ECLI:NL:RBNHO:2024:9485

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11077962 \ AO VERZ 24-9
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak verzoekt de werkgever, Exellent Food & Snacks B.V. (EFS), om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder]. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer, [verweerder], heeft een tegenverzoek ingediend om de werkgever te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris en volledige kosten van rechtsbijstand, wat door de kantonrechter wordt afgewezen. De kantonrechter kent aan de werknemer een billijke vergoeding toe van € 125.000,00 bruto, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat de werknemer ongeschikt was voor zijn functie en dat er geen reëel verbetertraject is geboden. De verstoorde arbeidsverhouding is onherstelbaar, en de kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2024. De werkgever wordt ook veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 9.151,47 bruto aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./repnr.: 11077962 \ AO VERZ 24-9
Uitspraakdatum: 31 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Exellent Food & Snacks B.V.
gevestigd te Oudkarspel
verzoekende partij
verder te noemen: EFS
gemachtigde: mr. A.M.B. Munsters
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. E.A. van Jaarsveld
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat er een redelijke grond is voor ontbinding, te weten een verstoorde arbeidsverhouding. Aan de werknemer wordt een billijke vergoeding toegekend, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Het tegenverzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris en volledige kosten van rechtsbijstand wordt afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
EFS heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 3 juli 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. EFS en [verweerder] hebben ook spreekaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [verweerder] met een e-mail van 1 juli 2024 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
EFS maakt onderdeel uit van het concern GoodLife Foods, een leverancier van diepvriesproducten.
2.2.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] 1961, is sinds 7 februari 2022 in dienst bij EFS. De functie van [verweerder] is Plantmanager met een salaris van € 8.997,00 bruto per maand.
2.3.
Op 27 januari 2023 heeft [verweerder] een gesprek gehad met [Chief operational officer] (hierna: [Chief operational officer] ), de Chief operational officer (COO) van EFS, tevens leidinggevende van [verweerder] . In dat gesprek heeft [Chief operational officer] meegedeeld dat EFS het dienstverband met [verweerder] wil beëindigen.
2.4.
Met een e-mail van 30 januari 2023 heeft de HR Manager van GoodLife Foods een concept vaststellingsovereenkomst aan [verweerder] gezonden. In dat concept wordt onder meer voorgesteld de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen met ingang van 1 mei 2023. Ook wordt aan [verweerder] meegedeeld dat hij per direct is vrijgesteld van werkzaamheden. Voor nadere informatie wordt in de e-mail verwezen naar [Chief operational officer] .
2.5.
[verweerder] heeft zich op 30 januari 2023 ziek gemeld.
2.6.
In een e-mail van 31 januari 2023 heeft [verweerder] onder meer aan EFS laten weten dat [Chief operational officer] niet duidelijk heeft gemaakt waarom het dienstverband met [verweerder] beëindigd moet worden. [verweerder] heeft erop gewezen dat slechts is meegedeeld dat EFS en [verweerder] op lange termijn geen match meer zouden zijn en dat de beslissing puur zakelijk was, en [verweerder] heeft ook opgemerkt dat hij compleet is overvallen door deze beslissing.
2.7.
Vanaf 6 februari 2023 is tussen (de gemachtigden van) partijen gesproken en gecorrespondeerd over een vaststellingsovereenkomst en over re-integratie.
2.8.
In een e-mail van 10 februari 2023 is door de gemachtigde van EFS meegedeeld dat sprake is van disfunctioneren van [verweerder] en dat dit erin heeft geresulteerd dat hij niet of nauwelijks draagvlak heeft binnen het door hem aan te sturen team, als gevolg waarvan twee directe teamleden hun dienstverband hebben opgezegd.
2.9.
De bedrijfsarts heeft in een rapportage van 2 maart 2023 vermeld dat [verweerder] zich de komende vier weken volledig op zijn behandeling moet concentreren en dat daarna weer contact mogelíjk is. In een rapportage van de bedrijfsarts van 30 juni 2023 staat het advies om op zeer korte termijn de ontstane problematiek in de werksituatie constructief te gaan oplossen en daarvoor mediation in te zetten.
2.10.
EFS heeft met een brief van 7 juli 2023 meegedeeld dat het salaris van [verweerder] vanwege zijn langdurige arbeidsongeschiktheid werd bijgesteld naar 90%.
2.11.
In een gesprek van 3 augustus 2023 hebben partijen overlegd over de re-integratie van [verweerder] . In een verslag van dat gesprek, opgesteld door EFS, staat dat partijen verschil van inzicht hebben over het functioneren van [verweerder] en dat het van belang is dat [Chief operational officer] na zijn vakantie meer duidelijkheid geeft over de ontstane situatie.
2.12.
Een vervolggesprek tussen [verweerder] en [Chief operational officer] op 31 augustus 2023 is afgebroken, vanwege onenigheid over verschillende punten.
2.13.
Met een brief van 19 september 2023 heeft EFS aan [verweerder] laten weten dat zij een mediator bereid heeft gevonden om een mediationtraject te starten. Op 13 oktober 2023 heeft [verweerder] een kennismakingsgesprek gehad met de door EFS voorgestelde mediator. Nadien is een mediationtraject gestart.
2.14.
In een deskundigenoordeel van 22 september 2023 concludeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) dat de re-integratie-inspanningen van EFS tot 30 augustus 2023 onvoldoende zijn. Daarbij is onder meer overwogen dat het erop lijkt dat er van de kant van zowel EFS als [verweerder] redenen zijn waarom de re-integratie nog niet in gang is gezet.
2.15.
Een arbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 7 februari 2024 geconcludeerd dat het eigen werk van [verweerder] per 25 maart 2024 als passend beschouwd kan worden en dat [verweerder] per die datum volledig hersteld kan worden gemeld. Ook is geadviseerd om de mediation voort te zetten.
2.16.
De mediator heeft in een e-mail van 12 februari 2024 bevestigd dat de mediation is geëindigd.
2.17.
EFS heeft [verweerder] in een e-mail van 19 maart 2024 bericht dat [verweerder] per 25 maart 2024 weer volledig arbeidsgeschikt is, maar dat dit de verstoorde arbeidsverhouding die inmiddels is ontstaan, niet wegneemt. Verder stelt EFS in die e-mail dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is en dat wordt overgegaan tot indiening van een ontbindingsverzoek bij de rechtbank als partijen niet tot afspraken kunnen komen over een vaststellingsovereenkomst. Ook wordt [verweerder] in die e-mail vrijgesteld van werkzaamheden.
2.18.
In een e-mail van 29 maart 2024 reageert [verweerder] onder meer met de opmerking dat hij de toon van de e-mail van EFS van 19 maart 2024 onnodig aanmatigend, verwijtend, intimiderend en bedreigend vindt, en dat hij zich ook inhoudelijk niet herkent in die e-mail. Verder stelt [verweerder] dat hij meent dat EFS weigert mee te werken aan re-integratie en dat de wens van EFS om te komen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op ongegronde redenen berust.
2.19.
Op 13 mei 2024 heeft [verweerder] zich op advies van zijn huisarts opnieuw ziek gemeld.
2.20.
De bedrijfsarts heeft in een probleemanalyse van 11 juni 2024 gemeld dat [verweerder] in afwachting van een nieuwe behandeling tijdelijk en tot eind juni 2024 arbeidsongeschikt is te achten. Daarbij is opgemerkt dat [verweerder] medisch gezien zijn eigen werk zou kunnen hervatten als de ontslagaanvraag is goedgekeurd door de kantonrechter en dat ook nog de mogelijkheid bestaat dat het mediationtraject wordt voortgezet.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
EFS verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege disfunctioneren, dan wel een verstoorde arbeidsverhouding of een combinatie van omstandigheden. EFS heeft daaraan ten grondslag gelegd – kort gezegd – dat uit overgelegde verklaringen van diverse oud-medewerkers voldoende blijkt dat [verweerder] ongeschikt is tot het verrichten van zijn werkzaamheden en dat er meerdere contra-indicaties waren voor het opstarten van een verbetertraject. Verder stelt EFS dat de arbeidsverhouding tussen partijen ook ernstig en duurzaam is verstoord, dat gesprekken en mediation daaraan niets hebben kunnen veranderen, en dat in feite sprake is van een totale mismatch tussen de persoonskenmerken en de competenties van [verweerder] enerzijds en de (specifieke) vereisten van de functie bij EFS anderzijds.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. [verweerder] betwist dat hij ongeschikt is voor het verrichten van zijn functie, en hij wijst erop dat hij nimmer is aangesproken op zijn functioneren en geen gelegenheid heeft gehad zich te verbeteren. Verder betwist [verweerder] dat sprake is van een totale mismatch en een verstoorde arbeidsverhouding. Voor zover er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, meent [verweerder] dat EFS die heeft veroorzaakt en dat dit in de weg staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om een billijke vergoeding van € 505.831,59 bruto toe te kennen. Verder wordt bij wijze van tegenverzoek verzocht om EFS te veroordelen tot betaling van onder meer een transitievergoeding, salaris en verschillende kosten.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat het gestelde disfunctioneren geen redelijke grond is voor ontbinding, maar de verstoorde arbeidsverhouding wel. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
4.4.
EFS heeft niet aangetoond en niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn functie. De enkele verwijzing door EFS naar verklaringen van ex-medewerkers volstaat daarvoor niet en daarmee wordt het gestelde disfunctioneren ook niet deugdelijk gemotiveerd en onderbouwd. In die verklaringen wordt melding gemaakt van een onduidelijke en onprettige wijze van communiceren, een onaangename manier van leidinggeven, een slechte werksfeer en verlies van werkplezier, het negeren van feedback en het eenzijdig zonder overleg doorvoeren van wijzigingen. Maar die verklaringen blijven steken in vage bewoordingen, waarbij niet aan de hand van relevante feiten en omstandigheden concreet wordt gemaakt op welke wijze [verweerder] tekort zou schieten in zijn functie. En tegenover de door EFS overgelegde verklaringen staan de door [verweerder] overgelegde verklaringen van (ex-)medewerkers, waaruit naar voren komt dat [verweerder] als een prettige leidinggevende werd ervaren die een behoorlijk stuurloze onderneming weer op de rails heeft gekregen.
4.5.
Verder heeft EFS gesteld dat het disfunctioneren van [verweerder] mede te maken heeft met het feit dat EFS steeds vaker werd geconfronteerd met kwaliteitsproblemen, en daarop wordt ook gewezen in de door EFS overgelegde verklaringen van ex-medewerkers. Echter, [verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat sprake was van kwaliteitsproblemen en heeft toegelicht dat niet alleen de productiecapaciteit over de periode 2022-2023 is verhoogd met 25% ten opzichte van het voorgaande jaar, maar dat onder zijn leiding ook het kwaliteitscijfer over het jaar 2022 is gestegen en het klachtenniveau is gedaald met 25% van 7,84 naar 6,30 klachten per miljoen verkochte consumentenverpakkingen. Die motivering en gegevens zijn niet weersproken door EFS. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat sprake is van toenemende kwaliteitsproblemen, maar eerder het tegendeel. Daarmee valt ook deze grondslag voor het gestelde disfunctioneren weg.
4.6.
Ook als sprake zou zijn van disfunctioneren, levert dit geen redelijke grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat niet is voldaan aan de wettelijke eis dat EFS [verweerder] daarvan tijdig in kennis moet hebben gesteld en hem in voldoende mate de gelegenheid moet hebben gegeven om zijn functioneren te verbeteren. [3]
4.7.
[verweerder] heeft gesteld dat in eerdergenoemd gesprek van 27 januari 2023, waarin [Chief operational officer] heeft meegedeeld dat EFS de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wilde beëindigen, door [Chief operational officer] als reden daarvoor alleen is genoemd
“een zakelijk belang in de toekomst”. Daarbij is door [verweerder] ook toegelicht dat [Chief operational officer] heeft benadrukt dat de ontslagreden niet aan [verweerder] ligt, dat [verweerder]
“een prima kerel”is en
“zijn stinkende best”heeft gedaan. Die stelling van [verweerder] is door EFS niet weersproken, terwijl [Chief operational officer] ook niet op de zitting is verschenen om op dit punt een toelichting te geven en er evenmin een schriftelijke verklaring van [Chief operational officer] is overgelegd. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [verweerder] . Dat betekent dat [verweerder] in het gesprek van 27 januari 2023 niet in kennis is gesteld van enig punt van disfunctioneren.
4.8.
Ook nadien is [verweerder] niet op adequate wijze meegedeeld dat sprake is van ongeschiktheid voor zijn functie. In de hiervoor genoemde e-mail van 10 februari 2023 van de gemachtigde van EFS staat slechts dat sprake is van disfunctioneren van [verweerder] en dat hij niet of nauwelijks draagvlak heeft binnen zijn team. Deze mededeling is echter veel te algemeen en te vaag, en vermeldt geen feitelijke en concrete punten waaruit kan worden afgeleid dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn functie. Pas in het verzoekschrift heeft EFS enige feitelijke en concrete toelichting ten aanzien van het disfunctioneren gegeven.
4.9.
De stelling van EFS dat [verweerder] in verschillende gesprekken informeel zou zijn gewezen op disfunctioneren, kan niet worden gevolgd. Voor die stelling is in de stukken geen steun te vinden. [verweerder] heeft toegelicht dat hij in 2022 en 2023 wekelijks een overleg had met [Chief operational officer] en met de teamleiders, en dat daarin geen kritiek is gegeven op zijn functioneren, maar juist is gezegd dat [Chief operational officer] tevreden was over de aanpak van [verweerder] . Dat is niet betwist door EFS.
4.10.
Van een gelegenheid tot verbetering is in het geheel geen sprake geweest. In het gesprek van 27 januari 2023 heeft [Chief operational officer] immers direct te kennen gegeven dat EFS het dienstverband met [verweerder] wilde beëindigen. In een e-mail van 30 januari 2023 heeft EFS daartoe ook een voorstel gedaan en is [verweerder] vrijgesteld van werk. Daarmee heeft EFS een serieus en reëel verbetertraject bij voorbaat onmogelijk gemaakt. De stelling van EFS dat er contra-indicaties waren voor een verbetertraject, kan geen doel treffen. Met name kan niet worden gevolgd de stelling dat de aard van de functie van [verweerder] een verbetertraject uitsluit, evenmin als de stelling dat [verweerder] geen zelfinzicht zou hebben. Uiteraard is het ook in een functie als Plantmanager mogelijk om bepaalde gebreken in het functioneren te herstellen, terwijl een mogelijk gebrek aan zelfinzicht pas relevant kan worden als eerst adequaat is meegedeeld wat er mis is met het functioneren.
4.11.
Nadien heeft de ziekteperiode van [verweerder] vanaf 30 januari 2023 enige tijd in de weg gestaan aan een verbetertraject. Maar dat neemt niet weg dat een serieus en reëel verbetertraject op dat moment in feite al onmogelijk was gemaakt, zoals hiervoor is overwogen. Overigens heeft EFS na de hersteldverklaring van [verweerder] per 25 maart 2024 ook geen verbetertraject meer geboden en [verweerder] opnieuw vrijgesteld van werk.
4.12.
Er is wel sprake van een zodanig duurzaam en onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding dat van EFS in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.13.
De kantonrechter constateert dat partijen na 27 januari 2023 in toenemende mate conflicten en discussies hebben gekregen over een veelheid aan onderwerpen. Daarbij zijn partijen (en hun gemachtigden) elkaar ook over en weer in toenemende mate verwijten gaan maken. Dit heeft er onmiskenbaar toe geleid dat de arbeidsrelatie op een dieptepunt terecht is gekomen, waarbij beide partijen inmiddels overduidelijk geen enkel vertrouwen meer hebben in een vruchtbare samenwerking. Dat beeld is bevestigd op de zitting. Dat vertrouwen is gelet op de aard van de functie van [verweerder] tegelijkertijd wel essentieel voor een succesvolle voortzetting van de arbeidsrelatie.
4.14.
Herstel van de arbeidsrelatie is een gepasseerd station. Partijen hebben daartoe al verschillende pogingen gedaan en gesprekken gevoerd, en er heeft een mediationtraject plaatsgevonden. Dat mediationtraject is zonder resultaat afgesloten en beëindigd. Er valt inmiddels niet meer in te zien wat partijen nu nog kunnen doen om de verstoorde verhouding te herstellen.
4.15.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst daarom ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Daaraan staat niet in de weg de stelling van [verweerder] dat die verstoring overwegend is te wijten aan EFS. [4]
4.16.
Het is voldoende aannemelijk dat sprake is van een opzegverbod tijdens ziekte. Uit de probleemanalyse van 11 juni 2024 van de bedrijfsarts moet weliswaar worden afgeleid dat [verweerder] na een nieuwe ziekmelding op 13 mei 2024 tijdelijk en tot eind juni 2024 arbeidsongeschikt werd geacht, maar nadere medische gegevens wijzen erop dat ook nadien nog sprake is van doorlopende en voortdurende ongeschiktheid wegens ziekte. Dit opzegverbod tijdens ziekte staat echter niet in de weg aan ontbinding, omdat de ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding geen verband houdt met de ziekte van [verweerder] . [5] Er is immers ook een redelijke grond voor ontbinding als de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [verweerder] worden ‘weggedacht’ en los van die ziekte en arbeidsongeschiktheid. [6] Overigens is er ook steun voor het oordeel dat aan het opzegverbod voorbij kan worden gegaan, omdat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerder] behoort te eindigen. [7] Uit de stukken, waaronder genoemde probleemanalyse, blijkt namelijk van voldoende aanwijzingen dat herstel van [verweerder] wordt belemmerd of bemoeilijkt door voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
4.17.
Herplaatsing van [verweerder] is niet mogelijk, gelet op de verstoorde arbeidsverhouding en de aard van de functie van [verweerder] .
4.18.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van EFS zal toewijzen. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 oktober 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de duur van deze procedure, omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van EFS, zoals hierna zal worden toegelicht.
4.19.
De kantonrechter ziet aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [8] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. [9] In dit geval is sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij is het volgende van belang.
4.20.
Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, heeft EFS [verweerder] in het gesprek van 27 januari 2023 plotseling en ‘uit het niets’ geconfronteerd met de boodschap dat EFS de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen, zonder dat daarvoor een redelijke grond is genoemd of gegeven. Vervolgens heeft EFS in e-mail van 10 februari 2023 gesteld dat sprake is van disfunctioneren van [verweerder] , zonder deugdelijk mee te delen in welk opzicht [verweerder] ongeschikt was voor zijn functie en terwijl dat ook in deze procedure (nog steeds) niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Verder is een serieus en reëel verbetertraject bij voorbaat onmogelijk gemaakt door EFS, doordat op 27 januari 2023 direct is ingezet op beëindiging van het dienstverband. Dit handelen en nalaten van EFS is ernstig verwijtbaar en de directe oorzaak en aanleiding voor de verstoring van de arbeidsverhouding. Dit betekent dat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van EFS.
4.21.
Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in rechtspraak uitgangspunten geformuleerd. [10] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van de ontbinding kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.22.
De kantonrechter kent aan [verweerder] een billijke vergoeding toe van € 125.000,00 bruto. Hieronder licht de kantonrechter toe welke omstandigheden daarbij zijn meegewogen.
4.23.
De kantonrechter zal bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding om te beginnen rekening houden met de te verwachten inkomensschade van [verweerder] als gevolg van de ontbinding (soms ook aangeduid als ‘de waarde van de arbeidsovereenkomst’). Daarbij moet ook worden bezien hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd, als het ernstig verwijtbaar handelen van EFS achterwege was gebleken, na afweging van goede en kwade kansen. [11]
4.24.
Er is geen reden om ervan uit te gaan dat [verweerder] nog tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst was gebleven bij EFS, zoals hij stelt. Ervan uitgaande dat [verweerder] wegens ziekte ongeschikt is en blijft voor de bedongen arbeid, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de arbeidsovereenkomst na 13 mei 2024 nog hooguit twee jaar had geduurd en nadien zou zijn beëindigd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Maar ook los daarvan zijn er voldoende aanwijzingen dat de arbeidsovereenkomst naar verwachting na één of twee jaar zou zijn geëindigd. Weliswaar heeft EFS in deze procedure disfunctioneren van [verweerder] onvoldoende aannemelijk gemaakt, maar het is wel voldoende duidelijk geworden dat sprake is van de door EFS genoemde
‘mismatch’tussen partijen. Kennelijk past de stijl van leidinggeven en managen van [verweerder] niet of niet meer bij hetgeen EFS (inmiddels) voor ogen heeft voor haar onderneming, en heeft dit tot weerstand en onrust gezorgd binnen EFS. Gelet daarop is aannemelijk dat EFS, als het hiervoor genoemde ernstig verwijtbaar handelen achterwege was beleven, een ontbinding van de arbeidsovereenkomst had kunnen verkrijgen wegens disfunctioneren dan wel wegens een verstoorde arbeidsverhouding of andere omstandigheden, althans een combinatie daarvan. De kantonrechter gaat daarom uit van een te verwachten duur van de arbeidsovereenkomst van anderhalf jaar.
4.25.
De inkomensschade van [verweerder] over die periode kan worden geschat op een bedrag van € 98.262,00 bruto. Daarbij is uitgegaan van een inkomensschade van het door [verweerder] genoemde maandsalaris van € 9.959,00 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag) over een periode van anderhalf jaar, verminderd met de andere inkomsten die [verweerder] naar redelijke verwachting nog kan verkrijgen, te weten ongeveer € 4.500,00 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag) over een periode van anderhalf jaar. Daarbij is tot uitgangspunt genomen dat [verweerder] ofwel een ZW-uitkering zal verkrijgen (rekening houdend met het maximum dagloon), dan wel inkomsten uit andere arbeid, tot ongeveer dat bedrag. Gelet op de huidige arbeidsmarkt, de ervaring en het arbeidsverleden van [verweerder] , en zijn mogelijkheden om ook als zzp’er te werken, mag worden aangenomen dat [verweerder] in ieder geval in staat zal zijn om een inkomen tot ongeveer genoemd bedrag te verkrijgen.
4.26.
Er kan ook rekening worden gehouden met de door [verweerder] genoemde pensioenschade over een periode van anderhalf jaar. Daarbij kan niet worden uitgegaan van het door [verweerder] genoemde bedrag, omdat de gestelde pensioenschade niet zonder meer gelijk kan worden gesteld aan pensioenpremie, en omdat EFS ook terecht heeft aangevoerd dat het exacte bedrag aan pensioenschade onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd. De kantonrechter zal die schade daarom schatten op de helft van het door [verweerder] gestelde bedrag, te weten een bedrag van € 12.042,00 bruto (mede naar evenredigheid over een periode van anderhalf jaar van het door [verweerder] berekende bedrag), en die schade betrekken bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding.
4.27.
Verder weegt de kantonrechter bij de hoogte van de billijke vergoeding mee dat aannemelijk is dat [verweerder] enige immateriële schade heeft geleden door het ernstig verwijtbaar handelen van EFS, en dat met de billijke vergoeding kan worden tegengegaan dat EFS ervoor kiest een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
4.28.
Bovenstaande uitgangspunten leiden ertoe dat de kantonrechter aan [verweerder] een billijke vergoeding toekent van € 125.000,00 bruto. Daarmee wordt [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van EFS‭‬, mede gelet op de relatief korte duur van het dienstverband.‬‬‬
4.29.
Bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met de aanspraak van [verweerder] op een transitievergoeding, die hierna nog wordt besproken. Daarbij is van belang dat kan worden aangenomen dat [verweerder] die transitievergoeding vooral nodig zal hebben voor het verkrijgen van ander werk en andere inkomsten, bijvoorbeeld ten behoeve van begeleiding, scholing of opleiding.
4.30.
De kantonrechter heeft bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding niet meegewogen de stelling van [verweerder] dat EFS de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] heeft veroorzaakt en de re-integratie van [verweerder] heeft geblokkeerd. Er zijn door [verweerder] geen medische stukken of argumenten naar voren gebracht die zijn stelling ondersteunen. Ongetwijfeld heeft het conflict met EFS het herstel van [verweerder] niet bevorderd, maar daarmee staat nog niet vast dat het ernstig verwijt handelen van EFS tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] heeft geleid. Wat betreft de re-integratie volgt weliswaar uit het deskundigenoordeel van 22 september 2023 van het Uwv dat de re-integratie-inspanningen van EFS tot 30 augustus 2023 onvoldoende zijn, maar daarbij is ook overwogen dat het erop lijkt dat er van de kant van zowel EFS als [verweerder] redenen zijn waarom de re-integratie nog niet in gang is gezet. Eventueel nalatig handelen van EFS in dit kader levert gelet op het voorgaande geen ernstig verwijtbaar handelen op dat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
4.31.
EFS zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 125.000,00 bruto.
4.32.
EFS krijgt de gelegenheid om het verzoek in te trekken, binnen de hierna genoemde termijn, omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden. [12]
4.33.
De proceskosten komen voor rekening van EFS, omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van EFS en zij daarom overwegend ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verweerder] met toepassing van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz worden vastgesteld op € 814,00. Als EFS het verzoek intrekt, zal EFS hetzelfde bedrag aan proceskosten moeten betalen.
4.34.
De door [verweerder] verzochte vergoeding van volledige kosten van rechtsbijstand wordt afgewezen. Voor een volledige proceskostenvergoeding is alleen plaats in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht. [13] [verweerder] heeft niet gesteld dat daarvan sprake is. [verweerder] heeft bij zijn verzoek overigens geen onderscheid gemaakt tussen proceskosten, kosten ter voorbereiding van deze zaak en buitengerechtelijke kosten, zodat de kantonrechter ook geen aanleiding of grond ziet om bij de beoordeling van het verzoek daarin een onderscheid te maken.
het tegenverzoek
4.35.
Het verzoek van [verweerder] om EFS te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 9.151,47 bruto kan worden toegewezen. Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding en zij zijn het ook eens over de hoogte daarvan. De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.36.
Over de andere verzoeken van [verweerder] wordt het volgende overwogen.
4.37.
Het verzoek om voor recht te verklaren dat EFS geen rechten (meer) kan ontlenen aan het tussen [verweerder] en EFS overeengekomen concurrentie- en relatiebeding kan op grond van de wet worden toegewezen. Hiervoor is immers geoordeeld dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van EFS. [14]
4.38.
De verzoeken van [verweerder] om EFS te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris, achterstallige bonus, kosten in verband met de koop en verkoop van woningen, en kosten voor het deskundigenoordeel van het Uwv, berusten kennelijk steeds op de stelling van [verweerder] dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van EFS dat heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en op de weigering van EFS om de re-integratie te starten waardoor het ziekteverzuim onnodig langer heeft geduurd. Die stelling treft geen doel. Zoals volgt uit wat hiervoor is overwogen, is niet gebleken dat het ernstig verwijtbaar handelen van EFS heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] of het voortduren daarvan. Evenmin is gebleken dat het niet starten van re-integratie heeft geleid tot onnodig langer ziekteverzuim. De stelling van [verweerder] is in dit kader ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Deze verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
4.39.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat beide partijen op punten ongelijk krijgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
bepaalt dat de termijn, waarbinnen EFS het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 14 augustus 2024;
Voor het geval EFS het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2024;
5.3.
veroordeelt EFS om aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 125.000,00 bruto;
5.4.
veroordeelt EFS tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerder] ;
5.5.
verklaart onderdeel 5.3 en 5.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Voor het geval EFS het verzoek binnen die termijn intrekt:
5.6.
veroordeelt EFS tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verweerder] ;
5.7.
verklaart onderdeel 5.6 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
het tegenverzoek
5.8.
veroordeelt EFS, voor het geval EFS haar verzoek niet binnen die hiervoor genoemde termijn intrekt, om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 9.151,47 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en tot aan de dag van de gehele betaling;
5.9.
verklaart voor recht, voor het geval EFS haar verzoek niet binnen die hiervoor genoemde termijn intrekt, dat EFS geen rechten (meer) kan ontlenen aan het tussen [verweerder] en EFS overeengekomen concurrentie- en relatiebeding;
5.10.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.12.
verklaart onderdeel 5.8 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Artikel 7:669 lid 3, onderdeel d, BW; zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 14 juni 2019, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2019:933 (
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 november 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2018:2218 (
5.Artikel 7:671b lid 6, onderdeel a, BW.
6.Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 14 april 2023 en de conclusie van de Advocaat-Generaal, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2023:559 (
7.Artikel 7:671b lid 6, onderdeel b, BW.
8.Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.
9.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (
10.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 juni 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2018:878 (
11.In lijn met artikel 6:105 lid 1 BW.
12.Artikel 7:686a lid 6 BW.
13.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 15 september 2017 (
14.Artikel 7:653 lid 4 BW.