ECLI:NL:GHARL:2017:218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
15/01523
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastbaarheid van het keren van een binnenvaartschip voor de Verordening binnenhavengeld van de gemeente Meppel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag binnenhavengeld die aan de V.O.F. [X] [Z] is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Meppel. De naheffingsaanslag van € 573,10 betreft het keren van een binnenvaartschip, dat in de periode van 18 februari 2012 tot 3 maart 2012 vier keer de terminal van [J] heeft aangedaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslag opgelegd op basis van de Verordening binnenhavengeld van de gemeente Meppel, die stelt dat het gebruik van de haven en het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als belastbare feiten worden aangemerkt. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van de aanslag, stellende dat het keren van het schip geen belastbaar feit is en dat er sprake is van willekeurige en onredelijke heffing. Het Hof oordeelde dat het keren van het schip wel degelijk onder de Verordening valt en dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verwierp de argumenten van de belanghebbende, waaronder het beroep op het gelijkheidsbeginsel en de overschrijding van de opbrengstlimiet. De uitspraak benadrukt dat gemeenten de vrijheid hebben om heffingsmaatstaven vast te stellen die passen binnen hun beleid en dat de hoogte van de tarieven niet onredelijk of willekeurig is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 15/01523
uitspraakdatum:
19 januari 2017
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 november 2015, nummer LEE 12/2817, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
gemeente Meppel(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 16 maart 2012 aan belanghebbende een als naheffingsaanslag binnenhavengeld aan te merken factuur uitgereikt van € 573,10 over de periode 18 februari 2012 tot 3 maart 2012.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2012 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 3 november 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende mr. [A] , bijgestaan door [B] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [C] , [D] , [E] en [F] , stagiaire.
1.7
Partijen hebben een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van het containerschip ‘ [G] ’ (het schip), waarmee containers worden getransporteerd tussen [H] en [I] . In [I] meert het schip aan bij de terminal van [J] , een op- en overslagbedrijf dat zich bezighoudt met water- en wegtransport.
2.2
[J] is gelegen aan het [a-kanaal] , dat eigendom is van de provincie Drenthe. Rijkswaterstaat heeft het beheer en is belast met het onderhoud van het [a-kanaal] .
2.3
In de periode van 18 februari 2012 tot 3 maart 2012 heeft het schip 4 keer de terminal van [J] aangedaan. Nadat het schip had gelost en geladen, is het gekeerd en over het [a-kanaal] teruggevaren. Het keren heeft plaatsgevonden in de nabij [J] gelegen [a-haven] . Het keren houdt in dat het schip circa 50 meter de [a-haven] invaart, vervolgens met de achtersteven noordwaarts achteruit vaart en dan het [a-kanaal] zuidwaarts afvaart. De keerbeweging neemt ongeveer 5 minuten in beslag.
2.4
De [a-haven] is eigendom van de gemeente Meppel (hierna: de gemeente). De gemeente heeft het beheer en is belast met het onderhoud van de [a-haven] . De [a-haven] wordt gebruikt door schepen die voor de aan- en afvoer van bulkgoederen aanmeren bij de aldaar gevestigde bedrijven. De [a-haven] wordt mede gebruikt door binnenvaartschepen om in die haven te wachten en/of daar te keren om de haven veilig te kunnen verlaten. Dit voorkomt dat gevaarlijke situaties ontstaan door dubbel afmeren in het [a-kanaal] , een provinciaal water.
2.5
Tot de stukken van het geding behoort een overzicht “Baten en lasten binnenhavengelden 2012”. Dit overzicht is gebaseerd op de begroting binnenhavengelden 2012 en luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
2012
kostensoortbedrag x € 1.000
opbrengst heffing:bedrag x € 1.000
kosten derden
€ 95
Beroepsvaart
€ 174
Kapitaallasten
€ 108
Pleziervaart
€ 98
kosten eigen organisatie (personeel)
€ 203
overige
€ 13
Totaal
€ 406
Totaal
€ 285
2.6
Tot de stukken van het geding behoort een overzicht met de titel “Specificaties kosten haven 2012”, waarin onder andere een specificatie is opgenomen van de bij 2.5 vermelde kostensoorten. De specificatie van de kosten eigen organisatie (personeel) luidt als volgt:
“uren
Specificatie kosten eigen organisatie (personeel)
1437
Havenmeester á € 78
112.086,00
804
2e havenmeester á € 78
62.712,00
20
Onderhoud buitendienst á € 52
1.040,00
345
Onderhoud en regie vastgoed á € 78
26.910,00
61100 U
inzet uren
202.748,00
2.7
De heffingsambtenaar heeft diverse bijlagen overgelegd, waaronder een berekening uurloon/overhead 2012, de accountantsverklaring 2012, de Programmabegroting 2012 en de notitie “Kostentoerekening en kostendekkendheid” van de gemeente.
2.8
In zijn stuk van 27 januari 2015 van de heffingsambtenaar is het volgende overzicht van de jaaropbrengsten van de binnenhavengelden over de jaren 2009 tot en met 2013 opgenomen:
Begroting
Realisatie volgens jaarrekening
2009
€ 248.276
€ 288.370
2010
€ 259.950
€ 317.307
2011
€ 264.897
€ 334.525
2012
€ 284.950
€ 227.120
de raming 2012 is in PPN 2012-2015 (februari 2011) bijgesteld nav werkelijk bekend 2009 en prognose 2010
2013
€ 316.750
€ 356.452
de raming 2013 is in PPN 2013-2016 (februari 2012) bijgesteld nav werkelijk bekend 2010 en prognose 2011
2.9
De onder 2.7 vermelde berekening uurloon/overhead van het jaar 2012 is gebaseerd op een totaal bedrag aan begrote kosten voor de gemeente van € 18.700.385. Hiervan is een bedrag van € 17.495.939 aan de binnendienst toegerekend. Het aantal directe uren van de binnendienst is 223.439. Het uurtarief is berekend door de aan de binnendienst toe te rekenen kosten ad € 17.495.939 te delen door het aantal directe uren van 223.439. Het uurtarief van 2012 voor de binnendienst bedraagt € 78,30.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag binnenhavengeld terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij stelt daartoe dat een keerbeweging geen belastbaar feit is in de zin van de Verordening binnenhavengeld van de gemeente Meppel, dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en dat sprake is van een willekeurige en onredelijke heffing. Ten slotte beroept zij zich op de overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag bevestigend. Hij betwist de standpunten van belanghebbende.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar en van de naheffingsaanslag.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 229, eerste lid, onder a van de Gemeentewet bepaalt dat rechten kunnen worden geheven ter zake van het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
4.2
De tekst van de Verordening binnenhavengeld (hierna: de Verordening) luidt - voor zover hier van belang - per 1 januari 2012 als volgt:
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. Haven: de voor de openbare dienst bestemde wateren en voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen in de gemeente Meppel, zoals deze zijn aangegeven op de bij de verordening behorend kaart;
(…)
4. Vaartuig: elk drijvend lichaam dat blijkens zijn constructie is bestemd of wordt gebruikt voor het vervoer te water of voor het dragen van voorwerpen die al dan niet met het drijvende lichaam een geheel uitmaken;
5. Binnenschip: een vaartuig dat hoofdzakelijk is bestemd of wordt gebruikt voor de vaart op binnen wateren;
(…)
23. Kortstondig gebruik haven: Vaartuigen niet zijnde pleziervaartuigen die kortstondig gebruik maken van één van de gemeentelijke havens teneinde te kunnen keren.
(…)
Artikel 2. Belastbaar feit
Onder de naam “binnenhavengeld” worden rechten geheven ter zake van het gebruik van de haven, overeenkomstig de bestemming daarvan, met een vaartuig en ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten in verband met dat gebruik.”.
Artikel 7. Verschuldigdheid
1. Het binnenhavengeld is verschuldigd zodra het gebruik van de haven, dan wel het genot van de verstrekte diensten in verband met dat gebruik, aanvangt.
(…)
4.3
De bij de Verordening behorende Tarieventabel 2012 luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
Hoofdstuk 1 Vaartuigen niet zijnde pleziervaartuigen
1.1
Binnenschepen per ton laadvermogen en ledige binnenschepen op aangewezen locatie per half ton laadvermogen:
1.1.1
tot 7 dagen € 0,10
1.1.2
tot 14 dagen € 0,16
1.1.3
per maand € 0,33
1.1.4
per kwartaal € 0,80
1.2
Passagiersschepen, vissersschepen en sleepboten per vierkante meter oppervlakte
1.2.1
tot 7 dagen € 0,10
1.2.2
tot 14 dagen € 0,16
1.2.3
per maand € 0,33
1.2.4
per kwartaal € 0,94
1.3
Kortstondig gebruik van een gemeentelijke haven
Vaartuigen niet zijnde pleziervaartuigen die kortstondig gebruik maken van één van de gemeentelijke havens teneinde te kunnen keren betalen het tarief zoals bepaald in artikel 1.1 tot en met artikel 1.2.4.
(…)
Hoofdstuk 2 Passantenligplaatsen
2.1
Pleziervaartuigen per meter lengte
2.1.1
In aangewezen jachthavens;
1 overnachting € 0,67
7 overnachtingen € 2,35”.
Belastbaar feit
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met de keerbewegingen in de [a-haven] geen genot heeft van door het gemeentebestuur verstrekte diensten in verband met dat gebruik. Anders dan belanghebbende stelt, volgt uit de tekst van artikel 2 van de Verordening binnenhavengeld niet dat voldaan moet zijn aan twee cumulatieve eisen om binnenhavengeld te heffen, te weten het gebruik van de haven én het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten in verband met dat gebruik. Deze zienswijze van belanghebbende is ook in strijd met de tekst van artikel 7, eerste lid, van de Verordening binnenhavengeld waarin het gebruik van de haven en het genot van diensten uitdrukkelijk als twee onderscheiden belastbare feiten worden aangeduid en de tarieventabel waarin zowel gebruiksvergoedingen als vergoedingen voor diensten zijn vermeld.
4.5
Belanghebbende betwist dat de [a-haven] is aangelegd met als doel het keren van het schip mogelijk te maken. Belanghebbende stelt dat de [a-haven] alleen is aangelegd voor de aan- en afvoer van bulkgoederen ten behoeve van de aldaar gevestigde bedrijven. Zij stelt zich op het standpunt dat artikel 1, sub 23, van de Verordening in strijd is met artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat het gebruik overeenkomstig de bestemming moet zijn. De heffingsambtenaar betwist dit. Hij stelt daartoe dat naast de aanleg ten behoeve van de aan- en afvoer van bulkgoederen bij de in de [a-haven] gevestigde bedrijven de [a-haven] ook is aangelegd voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer op het [a-kanaal] . De heffingsambtenaar stelt daartoe dat de veiligheid en de openbare orde van het scheepvaartverkeer, ook van die gedeelten van de haven die niet in onderhoud, beheer of in eigendom zijn van de gemeente, onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. De aanwezigheid van een brug over het [a-kanaal] staat doorvaren van grote schepen zoals containerschapen in de weg, zodat die schepen niet anders kunnen dan keren of achteruitvaren. Het schip van belanghebbende (en vele andere schepen) kiezen voor keren. Teneinde de daardoor ontstane onveilige situaties in het scheepvaartverkeer te voorkomen, is destijds de [a-haven] aangelegd, aldus de heffingsambtenaar.
4.6
De [a-haven] is bestemd voor de openbare dienst en wordt met toestemming van de gemeente als eigenaar duurzaam gebruikt voor het keren van schepen. Daarmee staat vast dat de haven niet alleen de bestemming heeft schepen tot het innemen van een ligplaats in staat te stellen, maar dat de haven tevens de bestemming heeft schepen te laten keren. Gelet hierop is bij het keren sprake van gebruik overeenkomstig de bestemming. Nu het gebruik van de [a-haven] door belanghebbende overeenkomt met de bestemming van die haven, verwerpt het Hof dit beroep van belanghebbende.
Gelijkheidsbeginsel
4.7
Pleziervaartuigen die gebruik maken van de [a-haven] door bijvoorbeeld daar te keren worden in tegenstelling tot de beroepsvaart niet in de heffing van binnenhavengeld betrokken. Belanghebbende is van mening dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving. Zij wil in het kader van haar beroep op de schending van het gelijkheidsbeginsel alleen het gebruik van de [a-haven] door de beroepsvaart en de pleziervaart aan de orde stellen. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de [a-haven] door de beroepsvaart en het gebruik daarvan door de pleziervaart feitelijk en juridisch niet gelijk zijn.
4.8
Het Hof is van oordeel dat het gebruik van de [a-haven] door de pleziervaart en het gebruik daarvan door de beroepsvaart feitelijk en juridisch niet gelijk zijn. Het gebruik van de [a-haven] door de beroepsvaart dient een ander doel dan het incidentele gebruik daarvan door de pleziervaart. De beroepsvaart in de vorm van containerschepen gebruikt de [a-haven] , zoals hiervoor overwogen, overeenkomstig de bestemming daarvan, om te keren of om te laden of te lossen bij de in de [a-haven] gevestigde bedrijven. Dit frequente gebruik - de havenmeester constateert ter zake van alleen het keren al 400 keerbewegingen per jaar - staat niet in verhouding tot het incidentele gebruik van de [a-haven] door de pleziervaart, waarvoor de [a-haven] bovendien niet de aangewezen plek is om te keren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
Willekeurige en onredelijke heffing
4.9
Belanghebbende is van mening dat het op de enkele keerbeweging van toepassing zijnde tarief te hoog is en niet in verhouding staat tot het kortstondige gebruik van belanghebbende van de [a-haven] . Zij wil een andere voor haar gunstige tariefdifferentiatie, die rekening houdt met het korte tijdsbestek van een enkele keerbeweging van vijf minuten. Ook is belanghebbende van mening dat het enkele keren onevenredig zwaar wordt belast vergeleken met het gebruik van de [a-haven] door schepen die (bulk)goederen aan- en afvoeren bij de in de [a-haven] gevestigde bedrijven.
4.1
De heffingsambtenaar stelt dat voor de tariefstelling aansluiting is gezocht bij de in de haven van [I] van toepassing zijnde maximale verblijfsduur van schepen, niet zijnde pleziervaartuigen, van zeven dagen. Het tarief van binnenhavengeld dat geldt voor zeven dagen geeft een schipper het recht gedurende zeven dagen onbeperkt in de [a-haven] te keren en/of aldaar gedurende zeven dagen onbeperkt goederen aan- en af te voeren. De tarieven die gelden voor veertien dagen, een maand of een kwartaal zijn begunstigde tarieven. Deze gunstige tarieven zijn opgenomen om tegemoet te komen aan exploitanten van schepen zoals belanghebbende die langer dan zeven dagen achtereen een lijndienstvaart onderhouden tussen [I] en een andere plaats.
4.11
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, gemeenten, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Het bezwaar van belanghebbende tegen de hoogte van het tarief of tegen de wijze van tariefdifferentiatie als vruchten van wetgevende arbeid kan niet slagen, behoudens in geval het tarief of de tariefstelling tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing leidt die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Daarvan is het Hof niet gebleken. Dat de gemeenteraad bij de invulling van de tarieven aansluiting heeft gezocht bij de in de haven van [I] van toepassing zijnde maximale verblijfsduur van schepen van zeven dagen kan niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig, ook niet als dit ertoe leidt dat hetzelfde tarief zowel geldt voor een schipper die eenmaal per week in de [a-haven] keert als voor een schipper die verschillende keren per week de [a-haven] invaart om aldaar goederen aan- of af te voeren en die vervolgens de [a-haven] na enkele uren of enkele dagen verlaat. Het tarief geeft immers een schipper het recht om gedurende zeven dagen per week in de [a-haven] onbeperkt te keren. Een langer gebruik leidt zelfs tot een relatief lagere tariefstelling.
Opbrengstlimiet
4.12
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ter zake van de voor het kalenderjaar 2012 geldende Verordening binnenhavengeld de geraamde baten boven de geraamde lasten uitgaan. Volgens belanghebbende is de raming van de baten structureel te laag, waartoe zij wijst op de gerealiseerde opbrengsten over de kalenderjaren 2009, 2010, 2011 en 2012, en zijn de kosten te hoog geraamd. Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling van de te hoge kostenraming beperkt tot de geraamde kosten van de eigen organisatie, te weten het daarin gehanteerde uurtarief van € 78,30.
4.13
De heffingsambtenaar bestrijdt gemotiveerd dat sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet.
4.14
Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden zijn de spelregels rond stelplicht en bewijslast van belang zoals deze door de Hoge Raad zijn vastgesteld in (onder andere) zijn arresten van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, en 18 april 2014, nr. 13/00469, ECLI:NL:HR:2014:938. Die spelregels kunnen als volgt kort worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verwacht dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de gemeente aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.
4.15
Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft verschaft in de raming van de lasten van de organisatie baten en de baten, welke in de begroting zijn opgenomen. Belanghebbende, op wie de bewijslast van de limietoverschrijding rust, heeft gemotiveerd gesteld waarom naar haar mening ten aanzien van de post ‘kosten eigen organisatie (personeel)’ in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat niet alle in het gehanteerde uurloon van € 78,30 opgenomen kosten als een last ter zake kunnen worden aangemerkt. Een uurloon van € 49 (inclusief sociale lasten en een kostenopslag van € 15) acht zij voor een havenmeester en voor medewerkers van het onderhoud en de regie van het vastgoed voldoende aanvaardbaar.
4.16
De cijfermatige uitwerking van dit standpunt van belanghebbende houdt in dat de geraamde kosten van de eigen organisatie ten hoogste - afgerond - € 127.000 hadden moeten bedragen (2.586 uren tegen een uurtarief van € 49), hetgeen in de visie van belanghebbende de totale over 2012 begrote kosten op een bedrag van € 330.000 brengt.
4.17
Ter zake van de geraamde baten stelt het Hof voorop dat het bij de toetsing van de opbrengstlimiet gaat om de begrote baten en niet om de achteraf over het desbetreffende jaar gerealiseerde baten. Belanghebbende stelt dat de baten structureel te laag worden geraamd. De heffingsambtenaar stelt dat een begroting van de gemeente Meppel realistisch, maar behoedzaam wordt geraamd op basis van de werkelijke cijfers van de meest recente vastgestelde jaarrekening. De begroting over 2012 is gebaseerd op de vastgestelde jaarrekening 2009. Indien belanghebbende wordt gevolgd in haar stelling dat de baten over 2012 te laag zijn begroot doordat niet aangesloten is bij destijds meest recente gerealiseerde opbrengsten, hadden de over 2012 begrote baten op de gerealiseerde cijfers van 2010 van € 317.000 vastgesteld moeten worden. Alsdan overschrijden de begrote baten van € 317.000 de door belanghebbende gestelde begrote lasten van € 330.000 niet, zodat het beroep van belanghebbende op de overschrijding van de opbrengstlimiet feitelijke grondslag mist.
Slotsom.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
19 januari 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong- Braaksma)
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.