Verweerder heeft ter zitting een nieuwe berekening overgelegd (zie 2.20) ter onderbouwing van zijn standpunt dat de bij het opleggen van de aanslagen aangebrachte correcties, na vermindering bij uitspraak op bezwaar (zie 2.9), niet te hoog zijn. Deze nieuwe berekening en de oorspronkelijke berekening heeft verweerder ter zitting als volgt toegelicht (citaten uit het opgemaakte proces-verbaal):
“Voor de berekening van de vermogens ben ik uitgegaan van het op 31 januari 1994 bekende saldo uit het microfiche (€ 198.957). Zie de laatste alinea van het eerste blad van mijn pleitnota. Ik leg de bedoelde berekening over aan de rechtbank. Deze berekeningsmethodiek wordt toegepast bij rekeninghouders met een hoog saldo. Ik ben uitgegaan van een saldo per 1 januari 1994 van € 198.987 en een rentepercentage dat is gebaseerd op het rendement op middellange staatsleningen (5-8 jaar vast). Tot 1 januari 2004 ben ik ervan uitgegaan dat de jaarlijkse rente telkens wordt herbelegd. Vanaf 1 januari 2004 ben ik uitgegaan van een jaarlijks rendement in plaats van herbelegging van de rente. Op deze wijze heb ik het vermogen ieder jaar opgerent. Ik ben ervan uitgegaan dat eisers niets uit dit vermogen hebben opgenomen. Eiser heeft ter zake niets aangevoerd. Ik heb dus geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het saldo is gedaald. Het door mij gehanteerde rentepercentage is lager dan het rentepercentage dat de KBL hanteerde. Ik acht het redelijk om het rendement op middellange staatsobligaties als uitgangspunt te nemen. Het rentepercentage was in de oude jaren veel hoger, daarna daalde het rentepercentage, ook in Luxemburg. Dit is de methodiek die de Belastingdienst ook landelijk gaat toepassen. Bij vaststelling van de aanslagen van eisers is echter van een andere (lagere) schatting uitgaan. Het saldo van het microfiche zegt niks over de hoogte van de correctie. Het is puur een schatting.
In de vorige procedures, waarover de Hoge Raad inmiddels heeft beslist, is dezelfde berekeningsmethodiek gehanteerd als die waarop de onderhavige schattingen zijn gebaseerd. Deze schattingen zijn lager dan de schattingen volgens de nieuwe berekening, zoals die zojuist is overgelegd. Met die nieuwe berekening beoog ik aan te tonen dat de eerdere schattingen niet te hoog zijn. De Hoge Raad is uitgegaan van de schatting voor belastingplichtigen met een saldo lager dan ƒ 500.000.
(…)
In de brief van 25 mei 2012, bijlage B2 bij het verweerschrift, is uitvoerig uitgelegd hoe de schatting tot stand is gekomen. Het saldo dat staat vermeld op het microfiche zegt niets over de hoogte van het werkelijke tegoed. Het gaat om een zogenaamde vue-rekening, met onderliggende rekeningen, bijvoorbeeld een effectenrekening. Bij een saldo op het microfiche van ƒ 500.000 of meer, vermoed ik dat dat het werkelijke saldo is. De gegevens van iedereen die heeft meegewerkt, zijn in een database verwerkt. De 5% hoogste correcties bij de meewerkers, zijn eruit gehaald, omdat dit excessen kunnen zijn. Aanvankelijk is vervolgens de factor 1.5 gehanteerd, maar dit is later gecorrigeerd. Voor alle saldi onder de ƒ 500.000 geldt voor iedereen dezelfde correctie.
De database bevat inderdaad slechts tot en met het jaar 2000 gegevens van meewerkers. Voor de jaren ná 2000 zijn geen gegevens van meewerkers voorhanden. Voor het jaar 2000 is het vermogen op grond van gegevens van meewerkers geschat op ƒ 633.360 en voor het jaar 1999 op ƒ 715.520. Deze jaren laten een dalende trend zin. Het vermogen hoeft dus niet jaarlijks te stijgen. Gelet hierop is het vermogen voor het jaar 2001 geschat op ƒ 600.000 (twee maal € 136.134). Deze schatting is dus gebaseerd op de schatting voor de jaren 1999 en 2000. Laatstbedoelde schatting is gebaseerd op de database met gegevens van meewerkers. In de jaren ná 2001 is het bedrag van ƒ 600.000 opgerent tegen een rentepercentage dat is gebaseerd op het rendement op middellange staatsleningen (5-8 jaar vast), vergeleken met het percentage voor de jongste tienjarige staatsleningen. Ter illustratie neem ik het jaar 2004. Het rentepercentage voor middellange staatsleningen in 2004 is 4,09% en het verschil met het rentepercentage voor de jongste tienjarige staatsleningen bedraagt 8%. Daarom is 3,76% gebruikt voor de geschatte oprenting. Zie het rentepercentage in de overgelegde berekening.”