In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag binnenhavengeld die aan de V.O.F. [X] [Z] is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Meppel. De naheffingsaanslag van € 573,10 betreft het keren van een binnenvaartschip, dat in de periode van 18 februari 2012 tot 3 maart 2012 vier keer de terminal van [J] heeft aangedaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslag opgelegd op basis van de Verordening binnenhavengeld van de gemeente Meppel, die stelt dat het gebruik van de haven en het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als belastbare feiten worden aangemerkt. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de aanslag, stellende dat het keren van het schip geen belastbaar feit is en dat er sprake is van willekeurige en onredelijke heffing. Het Hof oordeelde dat het keren van het schip wel degelijk onder de Verordening valt en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwierp de argumenten van de belanghebbende, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de overschrijding van de opbrengstlimiet. De uitspraak benadrukt dat gemeenten de vrijheid hebben om heffingsmaatstaven vast te stellen die passen binnen hun beleid en dat de hoogte van de tarieven niet onredelijk of willekeurig is.