1.De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1Eiser exploiteert een bosbedrijf en loonbedrijf. Het bosbedrijf is ontstaan door de omzetting in 1994/1995 van bijna het gehele toenmalige akkerbouwbedrijf met ruim 100 hectare landbouwgrond in bos. Daarnaast verhuurt eiser landbouwgronden aan akkerbouwers in de nabije omgeving.
1.2Eiser heeft in de jaren 2003 en 2004 circa 11,5 hectare landbouwgrond verhuurd (pacht) aan de familie [Y] ([Y]) aan de [straat] 17 te [plaats]. Aan [Y] is toegezegd dat hij deze grond van eiser kon kopen tegen een vooraf vastgestelde prijs van € 27.226 (fl. 60.000) per hectare. In een later stadium heeft eiser aan [Y] aangegeven niet lager te willen gaan dan € 18.151 ( fl. 40.000) per hectare.
1.3[Y] verkeerde in financieel moeilijke omstandigheden en om deze reden stond het bedrijf (boerderij [Y]) te koop. In de omgeving was dit algemeen bekend. Eiser en [Y] hebben overleg gevoerd over het in een verkoop betrekken van landbouwgrond die [Y] huurde van eiser.
1.4Boerderij [Y] betreft een boerenbehuizing met bijschuren, ligboxenstal, mestsilo en ondergrond, staande en gelegen aan de [straat] 17, groot 14.67.45 ha en een boerenbehuizing met aardappelschuur, ondergrond, tuin, erf en bouwland, staande en gelegen aan de [straat] 23, groot 13.95.95 ha en diverse percelen cultuurgrond.
1.5In april 2003 is boerderij [Y], inclusief de gehuurde landbouwgrond in eigendom bij eiser, in opdracht van [Y] getaxeerd door de makelaar [A] (makelaar [A]) van [naam]. De waarde in het economische verkeer van het complex van gebouwen, 2,84 hectare ondergrond, aandelen AVEBE, polsuikerreferentie en 115.91.00 hectare cultuurgrond is gewaardeerd op € 4.290.000. Het doel van de taxatie is omschreven als: '
verkoop van het object door opdrachtgever'.
1.6Op 23 maart 2004 is er contact geweest tussen eiser en makelaar[A], om af te stemmen of eiser toestemming wilde verlenen om bij een verkoop van boerderij [Y] de gehuurde grond (1.2) mee te verkopen.
1.7Makelaar[A] heeft eiser tijdens dit contact (1.6) uitgenodigd om zelf ook een bod uit te brengen op boerderij [Y]. Na enkele berekeningen te hebben gemaakt, heeft eiser, nog op dezelfde dag en zonder zijn bank te raadplegen, een bod uitgebracht van
€ 2.800.000. Makelaar[A] maakte kenbaar niet op het bod in te kunnen gaan omdat hij in onderhandeling was met een potentiële koper, de familie [Z].
1.8Op 29 maart 2004 wilde de potentiële koper, familie [Z], een optie nemen voor 10 dagen en dacht daarbij aan een koopprijs voor boerderij [Y] inclusief de van eiser gehuurde landbouwgrond van € 2.900.000.
1.9Op 30 maart 2004 heeft makelaar[A] nogmaals contact opgenomen met eiser en hem uitgenodigd weer een bod uit te brengen. Eiser heeft vervolgens een bod uitgebracht van € 2.700.000.
1.1Op 31 maart 2004 heeft [Y] het bod van eiser aanvaard. De eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden op 14 april 2004.
1.11Eiser heeft op 1 april 2004 een financieringsaanvraag bij de Rabobank ingediend.
1.12In de interne toelichting op de financieringsaanvraag is opgenomen dat de maatschap [Y] een probleempost is van de bank. Aangegeven wordt dat het dringend noodzakelijk is dat deze post wordt afgewerkt door onderhandse verkoop van onroerende zaken. Een veiling is het enige alternatief.
1.13Het advies in de interne toelichting (1.12) luidt: “
In de eerste plaats hebben wij als bank een prima alternatief gekregen voor de oplossing van een beheerspost. Mede in overleg met BRI hebben wij op korte termijn geen betere oplossing te verwachten. [eiser] weet wat hij doet en is zich volledig bewust van het speculatieve karakter van de investeringen en is hier door de bank op gewezen. Alles met elkaar een goede basis om tot verstrekking van deze financiering over te gaan.”
1.14In deze interne toelichting (1.12) is onder andere opgenomen onder het kopje: 2 investerings- en financieringsplan: ”
De koopsom ad € 2.700.000 voor 2 boerderijen incl. ligboxenstal etc. + quota en ca 104 ha goed verkavelde grond is voor [eiser] een zeer gunstige transactie” en: “
De financieringen worden verstrekt aan [eiser] in de vorm van overbruggingsleningen, af te lossen uit verkoop, uiterlijk 31-03-2006”en onder het kopje: 4.2 Analyse winst- en verliesrekening en betalingscapaciteit: “
[eiser] is voornemens binnen 2 jaar het bedrijf [Y] weer te verkopen. Er is dus eigenlijk sprake van een overbruggingssituatie”. En onder het kopje: 4.5 Bancair aansprakelijk vermogen: “
[eiser] wil echter binnen 2 jaar de zaak weer verkopen. Het ligt in de verwachting dat hij dan een (flinke) vermogensstijging kan realiseren.”
1.15In de toelichting van de kredietbeoordelaar is onder het kopje: Risicoafweging / conclusie, onder andere opgenomen: “
Klant koopt het bedrijf doordat de bank bij [Y] heeft aangedrongen op verkoop vanwege een veiling door beslag op het onroerend goed. Onder normale omstandigheden zal dit bedrijf meer opbrengen. [Y] heeft echter die tijd niet meer”en onder het kopje: Advies Besluit: “
Helaas heeft de Fam. [Y] de extra tijd niet meer om tot een verkoop te komen waarbij een reële verkoopprijs wordt verkregen. [eiser] koopt het bedrijf voor een lage prijs en heeft nu wel de tijd om een normale verkoop te bewerkstelligen. De gehele financiering is primair gedekt en het BAV is ruim voldoende om de tijdelijke rentelasten te kunnen dragen. Ik adviseer dan ook de post goed te keuren op grond van verkoop binnen 2 jaren.”
1.16In de notulen van de vergadering van de Rabobank van 1 april 2004 is onder andere opgenomen onder het kopje: 4. Aanvragen Bedrijven: “
[eiser] vraagt een financiering i.v.m. de aankoop van het bedrijf [Y]. Dit bedrijf dient te worden verkocht i.v.m. beslagen op het onroerende goed en uitzichtloze positie van de onderneming. De bank heeft deze post nu al enkele jaren onder beheer en de tijd begint erg te dringen aangezien de beslaglegger aandringt op verkoop. De post is in behandeling bij BRI (mevr. [naam]). [Y] heeft op 31 maart 2004 mondeling het bod van [eiser] geaccepteerd. Dit ter voorkoming van een veiling. Met dit bod kan net de gehele financiering van [Y] worden afgelost. Hiermee komt een einde aan langdurig beheerskosten. [eiser] doet de aankoop met als doel om dit binnen 2 jaren weer te verkopen. Er is derhalve sprake van speculatie.”
1.17Bij brief van 13 april 2004 zendt de Rabobank eiser een financieringsvoorstel. Het betreft een totaal financiering bestaande uit een geldlening van € 500.000 en een geldlening van € 2.900.000. Beide leningen mogen uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de aankoop van de panden [straat] 17 en 23 te [plaats]. Indien beide leningen op 31 maart 2006 nog niet geheel zijn afgelost, dienen deze geldleningen te worden afgelost met een aflossing van € 100.000 per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen voor het eerst op 30 april 2006.
1.18In de akte van levering van 14 april 2004 is opgenomen dat de koopsom van € 2.700.000 wordt gesplitst in € 28.000 voor de aandelen in AVEBE , € 69.176,40 voor de basisreferentie polsuiker en € 2.602.823,60 voor de landerijen en opstallen. Opgenomen is dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de splitsing van de koopsom met betrekking tot de waarde van de landerijen en de opstallen.
1.19Op 16 juni 2004 wordt namens eiser een verzoek gedaan aan Belastingdienst/ Noord/kantoor Emmen om een gezamenlijke taxatie van boerderij [Y]. De reden van de gezamenlijke taxatie is omschreven als: “
splitsing koopsom grond, ondergrond, gebouwen en opstallen”.
1.2De gezamenlijke taxatie heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2004. Het resultaat is vastgelegd in een taxatierapport dat door alle betrokken taxateurs is ondertekend. Als taxatiegrondslag is vermeld: 'waarde economisch verkeer'. In het rapport is de koopsom van € 2.700.000 uitgesplitst over de diverse bestanddelen; aan de cultuurgrond is een waarde toegekend van € 1.693.000.
1.21Nadat de levering heeft plaatsgevonden, heeft eiser, omdat de gronden niet waren bewerkt en het in april niet eenvoudig is om nog een huurder te vinden, zelf gewassen ingezaaid.
1.22Na de bewerkingshandelingen (1.21) is gebleken dat de gronden resistent waren voor de bestrijding van aardappelziekte. Eiser kreeg van de AID een rode kaart, wat inhield dat eiser de gewassen moest doodspuiten.
1.23Vanaf begin 2005 heeft eiser de gronden door middel van een pachtovereenkomst voor korte duur (artikel 70f, vijfde lid Pachtwet) verpacht aan een loonwerker.
1.24In het voorjaar van 2005 is eiser benaderd door de heer[B] (makelaar [B]) van [naam] BV te [plaats] met de mededeling dat hij een koper had voor boerderij [Y].
1.25Op 5 april 2005 heeft eiser met makelaar [B] een ‘bemiddelingsopdracht verkoop’ gesloten. De vraagprijs voor boerderij [Y] is vastgesteld op € 3.890.000.
1.26Op 15 april 2005 heeft eiser een overeenkomst van verkoop en koop gesloten met de heer [koper] (de koper vermeld onder 1.24). Het onderwerp van deze overeenkomst is de boerenbehuizing met bijschuren, ligboxenstaal, mestsilo, ondergrond en cultuurgrond staande en gelegen aan de [straat] 17, groot 14.67.45 ha en de percelen cultuurgrond (103.66.31 ha). De overeengekomen koopprijs bedraagt € 3.200.000. De koper is een veehouder die het gekochte ook als veehouder is gaan exploiteren. De juridische levering aan koper heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2005.
1.27De boerenbehuizing aan de [straat] 23 is gedeeltelijk verbouwd en in het jaar 2007 verkocht voor € 335.000.
1.28Op 30 november 2006 is door Belastingdienst/Noord, kantoor Assen een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. Het doel van het onderzoek was in eerste instantie het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2004 t/m 31 december 2005. Gedurende de controle is het onderzoek uitgebreid met de transacties in de onroerende zaken te [plaats] in 2004 en 2005. De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport (controlerapport) gedateerd op 12 november 2007.
1.29In het controlerapport is onder punt 3 met kopje: “Transacties onroerende zaken” opgenomen: “
Met betrekking tot de aankoop van de boerderijen[straat] 17 en 23 met de daarbij behorende agrarische grond staat vast dat de heer [eiser] bij aankoop reeds de bedoeling had om binnen korte termijn de bedrijven weer te verkopen. Ik kom tot dit standpunt omdat de heer [eiser] alleen een financiering kon krijgen indien hij de intentie zou hebben om het gekochte weer te verkopen waardoor er geen sprake hoefde te zijn van een langdurige financiering.
De heer [eiser] is, als agrarische ondernemer, bekend met de agrarische sector. Verder heeft de heer [eiser] enkele jaren geleden zich ook bezig gehouden met de verkoop van landbouwgronden. Hierdoor is redelijkerwijs te veronderstellen dat de heer [eiser] bekend is met waarde ontwikkelingen van agrarische onroerende zaken. Het feit dat in de onderhavige casus de verkopende partij in financiële moeilijkheden verkeerde en dit redelijkerwijs bij de heer [eiser] bekend moest zijn geweest, duidt aan dat de heer [eiser] bij de aankoop van de onroerende zaken er vanuit kon gaan dat hij met deze voordelige aankoop een voordeel zou behalen.
Van uitsluitend vermogensbeheer is geen sprake omdat de heer [eiser] de gronden en de boerderij op nummer 17 in 2004 heeft gebruikt en werkzaamheden heeft verricht welke normaal vermogensbeheer te boven gaan. Deze onroerende zaken zijn dan ook ten onrechte als Box 3 vermogen aangemerkt.
Het pand nummer 23 is deels verbouwd en in 2007 verkocht voor € 335.000 (een meerwaarde van € 60.000 die in 2007 moet worden aangegeven)
U zegt in uw brief van 18 juli 2006 dat met betrekking tot de exploitatie van de landbouwgronden er geen sprake is van winst uit onderneming. Wanneer geen sprake is van winst uit onderneming, is er in casu sprake van resultaat uit overige werkzaamheden. De intentie van de heer [eiser] is immers geweest om een zekere opbrengst te behalen met de aan- en verkoop van de onroerende zaken. De onroerende zaken dienen geactiveerd te worden op de balans welke moet worden opgemaakt voor de inkomsten uit overige werkzaamheden. De met de aan- en verkoop behaalde winst zal in 2005 als belastbare inkomsten uit Overige Werkzaamheden in box 1 moeten worden aangegeven.”
1.3Bij brief van 20 augustus 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij bij de regeling van de aangifte IB/PVV 2004 rekening zal houden met de tijdens het ingestelde boekenonderzoek (1.29) vastgestelde zaken. Hij schrijft: (…) “
Verder geeft u in uw brief aan dat u het niet eens bent met de door de controle ambtenaar onder punt 3 van zijn rapport vermelde stelling dat de door de heer [eiser] aangekochte boerderij onder de inkomsten uit overige werkzaamheid vallen. U bent de mening toe gedaan dat deze onroerende zaken in box 3 thuis horen. Hier verschilden we tijdens ons gesprek over deze zaak op 25 maart 2008 van mening. Tijdens dit gesprek is er door ons afgesproken dat we, met betrekking tot omstandigheden die geleid hebben tot het laten plaatsvinden van de besproken transacties, nog nader onderzoek zou worden ingesteld. Dit is nog niet geheel afgerond. Ik hoop hierover zo snel mogelijk contact met u te kunnen opnemen. Ik stel mij nu echter nog op het standpunt dat deze aankoop en verkoop nog moeten worden gezien als inkomsten uit onderneming c.q. opbrengsten uit overige werkzaamheden. Omdat wij hierover nog van mening verschillen zal ik het inkomen uit sparen en beleggen op dit punt niet wijzigen. (…)
1.31In december 2008 heeft eiser aangifte IB/PVV 2005 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 57.449 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.037 (na aftrek van € 706 niet benutte persoonsgebonden aftrek). De winst behaald bij de aan- en verkoop van ‘boerderij [Y]’ is door eiser niet tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.
1.32Bij brief 20 januari 2009 heeft verweerder, onder verwijzing naar een brief van 27 oktober 2008, eiser laten weten dat hij is begonnen met de regeling van de aangiften IB/PVV 2005 van eiser en zijn echtgenote. Verweerder maakt in deze brief aan eiser zijn voornemen tot correctie bekend. De winst die eiser heeft behaald bij de aan- en verkoop van boerderij [Y] wordt door verweerder berekend op € 775.000 en aangemerkt als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
1.33Bij brief van 3 februari 2009 heeft eisers toenmalige gemachtigde de voorgenomen correctie bestreden. Hij schrijft onder andere: “
Onze conclusie kan dan ook enkel en alleen maar zijn dat sprake is geweest van een -volgens sommigen zeer- speculatieve transactie in de privésfeer.”
1.34Bij brief van 25 februari 2009 vraagt verweerder om nadere informatie. Bij brief gedateerd op 3 februari 2009 (door verweerder ontvangen op 4 mei 2009) worden de gestelde vragen namens eiser beantwoord. Nadere correspondentie tussen partijen leidt niet tot wijziging van standpunt van één van hen.
1.35Bij brief van 27 juli 2009 beantwoordt Belastingdienst Randmeren/kantoor Zwolle de telefonisch gestelde vragen van verweerder omtrent de gezamenlijke taxatie (1.20) als volgt: “
Naar aanleiding van je telefonisch verzoek deel ik je het volgende mede. Op verzoek van collega [naam] heb ik met dhr. [naam] en [naam] de koopsom uitgesplitst van de onroerende zaken zoals vermeld in de akte van levering d.d. 14-04-2004. Dhr. [eiser] heeft zoals bekend de onroerende zaken gekocht voor een totaal bedrag van € 2.700.000, -. Na veel en langdurig onderhandelen is de koopsom uitgesplitst zoals vermeld in het taxatierapport. O.a. de hierbij gehanteerde grondprijs van € 16.059, - is laag. Er was in 2004 overigens wel weinig (grond) handel. Enkele nabij gelegen kleine kavels grond zijn echter verkocht voor ca. € 2,25. Akten heb ik bijgevoegd. M.i. was in redelijkheid voorzienbaar, dat dhr. [eiser] veel winst zou maken met deze transactie. Zoals ik je reeds heb medegedeeld zijn enkele berekeningen in Excel zoekgeraakt bij de werkzaamheden die gepaard gingen bij het overzetten naar een andere server. Ik kan dan ook niet alle berekeningen meer herleiden.
(…)”.
1.36Bij brief van 9 december 2009 is door makelaar [B] aan verweerder een overzicht verstrekt van 24 referentietransacties die in de jaren 2004 en 2005 hebben plaatsgevonden.
1.37Bij brief met dagtekening 15 januari 2010 maakt verweerder melding dat hij is afgeweken van de ingediende aangifte IB/PVV 2005. De afwijking is als volgt:
"Door u aangegeven belastbaar box 1 inkomen
€
-/- 57.449
Bij opbrengst uit overige werkzaamheid
-
518.325
Bij belast deel SBL-subsidie
-
12.099
Nieuw vastgesteld belastbaar box 1 inkomen
€
472.975
Het box 3 inkomen is door mij als volgt gewijzigd.
Aangegeven Box 3 vermogen
€
318.599
Af Gemiddeld Vermogen Overige werkzaamheid
-
1.425.000
Bij Gemiddeld Schulden Overige werkzaamheid
-
1.450.197
Nieuw vastgesteld box 3 vermogen
€
343.796".
1.38Met dagtekening 30 januari 2010 is de aanslag IB/PVV 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, met inachtneming van een bedrag van € 200 aan te verrekenen verliezen, van € 472.775 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.751, opgelegd.
1.39Bij brief van 9 februari 2010, ontvangen door verweerder op 10 februari 2010, is namens eiser (pro forma) bezwaar ingesteld tegen de onder 1.38 bedoelde aanslag en de bijbehorende beschikking heffingsrente. Bij brief van 9 juni 2010, ontvangen door verweerder op 11 juni 2010, is het (pro forma) ingediende bezwaarschrift gemotiveerd. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft op 17 december 2010 een hoorgesprek plaatsgevonden.
1.4Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2011 heeft verweerder de opgelegde aanslag IB/PVV 2005 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.