ECLI:NL:RBNHO:2024:7628

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/2814
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake AVG-verzoek en schadevergoeding met betrekking tot persoonsgegevens in Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 18 juni 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld in verband met een besluit van de minister van Financiën over haar verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) inzake de registratie van haar persoonsgegevens in het registratiesysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV). Eiseres, die lijdt aan MS, had verzocht om inzage in haar persoonsgegevens die in de FSV zijn verwerkt en heeft tevens een schadevergoeding van € 100.000,- geëist. De rechtbank concludeert dat de minister niet meer inzicht hoeft te geven dan al is verstrekt en dat er geen wettelijke basis is voor de gevraagde schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is dat de minister persoonsgegevens van eiseres in andere vergelijkbare systemen heeft geregistreerd of verwerkt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank stelt dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade en dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld in de verwerking van de persoonsgegevens. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor schadevergoeding in het kader van de AVG.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

gemachtigde: mr. L.M. Lalji, advocaat te Amsterdam,
en

de minister van Financiën, verweerder

gemachtigde: mr. A. van der Linden, ambtenaar bij de Belastingdienst.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres in verband met het besluit van verweerder over haar op grond van de AVG [1] ingediende verzoek(en) in verband met de registratie (verwerking) van persoonsgegevens van haar in (onder meer) het registratiesysteem Fraude Signalering Voorziening (FSV) alsmede haar verzoek om schadevergoeding.
1.2
Verweerder heeft op de (tweede) aanvraag van eiseres, gedateerd 20 juni 2022, met het besluit van 30 september 2022 beslist. Met het bestreden besluit van 7 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar persoonlijk begeleidster [naam 1] en de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 2] , ook werkzaam bij de Belastingdienst.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank begrijpt dat het beroep van eiseres enerzijds draait om haar standpunt dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de verwerking van persoonsgegevens van haar in de FSV of andere (registratie)systemen die de Belastingdienst hanteert, en dat zij anderzijds aanspraak maakt op schadevergoeding in verband met door verweerder verwerkte persoonsgegevens.
2.2
De rechtbank concludeert dat verweerder niet meer inzicht hoeft te verschaffen in persoonsgegevens van eiseres die in de FSV (en onder code 1043) zijn verwerkt, dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder persoonsgegevens van haar in andere, met FSV vergelijkbare registratiesystemen heeft geregistreerd of verwerkt en dat er geen wettelijke basis is om haar in deze procedure schadevergoeding toe te kennen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en het bestreden besluit
3.1
Eiseres leidt aan MS. Zorgkosten die zij in verband daarmee maakt, wil zij voor de heffing van inkomstenbelasting in aftrek brengen op haar inkomen.
3.2 (
Een medewerker van) verweerder (bij de Belastingdienst) heeft persoonsgegevens van eiseres in 2014 opgenomen in het systeem Fraude Signalering Voorziening [2] (FSV) en daarmee persoonsgegevens verwerkt. De registratie hield verband met eiseresses aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013. Bij de aantekeningen was vermeld: “(mogelijk) fraude ook 2013 was de VT onjuist (wel verleend) toen RPGA van 10.000 geclaimd”, waarbij RPGA staat voor restant persoonsgebonden aftrek. Verder was vermeld: “20140830 Bij Centrale behandeling winstrisico vastgesteld, handmatig te beoordelen door MKB (…) (Mogelijk) FRAUDE (Reeds eerder in AKI geregistreerd i.v.m. FRAUDE”, waarbij AKI staat voor Aanslagbelastingensysteem Klanteninformatie. Een AKI is een voornemen tot behandeling voor een aangifte inkomstenbelasting door middel van de aanduiding “uitworp gewenst”. Door het opnemen van AKI’s worden aangiften herkend door de selectiemodule van de Belastingdienst, zodat deze voor verdere behandeling verder kunnen worden geleid naar de inspecteur. Verder was vermeld bij “Soort fraude”: “IH – fraude”.
3.3
Eiseres heeft op 12 mei 2021, via de Belastingtelefoon een melding gedaan van het vermoedelijk ondervinden van gevolgen van de FSV-registratie. Daarna heeft verweerder op 25 mei en 4 augustus 2021 (schriftelijke) verzoeken van eiseres ontvangen. Het tweede verzoek was gedateerd 27 juli 2021. Daarin verzoekt zij inzage in haar persoonsgegevens die in de FSV staan en mogelijk in andere toezichtslijsten van de Belastingdienst, die zij later aanduidt met: “met de FSV vergelijkbare applicaties”. Eiseres wil ook weten met wie die gegevens gedeeld zijn. Ook heeft eiseres verweerder gevraagd of de zogeheten projectcodes (“fraudecodes”) 1043 en 1044 op haar zijn toegepast. Gelijktijdig met dit verzoek maakt eiseres bezwaar tegen de verwerking van haar persoonsgegevens door verweerder.
3.4
Verweerder heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek tot inzage als bedoeld in artikel 15 AVG.
3.5
Op 12 augustus 2021 heeft verweerder op het AVG-bezwaar en de (inzage)verzoeken beslist. Verweerder heeft eiseres inzage gegeven in de persoonsgegevens van eiseres in de FSV, in de vorm van een overzicht van de verwerkte gegevens inclusief een toelichting. Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat eiseres in de FSV was opgenomen vanwege correcties van de persoonsgebonden aftrek in verband met zorgkosten zoals vermeld in de aangifte inkomstenbelasting 2013. Verweerder zag daarin een risicosignaal.
3.6
Verweerder heeft ook inzage gegeven in de 1043-registratie. Persoonsgegevens van eiseres zijn onder deze projectcode geregistreerd. De belastingaangiften van eiseres van de jaren 2010-2013, 2017-2018 en 2008-2013 hebben deze code gekregen. Project 1043 was een project voor de aanpak van systeemfraude. Het toewijzen van de code aan een aangifte betekende dat de automatische controle van de aangifte door een medewerker van de Belastingdienst handmatig extra is gecontroleerd.
3.7
Aan inzage in AKI-code 1044 heeft verweerder niet voldaan, omdat die code betrekking heeft op derden, fiscaal dienstverleners of strafrechtelijk vervolgde facilitators, en - naar de rechtbank begrijpt – persoonsgegevens van eiseres als niet dienstverlener of facilitator daar niet in voorkomen.
3.8
Het bezwaar tegen de verwerking van haar persoonsgegevens heeft verweerder afgewezen. Verweerder heeft dat gemotiveerd met de stelling dat de FSV al is uitgezet en de gegevens niet meer worden gebruikt. Er is een reservebestand gemaakt voor het behandelen van inzageverzoeken en voor het doen van nader onderzoek door onder andere de Autoriteit Persoonsgegevens.
3.9
Wat betreft het verzoek om inzage in (gesteld) door verweerder in andere systemen verwerkte persoonsgegevens had verweerder in het besluit van 12 augustus 2021 aangegeven dat het onderzoek daarnaar nog niet was afgerond, zodat hij op het verzoek om inzage daarin nog niet kon beslissen. Verweerder zegde toe na afronding van dit onderzoek ambtshalve een nieuw besluit te nemen op dit onderdeel van het verzoek.
3.1
Op 23 juni 2022 is bij verweerder ingekomen het verzoek van 20 juni 2022 waarbij verzoekster hetzelfde verzoekt als in het eerdere verzoek van 27 juli 2021 dat 4 augustus 2021 bij verweerder was ingekomen.
3.11
In het primaire besluit van 30 september 2022 heeft verweerder de – volgens hem – herhaalde verzoeken waarover hij al eerder een besluit had genomen in het besluit van 12 augustus 2021 afgewezen, omdat hij daar al een inhoudelijke beslissing over had genomen. Over het verzoek om inzage in vergelijkbare systemen als de FSV schrijft verweerder dat het hem onduidelijk is wat eiseres bedoelt met ‘met de FSV vergelijkbare systemen’. Vervolgens besluit verweerder het verzoek op dit punt toe te wijzen, omdat uit onderzoek van KPMG is gebleken dat, voor zover zij dit heeft kunnen vaststellen, de Belastingdienst niet over andere primaire processen of toezichtprocessen beschikt die een sterke gelijkenis met de FSV vertonen en die in dezelfde mate risicosignalen verwerken en dat persoonsgegevens van eiseres dus niet in dergelijke systemen zijn verwerkt. Verweerder merkt nog op dat ook de Belastingdienst zelf onderzoeken heeft uitgevoerd. Enkele daarvan lopen nog, maar tot nu toe is niet vastgesteld dat er met de FSV vergelijkbare systemen of applicaties zijn.
3.12
Het bezwaar tegen de verwerking van de persoonsgegevens wijst hij opnieuw af.
3.13
Op 12 september 2023 heeft verweerder aan eiseres een brief verzonden waarin hij meedeelt dat naar aanleiding van de melding(en) van eiseres onderzoek gedaan is naar de gevolgen van de FSV-registratie voor eiseres. Uit dit onderzoek is volgens verweerder gebleken dat de FSV-registratie geen gevolgen voor eiseres heeft gehad binnen de Belastingdienst, dat de gegevens van eiseres niet gedeeld zijn met andere organisaties en dat er geen bijzondere persoonsgegevens van eiseres in de FSV staan.
3.14
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 september 2022. Hierbij verzoekt zij om een schadevergoeding van € 100.000,-.
3.15
Bij het thans bestreden besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder ziet in de bezwaargronden geen nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven het besluit te herzien. Verweerder merkt nog op dat in het bezwaarschrift vooral wordt ingegaan op de schade die eiseres zou hebben geleden door de FSV-registratie, maar dat deze procedure gaat over de inzage.
Heeft verweerder voldaan aan het verzoek tot inzage in de FSV?4.1 Eiseres voert in beroep [3] aan, zo begrijpt de rechtbank haar beroepsgronden, dat verweerder haar geen volledige inzage heeft verstrekt in de FSV. Zij voert aan dat verweerder haar in staat moet stellen om de bestanden zelf te bekijken en als dat niet mogelijk is moet een onafhankelijke derde, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens of een daaraan gelieerde organisatie, dat doen. Verweerder heeft ook niet volledig aan haar verzoek voldaan, omdat niet op alle onderdelen van haar verzoek is gereageerd. Op de vragen waarom zij in de FSV is opgenomen en met welke overheidsinstanties en privaatrechtelijke instanties haar gegevens zijn gedeeld, heeft eiseres nog steeds geen antwoord. Ook weet zij nu nog steeds niet of er met de FSV vergelijkbare systemen zijn waarin haar persoonsgegevens voorkomen. Eiseres stelt voorts dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, omdat verweerder in het besluit van 12 augustus 2022 het vertrouwen heeft gewekt dat na anderhalf jaar het onderzoek zou zijn afgerond, en zij nu nog steeds niet weet of er met de FSV vergelijkbare systemen zijn waarin haar persoonsgegevens voorkomen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op inzage niet behelst dat de verzoeker inzage krijgt in de documenten waarin de gegevens zijn verwerkt. De manier waarop de gevraagde gegevens aan eiseres zijn verstrekt, is volgens verweerder in overeenstemming met de AVG. Het inzagerecht van de AVG is bedoeld om een betrokkene in de gelegenheid te stellen te controleren dat zijn verwerkte persoonsgegevens juist zijn en rechtmatig worden verwerkt. Voor zover daaraan kan worden voldaan met een andere vorm van verstrekking, kan de betrokkene aan de AVG niet het recht ontlenen om een afschrift te verkrijgen van het originele document of bestand waarin de gegevens staan. Verweerder stelt te hebben nagegaan of de gegevens van eiseres zijn gedeeld met derden. De gegevens van eiseres zijn volgens verweerder niet met derden gedeeld. Wat betreft het onderzoek naar met de FSV vergelijkbare systemen stelt verweerder zich op het standpunt dat hij ook op dit punt zorgvuldig heeft gehandeld. Het onderzoek door KPMG is, zoals al eerder aan eiseres medegedeeld, afgerond. Daaruit blijkt dat vooralsnog geen vergelijkbare systemen bekend zijn. Binnen de Belastingdienst zelf zijn ook verschillende (vervolg)onderzoeken gestart. Deze zijn nog niet volledig afgerond, maar tot nu toe zijn geen vergelijkbare systemen of applicaties aangetroffen. Mocht blijken dat dit wel het geval is, dan zal eiseres daarover alsnog bericht krijgen.
Vorm van de gegevens bij de inzageverlening
4.3.1
De rechtbank stelt voorop dat de verplichting een ‘kopie van de persoonsgegevens’ te verstrekken op grond van artikel 15, derde lid, AVG, niet betekent dat een bestuursorgaan in alle gevallen verplicht is een kopie te verstrekken van de onder verweerder berustende documenten waarin die persoonsgegevens voorkomen [4] . Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369, echter artikel 15, derde lid, AVG wel zodanig uitgelegd, dat er wel een recht op het verkrijgen van een kopie van volledige documenten is, indien de verstrekking van een dergelijke kopie onontbeerlijk is om de betrokkene in staat te stellen de hem bij de AVG verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen, zoals het recht op rectificatie of verwijdering van gegevens.
4.3.2
In dit geval is het verstrekken van een kopie van volledige documenten niet noodzakelijk om eiseres in staat te stellen de haar bij de AVG verleende rechten uit te kunnen oefenen. Een kopie van het volledige document zou in dit geval een schermprint betreffen uit de FSV. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat daar niet meer op staat dan op het overzicht van gegevens dat al aan eiseres is verstrekt. Eiseres heeft de juistheid of volledigheid van die weergave van haar persoonsgegevens in de FSV in wezen niet bestreden. Een schermprint uit de FSV is in dit geval daarom niet nodig voor het uitvoeren van de rechten die eiseres heeft op grond van de AVG.
Volledigheid van de gegevens
4.3.3
Verweerder had in het besluit van 12 augustus 2021 aan eiseres meegedeeld welke persoonsgegevens van haar in de FSV en onder code 1043 waren verwerkt. Ook had verweerder meegedeeld dat gegevens van eiseres niet waren verwerkt onder code 1044. In het primaire, bij het bestreden besluit gehandhaafde, besluit heeft verweerder aangevoerd dat er sprake is van een herhaald verzoek en heeft hij het verzoek om die reden afgewezen. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die reden hadden moeten zijn voor verweerder om bij het thans bestreden besluit opnieuw inzage te geven in de gegevens waarin al inzage was gegeven. De rechtbank merkt daar ten overvloede bij op dat zij ook geen aanleiding ziet voor de conclusie dat die inzage onvolledig is geweest.
4.3.4
Wat betreft het verzoek tot inzage in vergelijkbare systemen, geldt het volgende. In het besluit van 12 augustus 2021 had verweerder meegedeeld dat hij naar het voorkomen van vergelijkbare systemen nog onderzoek liet verrichten, zodat hij nog geen beslissing op het verzoek om inzage kon geven in gegevens, die in andere systemen waren verwerkt. In het thans bestreden besluit heeft verweerder inzage in (gesteld) vergelijkbare systemen afgewezen, omdat hij die systemen niet heeft aangetroffen. Eiseres heeft dat standpunt van verweerder niet zodanig gemotiveerd of onderbouwd bestreden, dat verweerder in zijn stelling dat er niet dergelijke systemen zouden zijn, niet kan worden gevolgd. Dat betekent dat het beroep op dit punt ook niet slaagt. Alhoewel de rechtbank het ongenoegen van eiseres over de duur van het onderzoek begrijpt en het onderzoek wellicht langer heeft geduurd dan aan eiseres eerder was meegedeeld, bestaat er geen grond voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel omdat niet valt in te zien waarom op grond van dat beginsel nog inzage zou kunnen worden verstrekt in persoonsgegevens die helemaal niet zijn verwerkt. De duur van het onderzoek laat ook onverlet dat verweerder op dit moment voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen vergelijkbare systemen zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3.5
Op de vraag waarom gegevens van eiseres in de FSV stonden opgenomen, heeft verweerder (ter zitting) geantwoord dat dit was omdat eiseres hoge zorgkosten had ingevuld bij haar belastingaangifte. Die reden van vermelding valt ook terug te lezen in de weergave van de verwerkte gegevens zoals hiervoor onder 3.2 aangehaald. Ook daarin heeft verweerder dus inzage gegeven, zodat er ook op dit punt geen grond is het bestreden besluit onjuist te achten.
Is sprake van (onrechtmatige) verstrekking van de verwerkte persoonsgegevens aan derden?
4.3.6
Verweerder heeft betwist dat hij de in de FSV opgenomen gegevens heeft gedeeld met anderen buiten de Belastingdienst. Hij heeft toegelicht dat FSV alleen intern door de Belastingdienst werd gebruikt en derden geen toegang hadden tot die gegevens. Eiseres heeft haar stelling dat verweerder haar gegevens, met name dat zij bekend zou zijn als fraudeur, met anderen heeft gedeeld, in wezen niet anders onderbouwd dan met de stelling dat de gemeente haar een persoonsgebonden budget zou hebben geweigerd. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat problemen met het verkrijgen van een persoonsgebonden budget het gevolg zouden zijn geweest van gegevensverstrekking uit de FSV. De rechtbank ziet daarom geen grond om haar te volgen in haar beroepsgrond dat haar persoonsgegevens uit de FSV onrechtmatig met derden zijn gedeeld.
Moet verweerder aan eiseres een schadevergoeding betalen?
5.1
Eiseres voert aan dat verweerder gehouden is de schade te vergoeden, die zij als gevolg van de registratie in de FSV heeft geleden,. Het causaal verband tussen de schade en registratie in de FSV is volgens haar gegeven doordat de Belastingdienst een zeer grote boete heeft betaald aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De schade bestaat uit geleden stress als gevolg van de registratie. Door de stress zijn de klachten die zij heeft als gevolg van haar chronische ziekte verergerd. Eiseres voert verder aan dat zij problemen heeft ervaren met het aanvragen van een persoonsgebonden budget, omdat de gemeente haar als fraudeur heeft gezien. Die bejegening is volgens eiseres een gevolg van de registratie in FSV. De registratie heeft ook geleid tot spanningen in het gezin van eiseres.
Eiseres begroot de schade op € 500,- voor elke zes maanden dat de gegevens van eiseres in de FSV hebben gestaan, overeenkomstig de vergoeding die gedupeerden van de toeslagenaffaire krijgen. Daarnaast dient verweerder immateriële schade te vergoeden ter hoogte van € 1000,- per jaar. Dat komt uit op totaal € 8000,- voor de jaren 2013 tot en met 2020 waarin zij in de FSV stond. Daarboven maakt zij aanspraak op vergoeding voor gezondheidsschade en materiële schade. Eiseres verwijst naar twee arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [5]
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze procedure alleen over de inzage gaat. Bovendien heeft onderzoek uitgewezen dat de FSV-registratie voor eiseres geen gevolgen heeft gehad die tot een schadevergoedingsaanspraak kan leiden. Van de arresten waar eiseres naar verwijst kan verweerder de relevantie niet volgen. De arresten gaan niet over de AVG. De FSV wordt er wel in genoemd, maar de registratie in de FSV leidt in die zaken niet tot vernietiging van de aanslagen.
Kan een schadevergoedingsverzoek worden beoordeeld in deze beroepsprocedure?
5.3.1
Anders dan verweerder aanvoert, kan degene die op grond van artikel 82 AVG aanspraak wil maken op schadevergoeding die het gevolg is van onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, een dergelijke claim met overeenkomstige toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht voorleggen aan de bestuursrechter in de procedure waarin de onrechtmatigheid van persoonsgegevensverwerking aan de orde is (vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:898), zij het dat de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding op grond van die regeling beperkt is tot € 25.000,-. De rechtbank is dus – ervan uitgaande dat eiseres haar schadeclaim heeft beperkt tot minder dan € 25.000,- - in beginsel bevoegd op het verzoek te beslissen.
Komt het verzoek voor inwilliging in aanmerking?
5.3.2
Voor zover eiseres haar schadevordering baseert op gestelde onrechtmatige verwerking van haar persoonsgegevens door verstrekking aan derden, stuit het schadevergoedingsverzoek af op de constatering onder 4.3.6 dat niet is gebleken van dergelijk onrechtmatig verwerken door verweerder.
5.3.3
De vraag komt vervolgens op of de overige beslissingen die in deze zaak ter toetsing voorliggen, al dan niet betrekking hebben op onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Veronderstellenderwijze gaat de rechtbank daar wel van uit, omdat niet in geschil is dat er geen grondslag bestond voor de (wijze van) verwerking van persoonsgegevens van eiseres in de FSV en dat deze verwerking dus in elk geval onrechtmatig is geweest.
5.3.4
Eiseres heeft weliswaar wel gesteld ook materiële schade te hebben geleden door de onrechtmatige verwerking van haar persoonsgegevens in de FSV (en onder code 1043), maar daar geen schadevordering aan verbonden, zodat voor toekenning van enige vergoeding van materiële schade geen plaats is. Een grondslag voor vergoeding van materiële schade ter hoogte van een bedrag per jaar of half jaar heeft zij immers niet aangevoerd.
5.3.5
Naar de rechtbank begrijpt, is de schadevordering gebaseerd op vergoeding voor immateriële schade die eiseres verbindt aan de duur dat haar persoonsgegevens (onrechtmatig) opgenomen zijn geweest in de FSV sedert 2014. De rechtbank zal eerst bezien of er aanleiding is voor de aanname dat sprake is van dergelijke immateriële schade, zodat nadien zonodig kan worden bezien of die een gevolg is van de onrechtmatige verwerking (de registratie in FSV) van de persoonsgegevens van eiser.
5.3.6
Voor de beoordeling van een verzoek om vergoeding van immateriële schade sluit de rechtbank aan bij artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Raad van State van 1 april 2020 is geoordeeld dat bij de toepassing van dit nationale recht wordt voldaan aan de eisen van de AVG en aan de schadevergoedingsrechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] .
Op grond van artikel 6:106 BW bestaat ten aanzien van immateriële schade recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel als gevolg van de registratie of van het schaden van de eer of goede naam heeft eiseres niet gesteld en is in deze zaak ook niet gebleken, zodat de beoordeling zich verder toespitst op de aantasting in persoon ‘op andere wijze’. Als – zoals in dit geval – het bestaan van geestelijk letsel niet zonder meer kan worden aangenomen, moet degene die zich op de aantasting beroept dat met concrete gegevens onderbouwen. Dat is alleen anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Hoge Raad hierover.
(Zie de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, r.o.4.2.2, van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5. en van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.13.2.).
5.3.7
De aard en de ernst van de privacy-inbreuk zijn in dit geval niet zodanig dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dat eiseres eerder reeds was geconfronteerd met MS, hoe vreselijk ook, en de Belastingdienst haar aftrekposten in verband met zorgkosten kritisch bezag, betekent nog niet dat door de FSV registratie sprake was van een aantasting in haar persoon. Dat betekent dat eiseres moet bewijzen dat zij door de FSV registratie toen in haar persoon is aangetast en dat zij de geleden schade dus met concrete gegevens moet onderbouwen. Daar is eiseres niet in geslaagd. Hoewel de stress die eiseres heeft ondervonden van de onrechtmatige verwerking van haar gegevens nadat zij in 2021 op de hoogte raakte van de registratie in FSV, voorstelbaar is, is de enkele stelling dat zij stress heeft ondervonden onvoldoende concreet om aan te kunnen nemen dat eiseres in haar persoon is aangetast, temeer omdat die stress dan zou zijn ontstaan nadat verweerder gestopt is met het gebruiken van de FSV.
5.3.8
De verwijzing van eiseres naar een compensatieberekening voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarbij per half jaar een schadebedrag wordt toegekend, maakt dat niet anders. Volgens die regeling [7] wordt een dergelijk bedrag toegekend wegens stress of emoties over de periode sedert de onterechte vermindering of stopzetting van kinderopvangtoeslag. Daar wordt dus aangeknoopt bij een moment waarop de betreffende burger daadwerkelijk werd geconfronteerd met een onrechtmatig handelen en daarvan vanaf dat moment de psychische belasting voelde. Eiseres was vanaf 2014 niet op de hoogte van haar registratie in de FSV en er is, zoals hiervoor is overwogen, ook niet gebleken dat zij vanaf dat moment de gevolgen van de (onrechtmatige) registratie zelf aan den lijve heeft gevoeld. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
5.3.9
Het overige dat eiseres heeft aangevoerd doet aan bovenstaande niet af. De rechtbank merkt daar nog bij op, dat, zoals zij zelf ook heeft aangevoerd, eventuele onjuistheden in de heffing van belasting die (mede) het gevolg zouden zijn geweest van de FSV registratie in het kader van de beoordeling van de juistheid van belastingaanslagen kunnen worden hersteld en geen grond vormen voor schadevergoeding in onderhavige zaak.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er geen grond is verweerder op te dragen aan eiseres meer inzage in (verwerkte) persoonsgegevens te verstrekken en er geen grond is voor het toekennen van schadevergoeding. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Algemene Verordening Gegevensbescherming
2.De FSV is/was een digitaal systeem waarin (medewerkers van) de Belastingdienst over belastingplichtigen risicosignalen registreerden.
3.Verweerder heeft er terecht op gewezen, dat eiseres in bezwaar niet of nauwelijks gronden tegen de inzage- en verwerkingsbeslissingen had aangevoerd en zich concentreerde op het schadevergoedingsverzoek. De rechtbank ontkomt er echter niet aan de in beroep aangevoerde gronden tegen de inzage- en verwerkingsbeslissingen te bespreken.
4.Vergelijk de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:647.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14 juni 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5093, en:
6.Vergelijk ook de uitspraak van 5 juni 2024 van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:2311 en het daarin aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:370..
7.Eiseres heeft daarover informatie in het geding gebracht.