie, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. P.J. Jansen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2016.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.