In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een containerschip, en de heffingsambtenaar van de gemeente over een naheffingsaanslag binnenhavengeld. De aanslag, die betrekking had op een bedrag van € 573,10, was opgelegd voor het kortstondig gebruik van de [naam haven] voor een zwaaibeweging van het schip. Eiseres stelde dat de aanslag onterecht was, omdat de zwaaibeweging niet als belastbaar feit kon worden aangemerkt volgens de Verordening op de heffing en invordering van Binnenhavengeld. De rechtbank oordeelde dat de zwaaibeweging wel degelijk een belastbaar feit vormde en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag had opgelegd. Eiseres voerde ook aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel en dat de heffing willekeurig en onredelijk was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de aanslag rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.