3.2.5.Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. (…)".
9. Naar ter zitting is komen vast te staan, wordt door eiseres niet betwist dat verweerder, met de in de WOB-procedure overgelegde gegevens (zie 1.7 en 1.8), waaronder de bij 1.10 tot en met 1.15 vermelde stukken, het hierboven bij rechtsoverweging 3.2.3 bedoelde inzicht in de ramingen in voldoende mate heeft verschaft. Wel trekt eiseres ten aanzien van een aantal posten in de ramingen in twijfel of deze kunnen worden aangemerkt als ‘last ter zake’ in de zin van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Daarnaast bestrijdt eiseres, naar de rechtbank begrijpt, ten aanzien van de geraamde overheadkosten de juistheid van de door verweerder verstrekte feitelijke gegevens.
10. Partijen stellen eensgezind dat de kostendekkendheid na invoering van de Wabo, in afwijking van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:494, op het niveau van het hoofdstuk van de omgevingsvergunning dient te worden beoordeeld in plaats van op het niveau van de Legesverordening. De rechtbank overweegt dat een oordeel daarover in dit geschil in het midden kan blijven, omdat verweerder, vanwege de invoering van de Wabo per 1 oktober 2010, bij de ramingen feitelijk is uitgegaan van kostendekkendheid op het niveau van de Legesverordening en niet is gesteld of gebleken dat de kostendekkendheid op het niveau van het hoofdstuk van de omgevingsvergunning tot andere conclusies van partijen zou leiden. Twijfels over ‘last ter zake’
11. Eiseres heeft ten aanzien van de volgende kosten in twijfel getrokken of sprake is van een ‘last ter zake’:
- Vrijstellingen van artikel 4, sub a en b van de Legesverordening
- Loket bijzondere initiatieven
- Juridische Zaken
- Loketfunctie van de gemeente
- Welstandstoetsing
- Voorbehandeling uren/Beheer meldingen en bouwaanvragen/Algemeen /overige uren
- Applicatiebeheer BWT4all
- Virtueel loket applicatiebeheer
- Landmeetkundige rooilijnen.
12. Nu eiseres bovengenoemde posten in twijfel heeft getrokken, volgt uit rechtsoverweging 3.2.3 van het bij 9. genoemde arrest dat de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze posten dient te verstrekken, teneinde – naar vermogen – deze twijfel weg te nemen. In het arrest van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, heeft de Hoge Raad in dit kader het volgende overwogen: “Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de (…) stelling(en) van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De zinsnede in onderdeel 3.2.3 van het arrest BNB 2009/159 ‘teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen’, houdt derhalve niet in dat de heffingsambtenaar moet bewijzen dat die twijfel ongegrond is.”. 13. De rechtbank zal met inachtneming van de richtlijnen uit laatstgenoemd arrest van alle bij 11. genoemde posten nagaan of de twijfel door de heffingsambtenaar naar vermogen is weggenomen.
- Vrijstellingen van artikel 4, sub a en b van de Legesverordening
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten met betrekking tot de vrijstellingen van artikel 4, sub a en b van de Legesverordening niet in de ramingen mogen worden meegenomen. Eiseres stelt echter dat bij haar de gerechtvaardigde twijfel bestaat of dat desalniettemin toch is gebeurd. De kosten van de Milieudienst ad € 68.152 dienen daarom volgens eiseres te worden geëlimineerd. Verweerder heeft ter zitting, mede aan de hand van de bij 1.12 tot en met 1.15 vermelde stukken, nader toegelicht dat de ambtenaren van de gemeente de door hen bestede tijd verantwoorden via zogenaamde tijdschrijfcodes. Aan de diverse werkzaamheden op de afdelingen zijn bepaalde codes toegekend. De codes met de aanduiding “2GA9000” zijn codes die zijn gelabeld voor de omgevingsleges. Alleen uren die door de ambtenaren van de gemeente op deze codes zijn geboekt, worden meegenomen in de ramingen. Aan de werkzaamheden inzake de vrijstellingen van artikel 4, sub a en b, zijn volgens verweerder andere codes toegekend, die niet worden meegenomen in de ramingen. De door eiseres genoemde kosten van de Milieudienst betreffen werkzaamheden van ambtenaren van deze dienst in het geval ze worden ingeschakeld om omgevingsvergunningen te toetsen, bijvoorbeeld inzake geluids- of milieu-aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting en de daaraan ten grondslag liggende stukken de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Loket bijzondere initiatieven
Eiseres heeft in de Legesverordening geen diensten kunnen ontdekken die aansluiten bij deze omschrijving en daarom stelt zij zich op het standpunt dat deze kosten ten bedrage van € 75.932 uit de ramingen dienen te worden geëlimineerd. Verweerder heeft toegelicht dat het hier gaat om een vorm van overleg inzake aanvragen van omgevingsvergunningen met een complex of afwijkend karakter. De daarmee gemoeide uren worden via het systeem van tijdschrijfcodes aan de desbetreffende aanvragen toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Juridische Zaken
De kosten van Juridische Zaken ten bedrage van € 74.826 dienen volgens eiseres uit de ramingen te worden geëlimineerd, omdat kosten van bezwaar-, beroeps- en inspraakprocedures niet via de legesheffing mogen worden verhaald. Verweerder heeft toegelicht dat deze kosten zien op juridische adviezen die intern worden gevraagd door de behandelaars van binnengekomen aanvragen voor omgevingsvergunningen. Deze kostenpost omvat geen kosten van bezwaar- en beroepsprocedures, omdat die op een andere tijdschrijfcode worden geboekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Loketfunctie van de gemeente
Kosten die verband houden met de loketfunctie behoren volgens eiseres niet in de ramingen te worden meegenomen, omdat deze in het algemeen belang worden gemaakt en niet direct gerelateerd zijn aan aanvragen voor omgevingsvergunningen. De kosten van de uren die betrekking hebben op de omschrijvingen ‘Informatieverstrekking (beheer 2e lijn)’, ‘Informatieverstrekking 1e lijn uren’, ‘Aansturing vergunningproces Loket Bouwen en Wonen’ en ‘Loket Bouwen en Wonen advisering’ dienen daarom in de visie van eiseres te worden geëlimineerd. Verweerder heeft toegelicht dat de loketfunctie is ondergebracht bij de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en dat hier niet alleen algemene vragen worden beantwoord, maar ook vragen van indieners van een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Alleen de uren die betrekking hebben op dergelijke specifieke aanvragen zijn in de ramingen meegenomen, niet de uren met betrekking tot algemene voorlichting aan burgers. Mede gezien de hiervoor vermelde toelichting inzake het schrijven van uren op tijdschrijfcodes, acht de rechtbank de door eiseres opgeworpen twijfel door verweerder hiermee voldoende weggenomen.
- Welstandstoetsing
Eiseres neemt het standpunt in dat de kosten van welstandstoetsing, waaronder de daarmee gemoeide uren, ten bedrage van € 375.468 ten onrechte aan de leges zijn toegerekend, omdat deze kosten en uren worden gemaakt in het kader van het algemeen belang. Verweerder heeft aangevoerd dat de toetsing aan welstandscriteria niet plaatsvindt als een vorm van afzonderlijke toetsing, maar in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning. Nu met die aanvraag in overheersende mate een individualiseerbaar belang is gemoeid, geldt dit tevens voor de in dat kader uitgevoerde welstandstoetsing.
Naar het oordeel van de rechtbank behoort de toetsing aan de welstandseisen op zich tot de publieke taakuitoefening, omdat het algemene belang daarbij is gediend. Een aanvraag om een omgevingsvergunnning dient echter, zoals ook hiervoor bij 4. overwogen, eerst en vooral het individualiseerbare belang van de aanvrager. De werkzaamheden van het gemeentebestuur bij de beoordeling van deze aanvraag houden daarmee rechtstreeks en in overwegende mate verband met het individuele belang. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat het gemeentebestuur bij zijn beslissing op de aanvraag de belangen van de aanvrager afweegt tegen de welstandseisen. (Zie in deze zin Hoge Raad 17 april 2009, nr. 43 351, ECLI:NL:HR:BI1253.) Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van welstandstoetsing dus terecht aan de Legesverordening toegerekend.
- Voorbehandeling/Beheer meldingen en bouwaanvragen/Algemeen/overig
Eiseres trekt deze uren in twijfel omdat naar haar mening onduidelijk is waarop deze zien. Verweerder heeft toegelicht dat deze uren betrekking hebben op de behandeling van specifieke aanvragen voor omgevingsvergunningen. De uren van voorbehandeling zien op haalbaarheidstoetsen met betrekking tot omgevingsvergunningen. De uren inzake beheer meldingen en bouwaanvragen en uren inzake algemeen/overig betreffen administratieve en secretariële ondersteuning, zoals archivering en registratie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Applicatiebeheer BWT4all
Eiseres trekt het aantal voor applicatiebeheer geraamde uren in twijfel, omdat het in haar visie onwaarschijnlijk is dat er bijna 5 applicatiebeheerders werkzaam zouden zijn geweest. Verweerder heeft gesteld dat er in 2010, in verband met het bouwen van het digitale omgevingsloket, inderdaad ongeveer 5 applicatiebeheerders werkzaam waren. Het systeem BWT4all is specifiek gemaakt voor de Dienst RO/EZ. Omdat het systeem deels ook door andere afdelingen wordt gebruikt, wordt dat deel van de kosten niet toegerekend aan de Legesverordening, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Virtueel loket applicatiebeheer
Eiseres betwijfelt of de uren van het virtueel loket die aan de Legesverordening worden toegerekend wel betrekking hebben op omgevingsvergunningen. Slechts een zeer gering deel van de digitale dienstverlening ziet namelijk op de omgevingsvergunning.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het hier niet de volledige kosten van het virtueel loket betreft, maar enkel de uren die verband houden met het omgevingsloket en statusinformatie inzake omgevingsvergunningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
- Landmeetkundige rooilijnen
Eiseres stelt dat deze werkzaamheden betrekking hebben op het algemeen belang en dat de uren niet zijn gemaakt in het kader van een belaste dienstverlening. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het hier werkzaamheden betreft die zien op het uitzetten van rooilijnen op nieuwbouwlocaties. In de context van een aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt dan vastgesteld waar de gebouwen komen te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting de door eiseres opgeworpen twijfel naar vermogen weggenomen.
Onjuistheid feitelijke gegevens
14. Eiseres heeft gesteld dat de overheadkosten in het voor de ramingen gehanteerde uurtarief te hoog zijn. De rechtbank vat deze stelling van eiseres zo op dat zij ten aanzien van het uurtarief de door verweerder verschafte feitelijke gegevens onjuist acht. Verweerder heeft deze stelling betwist. In dat geval volgt uit rechtsoverweging 3.2.5 van het bij 8. vermelde arrest dat eiseres de bewijslast draagt van haar stelling.
15. Eiseres heeft aangevoerd dat de overheadkosten ten bedrage van € 46,98 per uur in de ramingen te hoog zijn, omdat de overheadkosten in de dienstverleningsovereenkomst met Ten Boer slechts € 13,10 per uur bedragen (zie 1.19). Verweerder betwist, onder andere onder verwijzing naar de bij 1.13 tot en met 1.15 overgelegde stukken, dat de overheadkosten te hoog zouden zijn. Volgens verweerder zijn aan de Legesverordening alleen de uren toegerekend die op deze verordening zien. Hij voert verder aan dat de vergelijking met de uurtarieven inzake de dienstverleningsovereenkomst met de gemeente Ten Boer niet opgaat, omdat het bij die overeenkomst gaat om één uurtarief voor het gehele ambtelijke apparaat, inclusief bijvoorbeeld de vuilnisophaaldienst. Het hogere bedrag aan overheadkosten voor de Legesverordening is mede te verklaren doordat werkzaamheden met betrekking tot die verordening over het algemeen worden verricht door hoger ingeschaalde ambtenaren. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat de door verweerder gehanteerde overheadkosten feitelijk onjuist zouden zijn.
16. Uit het hiervoor bij 11. tot en met 15. overwogene volgt dat ten aanzien van de daar genoemde kosten niet aannemelijk is geworden dat deze ten onrechte dan wel tot onjuiste bedragen aan de Legesverordening zijn toegerekend. Eiseres is daarmee niet in het bewijs van haar stelling geslaagd.
17. Eiseres stelt dat sprake is van een onredelijk en willekeurig tarief, omdat het tarief voor het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning is gerelateerd aan de hoogte van de bouwkosten. Bij hoge bouwsommen als die van eiseres leidt dit tot aanslagen die onevenredig veel hoger zijn dan de kosten die gemoeid zijn met de aanvraag. Volgens eiseres maakt de gemeente Groningen op de onderhavige aanslag een winst van circa € 400.000.
18. De rechtbank verwijst voor de beoordeling van de hoogte van het tarief naar het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:780. Hierin heeft de Hoge Raad - voor zover hier van belang - het volgende overwogen: “Ingevolge artikel 219, lid 1, van de Gemeentewet en de daarop door de wetgever gegeven toelichting, kunnen gemeenten behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Het hanteren van een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten van 2,25 percent, zoals dat op grond van de Verordening geldt voor de bouwkosten boven € 250.000, kan niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI943).” 19. In het geval van eiseres is de aanslag leges aan de hand van de Tarieventabel deels vastgesteld naar een tarief van 3,405% en deels naar een tarief van 2,975% (zie 1.4). Naar het oordeel van de rechtbank kan ook bij deze tarieven, die weliswaar enigszins hoger zijn dan het tarief uit bovenvermeld arrest, nog steeds worden gesproken van een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten. De rechtbank acht de in de Tarieventabel gehanteerde tarieven daarom niet onredelijk of willekeurig. De stelling van eiseres dat de gemeente op de onderhavige aanslag een winst van € 400.000 behaalt - wat hier overigens ook van zij-, kan eiseres niet baten, nu gemeenten, behoudens het verbod op toepassing van het draagkrachtbeginsel en het ontbreken van strijdigheid met de rechtsbeginselen en het karakter van de heffing, zelf invulling mogen geven aan de in de Legesverordening op te nemen heffingsmaatstaven. Bovendien is tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds, geen rechtstreeks verband vereist (Hoge Raad, 24 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3345). Deze stelling van eiseres slaagt daarom niet. Omtrent het gelijkheidsbeginsel20. Eiseres stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat op grond van de samenwerkingsovereenkomst WABO (zie 1.18), de gemeente voor een bouwvergunning aan de provincie maximaal € 27.930 in rekening brengt voor exact dezelfde dienstverlening als die aan eiseres is verleend. Eiseres voert in dit kader tevens aan dat, indien de provincie Groningen het bevoegd gezag voor het bouwproject zou zijn geweest, op grond van de Provinciale legesverordening slechts € 153.200 verschuldigd zou zijn geweest.
Verweerder heeft bestreden dat er in de door eiseres genoemde situaties sprake is van ongelijke behandeling. Alle aanvragers van omgevingsvergunningen worden volgens verweerder door de gemeente gelijk behandeld. Als de Provincie bij de gemeente een aanvraag voor een omgevingsvergunning indient, wordt de Provincie, net als iedere andere aanvrager van een omgevingsvergunning, leges verschuldigd op basis van de Legesverordening en de bijbehorende Tarieventabel. Dat de tarieven in de provinciale verordening lager zijn dan die in de Tarieventabel, is terug te voeren op het feit dat de kostenstructuur bij de provincie anders is dan bij de gemeente, aldus verweerder.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, tegenover de hiervoor weergegeven betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente aan de provincie Groningen andere legesbedragen in rekening brengt dan aan andere aanvragers van omgevingsvergunningen. Binnen het kader van de Legesverordening is daarmee geen sprake van een ongelijke behandeling. Voor zover gesteld wordt dat buiten het kader van de Legesverordening, bijvoorbeeld in een provinciale verordening of een samenwerkingsovereenkomst, andere tarieven worden gehanteerd, kan deze stelling eiseres niet baten, nu dit geen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
22. Uit het voorgaande volgt dat de stellingen van eiseres niet slagen, met uitzondering van de uren toegerekend aan ‘Opsporing binnen (Inspectie)’ (zie hiervoor onder 7.). Het gaat hier om een last ten bedrage van € 28.890. Vermindering van de geraamde lasten ad € 7.618.304 (zie 1.12) met € 28.890 leidt ertoe dat de totale lasten uitkomen op € 7.589.414. De totale geraamde baten van de Legesverordening bedragen € 7.618.304 (zie 1.12), zodat de baten zich als volgt tot de lasten verhouden: € 7.618.304/€ 7.589.414 = 1,0038. Deze overschrijding met 0,38% is echter dermate marginaal dat de rechtbank daaraan geen gevolgen zal verbinden, noch ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de Legesverordening, noch ten aanzien van de hoogte van de aanslag (Zie in deze zin Hoge Raad, 3 november 1999, nr. 34 616, ECLI:NL:HR:1999:AA2917.) Het beroep is daarom ongegrond. 23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.