ECLI:NL:RBNHO:2024:6737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
353287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebod intrekken beroep bij bestuursrechter tegen beslissing op bezwaar inzake omgevingsvergunningen

In deze zaak vorderen eiseressen dat de voorzieningenrechter de Stichting Flora & Fauna Bescherming opdraagt om het beroep in te trekken dat zij heeft ingesteld bij de bestuursrechter tegen de beslissing op bezwaar van 15 mei 2024. Deze beslissing verklaarde de bezwaren van de Stichting tegen drie verleende omgevingsvergunningen ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelt dat de argumenten van eiseressen niet leiden tot de conclusie dat het beroep van de Stichting bij voorbaat kansloos is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Stichting zich inzet voor de bescherming van flora en fauna en dat haar beroep niet evident ongegrond is. De vordering van eiseressen wordt afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld door het instellen van het beroep. De voorzieningenrechter benadrukt dat het recht op toegang tot de rechter moet worden gerespecteerd en dat de belangen van de Stichting niet zonder meer kunnen worden genegeerd. De proceskosten worden toegewezen aan de Stichting, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/353287 / KG ZA 24-306
Vonnis in kort geding van 9 juli 2024
in de zaak van
1. de commanditaire vennootschap
GEM BLOEMENDALERPOLDER C.V.,
te Amsterdam,
in deze vertegenwoordigd door haar beherend vennoot
GEM Bloemendalerpolder Beheer B.V.,
te Amsterdam,
hierna te noemen: de CV,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEM BLOEMENDALERPOLDER BEHEER B.V.,
te Amsterdam,
hierna te noemen: de Beheer BV,
3. de vennootschap onder firma
V.O.F. [eiser 3],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: de VOF [eiser 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 4] B.V.,
te [plaats 2] , gemeente [gemeente 1] ,
hierna te noemen: [eiser 4] B.V.,
5.
[eiser 5],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 5] ,
6.
[eiser 6],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 6] ,
7.
[eiser 7],
te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: [eiser 7] ,
8.
[eiser 8],
te [plaats 3] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: [eiser 8] ,
9.
[eiser 9],
te [plaats 4] ,
hierna te noemen: [eiser 9] ,
10.
[eiser 10],
te [plaats 4] ,
hierna te noemen: [eiser 10] ,
11.
[eiser 11],
te [plaats 5] ,
hierna te noemen: [eiser 11] ,
12.
[eiser 12],
te [plaats 5] ,
hierna te noemen: [eiser 12] ,
13.
[eiser 13],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 13] ,
14.
[eiser 14],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 14] ,
15.
[eiser 15],
te [plaats 6] , gemeente [gemeente 3] ,
hierna te noemen: [eiser 15] ,
16.
[eiser 16],
te [plaats 6] , gemeente [gemeente 3] ,
hierna te noemen: [eiser 16] ,
17.
[eiser 17],
te [plaats 7] ,
hierna te noemen: [eiser 17] ,
18.
[eiser 18],
te [plaats 7] ,
hierna te noemen: [eiser 18] ,
19.
[eiser 19],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 19] ,
20.
[eiser 20],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 20] ,
21.
[eiser 21],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 21] ,
22.
[eiser 22],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 22] ,
23.
[eiser 23],
te [plaats 8] ,
hierna te noemen: [eiser 23] ,
24.
[eiser 24],
te [plaats 8] ,
hierna te noemen: [eiser 24] ,
25.
[eiser 25],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 25] ,
26.
[eiser 26],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 26] ,
27.
[eiser 27] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 27] ,
28.
[eiser 28] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 28] ,
29.
[eiser 29] ,
te [plaats 9] ,
hierna te noemen: [eiser 29] ,
30.
[eiser 30] ,
te [plaats 9] ,
hierna te noemen: [eiser 30] ,
31.
[eiser 31] ,
te [plaats 6] , gemeente [gemeente 3] ,
hierna te noemen: [eiser 31] ,
32.
[eiser 32] ,
te [plaats 6] , gemeente [gemeente 3] ,
hierna te noemen: [eiser 32] ,
33.
[eiser 33] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 33] ,
34.
[eiser 34] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 34] ,
35.
[eiser 35] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 35] ,
36.
[eiser 36] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 36] ,
37.
[eiser 37] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 37] ,
38.
[eiser 38] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 38] ,
39.
[eiser 39] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 39] ,
40.
[eiser 40] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 40] ,
41.
[eiser 41] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 41] ,
42.
[eiser 42] ,
te [plaats 10] ,
hierna te noemen: [eiser 42] ,
43.
[eiser 43] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 43] ,
44.
[eiser 44] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 44] ,
45.
[eiser 45] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 45] ,
46.
[eiser 46] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 46] ,
47.
[eiser 47] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 47] ,
48.
[eiser 48] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 48] ,
49.
[eiser 49] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 49] ,
50.
[eiser 50] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 50] ,
51.
[eiser 51] ,
te [plaats 11] , gemeente [gemeente 4] ,
hierna te noemen: [eiser 51] ,
52.
[eiser 52] ,
te [plaats 11] , gemeente [gemeente 4] ,
hierna te noemen: [eiser 52] ,
53.
[eiser 53] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 53] ,
54.
[eiser 54] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 54] ,
55.
[eiser 55] ,
te [plaats 6] , gemeente [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 55] ,
56.
[eiser 56] ,
te [plaats 6] , gemeente [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 56] ,
57.
[eiser 57] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 57] ,
58.
[eiser 58] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 58] ,
59.
[eiser 59] ,
te [plaats 8] ,
hierna te noemen: [eiser 59] ,
60.
[eiser 60] ,
te [plaats 8] ,
hierna te noemen: [eiser 60] ,
61.
[eiser 61] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 61] ,
62.
[eiser 62] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 62] ,
63.
[eiser 63] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 63] ,
64.
[eiser 64] ,
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser 64] ,
eisende partijen,
eisende partijen sub 1 en 2 hierna te noemen: GEM,
eisende partijen sub 3 en 4 hierna te noemen: ontwikkelaars,
eisende partijen sub 5 tot en met 64 hierna te noemen: kopers,
alle eisende partijen hierna samen te noemen: eiseressen,
advocaten: mr. R.H. Bekker, mr. P.E.J.M. Loeffen en mr. Klijnstra
tegen
de stichting
STICHTING FLORA & FAUNA BESCHERMING,
te Weesp , gemeente Amsterdam ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaten: mr. M.N. Mense en mr. J.E. Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verwijzingsvonnis van de rechtbank [plaats 1] van 11 juni 2024
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 9
- de mededeling van vrijwillige verschijning van de Stichting
- het verweerschrift / de conclusie van antwoord met productie 1 tot en met 5 waaronder een gegevensdrager
- de aanvullende producties 6, 7 en 8 van de kant van de Stichting
- de akte overlegging producties 10 tot en met 13 van de kant van eiseressen
- de aanvullende productie 14 van de kant van eiseressen
- de aanvullende productie (gegevensdrager) van de kant van de Stichting behorend bij productie 5
- de mondelinge behandeling van 25 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van eiseressen
- de pleitnota’s van de Stichting.

2.De zaak in het kort

2.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of de Stichting moet worden geboden het beroep in te trekken dat zij heeft ingesteld bij de bestuursrechter tegen de beslissing op bezwaar van 15 mei 2024 (hierna: het Besluit), waarin de bezwaren van de Stichting tegen een drietal aan de ontwikkelaars verleende omgevingsvergunningen ongegrond zijn verklaard.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het door eiseressen aangedragen argument dat geen sprake is van strijd met het exploitatieplan of bestemmingsplan niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een bij voorbaat kansloze beroepsprocedure. Zij zal dat in dit vonnis toelichten. De voorzieningenrechter acht het evenmin evident dat het beroep van de Stichting zal stranden op het relativiteitsvereiste. Ook volgt zij de stelling niet dat de Stichting de beroepsprocedure onmiskenbaar met een ander doel heeft ingesteld dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, althans met geen ander doel dan eiseressen te schaden. De voorzieningenrechter neemt aan dat het instellen van beroep tegen het Besluit voor eiseressen potentieel zeer verstrekkende nadelige gevolgen kan hebben. Hoewel niet ter discussie staat dat de Stichting bij de uitoefening van haar procesbevoegdheid belangen van derden niet geheel uit het oog mag verliezen, is echter onvoldoende aannemelijk dat het belang van GEM, ontwikkelaars en kopers om te worden gevrijwaard van die nadelige gevolgen, zodanig onevenredig wordt geschaad door het instellen van beroep dat de Stichting deze bevoegdheid niet in redelijkheid kan uitoefenen. Het gaat immers om de uitoefening van een grondrecht door de Stichting. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd over verleende (en nog niet onherroepelijke) vergunningen.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat niet aannemelijk is dat de Stichting met het instellen van het beroep tegen het Besluit onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen. De vordering van eiseressen zal daarom worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
De Stichting wordt bestuurd door het echtpaar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en heeft blijkens haar statuten ten doel:
Het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke cultuurhistorische waarden in ondermeer en met name Amsterdam Amstelland, gemeente Wijdemeren, gemeente Gooimeren, gemeente Weesp en omstreken in het algemeen en de bescherming van flora en fauna in vermelde gebieden en haar omgeving in het bijzonder en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
3.2.
GEM Beheer is beherend vennoot van GEM C.V., die in 2012 met onder andere de gemeente Weesp en de gemeente Gooise Meren (destijds gemeente Muiden ) een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten voor de realisatie van de nieuwe woonwijk ‘ Weespersluis ’ in de Bloemendalerpolder (hierna ook: het project). Het project bestaat uit ongeveer 2.750 woningen verdeeld over ongeveer 200 hectare woongebied (inclusief parken en waterpartijen) en 100 hectare natuurgebied.
3.3.
De voor het project relevante bestemmingsplannen zijn in 2017 onherroepelijk geworden. Het exploitatieplan (1e herziening) voor het project (hierna: het exploitatieplan) is eveneens onherroepelijk. Voor het project is een (totaal-) ontheffing verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ten behoeve van de uitvoering van werken en werkzaamheden.
3.4.
De artikelen 4.3 en 4.4. van het exploitatieplan (waarin met ‘SUOK’ de Samenwerking- en uitvoeringsovereenkomst Bloemendalerpolder van 26 september 2012 wordt bedoeld) luiden als volgt:
4.3
Om te voldoen aan de afspraken in de SUOK dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden.
4.4
De vergunning voor het bouwen van de 1500e woning in het exploitatiegebied kan niet worden verleend voordat 50% van het te realiseren structureel groen en blauw in ontwikkeling is gebracht. Onder ‘in ontwikkeling is gebracht’ wordt verstaan: gronden waarvoor ten minste werken en werkzaamheden zijn gemeld, zoals bedoeld in 2.2.
3.5.
Op pagina 16 van het exploitatieplan staat, voor zover hier van belang:
3.4.
Toelichting op artikel 4: Regels met betrekking tot de koppelingen tussen werken, werkzaamheden en bouwplannen
Om te voorkomen dat de ruimtelijke samenhang in het totale plangebied gedurende de ontwikkeling van het gebied verloren gaat en het risico te vermijden dat er een ’rode’ ontwikkeling ontstaat in een overwegend ‘groen’ gebied zijn in het exploitatieplan regels opgenomen. Het gaat om het realiseren van aaneensluitende ontwikkelgebieden bestaande uit gerealiseerde woningbouw en de bijbehorende groen‐ en waterstructuur. In aanvulling hierop wordt ook een ontwikkelgebied ten noorden van de centrale water‐ partij en grenzend aan en ten westen van de Korte Muiderweg in ontwikkeling gebracht. Om te borgen dat de realisering van het structureel groen en water parallel loopt met de realisering van de woongebieden zijn in het exploitatieplan regels opgenomen ten aanzien van de realisering van structureel groen en water in relatie tot de realisering van woningen. De koppeling houdt in dat omgevingsvergunningen voor bouwen niet worden verleend als er onvoldoende structureel groen en water is gerealiseerd.
3.6.
De Stichting heeft in verband met het project diverse procedures gevoerd, onder meer over het ontbreken van ontheffingen op grond van de Wnb, de inhoud van verleende ontheffingen en handhaving van de daarbij gestelde voorwaarden. Op één ontheffing voor enkele reststroken (de zgn. ‘veegontheffing) na, zijn de ontheffingen op grond van de Wnb inmiddels onherroepelijk geworden.
3.7.
GEM C.V. is eigenaar van de voor de beoogde ontwikkeling van het project beoogde onroerende zaken. Haar activiteiten bestaan uit het ophogen van grote delen van het gebied, de aanleg van infrastructuur, een waterplas en groenvoorzieningen, het bouwrijp maken van bouwkavels en het inrichten van het natuurcompensatiegebied. GEM C.V. verkoopt en levert bouwrijpe kavels aan de ontwikkelaars (waaronder VOF [eiser 3] en [eiser 4] B.V.) ten behoeve van de ontwikkeling, verkoop en realisatie van de woningen en de centrumvoorzieningen.
3.8.
Ongeveer 1.500 woningen zijn gerealiseerd en ongeveer 500 zijn in aanbouw. Er zijn omgevingsvergunningen verleend en onherroepelijk geworden voor de bouw van ongeveer 2.000 woningen. [eiser 4] B.V. en de VOF [eiser 3] ontwikkelen deelfase 5B1-A (43 grondgebonden woningen, waarvan 41 zijn verkocht en 2 in optie). VOF [eiser 3] ontwikkelt deelfase 5B1-B (16 grondgebonden (eco) woningen die zijn verkocht). [eiser 4] B.V. en de VOF [eiser 3] ontwikkelen deelfase 2B3 (37 grondgebonden woningen die nog niet zijn verkocht). De deelfasen 5B1-A, 5B1-B en 2B3 worden hierna aangeduid als de deelfasen. GEM C.V. heeft de gronden van deze deelfasen opgehoogd en de bouwkavels bouwrijp gemaakt.
3.9.
[eiser 4] B.V. en de VOF [eiser 3] hebben met betrekking tot de 57 van de 59 woningen voor deelfasen 5B1-A en 5B1-B met onder andere de kopers koop- en aannemingsovereenkomsten gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de benodigde omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen binnen negen maanden na het ondertekenen van de koop-/ aannemingsovereenkomst onherroepelijk zijn. Van de eenmalige verlengingsoptie die op grond van de overeenkomsten mogelijk is (en die is goedgekeurd door Woningborg/SWK), is ten aanzien van één van de deelfasen reeds gebruik gemaakt, waardoor deze op 1 september 2024 aflopen. Ten aanzien van de andere deelfase lopen de overeenkomsten af op 1 juli 2024, en kan nog gebruik worden gemaakt van de eenmalige verlengingsoptie. Deelfase 2B3 is nog niet in verkoop gegaan.
3.10.
De hypotheekverstrekkers van de kopers vereisen een onherroepelijke omgevingsvergunning, voordat zij de termijnbetalingen voor de verwerving van de bouwkavels en de bouw van de woningen kunnen uitboeken en/of voordat de hypotheekakten mogen worden gepasseerd. Als de omgevingsvergunningen niet onherroepelijk worden, zullen inmiddels verkregen hypotheekoffertes verlopen.
3.11.
Op respectievelijk 17 januari 2024, 30 januari 2024 en 23 februari 2024 tekende de Stichting (pro-forma) bezwaar aan tegen de voor de bouw van de deelfasen verleende omgevingsvergunningen (bekend onder nummers Z2023-WP000864, Z2023-WP000674 en Z2023-WP000338) (hierna: de omgevingsvergunningen). Op 23 februari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgehad naar aanleiding van het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor Deelfasen 5B1-A en 5B1-B en op 3 april 2024 (via Teams) een hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning voor deelfase 2B3. Bij beslissing op bezwaar van 14 mei 2024 (met kenmerk JB.24.002572.001, JB.24.000874.001 en JB.24.001388.001, hierna: het Besluit) heeft de gemeente Amsterdam de bezwaren van de Stichting ongegrond verklaard, waarin het advies van de bezwaarschriftencommissie is overgenomen. Voor de motivering van dit besluit heeft het college verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie waarin deze overweegt:
Terecht stelt de stichting vast dat, een inhoudelijke toets aan het Exploitatieplan ontbreekt in de drie bestreden omgevingsvergunningen, en dat een verwijzing naar het Exploitatieplan ontbreekt in de omgevingsvergunningen van 13 en 22 december 2023. Het gaat hier om een herstelbaar gebrek ex artikel 6:22 Awb. Dit betekent dat het besluit mogelijk kan worden hersteld door een aanvullende motivering.
3.12.
De bezwaarschriftencommissie is van oordeel dat geen sprake is van strijd met het exploitatieplan. Over de toets van de omgevingsvergunningen aan artikel 4.3 en 4.4 van het exploitatieplan overweegt zij het volgende:
Toets aan artikel 4.3 van het exploitatieplan
Op grond van dit artikel dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden.
Terecht stelt vergunninghouder dat het voorschrift geen eisen bevat over de hoeveelheid, en kwaliteit van de te realiseren groen.
Wat de commissie betreft is daarmee voldoende inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van werken en werkzaamheden ter ontwikkeling van water en van groengebieden, parallel aan de ontwikkeling van woongebieden zoals is genoemd in artikel 4.3 van het exploitatieplan. Daarmee is strijd met het gestelde in artikel 4.3 niet aan de orde.
Toets aan artikel 4.4 van het exploitatieplan
Op grond van dit artikel dient bij de vergunning van de 1500ste woning, meer dan 50 procent van het te realiseren groen en blauw in ontwikkeling zijn gebracht. Volgens de stichting was ten tijde van de vergunning van de 1500ste woning bij lange na nog niet 50 procent van het te realiseren groen in ontwikkeling gebracht.
Terecht stelt vergunninghouder hier tegenover, dat die voorschriften uit het Exploitatieplan zich expliciet richten op de ontwikkeling van groen en blauw ten tijde van de vergunning waarin de 1500ste woning is verleend. De opvatting van vergunninghouder dat het Exploitatieplan daarna in principe niet meer hoeft te worden genoemd, gaat echter wat de commissie betreft weer iets te kort door de bocht.
Een onderbouwing van de stelling van bezwaarde, dat de 50 procent niet werd gehaald ten tijde van de 1500ste woning is niet gegeven, noch een onderbouwing van de opvatting dat die 50 procent op dit moment ‘bij lange na’ niet wordt gehaald.
In de reactie van 22 februari 2024 zegt de vergunninghouder hierover, dat het gehele plangebied waar woningen en blauw wordt gerealiseerd, totaal 152 hectare grond beslaat, waarvan het grootste deel bestaat uit woningbouw. Dit gebied is bouwrijp gemaakt door het ophogen van het gebied met 2 tot 3 meter zand, om hierin de woningen te bouwen en de waterpartijen te graven.
Het totaal in ontwikkeling gebracht groen en blauw bedraagt op dit moment overigens, zoals hiervoor gemeld 1.367(de rechtbank begrijpt 136.7)
hectare.
Daarmee is strijd met het gestelde in artikel 4.4 van het exploitatieplan niet aan de orde.
3.13.
In een op 12 juni 2024 gewezen uitspraak [1] over de omgevingsvergunning voor een tijdelijke school in het plangebied heeft de bestuursrechter van deze rechtbank (voorzieningenrechter) onder meer het volgende overwogen:
4.7 (…)
Het lijkt er dan ook op dat het exploitatieplan meer regelt dan alleen het kostenverhaal. Ingevolge artikel 4.3 van het exploitatieplan dient de ontwikkeling van groengebieden parallel plaats te vinden aan de ontwikkeling van woongebieden. Blijkens de toelichting op voornoemd artikel 4.3 zijn in het exploitatieplan regels opgenomen om te voorkomen dat de ruimtelijke samenhang in het totale plangebied gedurende de ontwikkeling van het gebied verloren gaat en het risico te vermijden dat er een ’rode’ ontwikkeling ontstaat in een overwegend ‘groen’ gebied. Het gaat om het realiseren van aaneensluitende ontwikkelgebieden bestaande uit gerealiseerde woningbouw en de bijbehorende groen‐ en waterstructuur. Om te borgen dat de realisering van het structureel groen en water parallel loopt met de realisering van de woongebieden zijn in het exploitatieplan regels opgenomen ten aanzien van de realisering van structureel groen en water in relatie tot de realisering van woningen. De koppeling houdt in dat omgevings-vergunningen voor bouwen niet worden verleend als er onvoldoende structureel groen en water is gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande vermag de voorzieningenrechter vooralsnog nog niet in te zien dat artikel 4.3 van het exploitatieplan in het geheel geen rol zou kunnen of moeten spelen bij de onderhavige besluitvorming. Ook op dit punt zal verweerder daarom in het kader van de heroverweging duidelijkheid moeten verschaffen, te meer omdat verweerder de vraag onbeantwoord heeft gelaten of er voor het woongebied, waarin de dependance staat gepland, voldoende natuurcompensatie heeft plaatsgevonden dan wel nog zal plaatsvinden.
3.14.
Zowel GEM als de ontwikkelaars hebben de Stichting op 22 mei 2024 gevraagd te bevestigen dat de Stichting zich zal onthouden van het aantekenen van beroep tegen het Besluit. De Stichting heeft vervolgens mediation voorgesteld. GEM en de ontwikkelaars hebben daar positief op gereageerd, waarbij zij de voorwaarde stelden dat de Stichting dan geen beroep zou aantekenen. De Stichting heeft vervolgens een concept-vaststellingsovereenkomst voorgelegd. Een en ander heeft niet geleid tot overleg dan wel overeenstemming over een gezamenlijke oplossing.
3.15.
De Stichting heeft op 24 juni 2024 bij de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen het Besluit.
3.16.
In een vergelijkbare casus - over een ander deelgebied in het project - met GEM en een aantal andere ontwikkelaars en kopers als eisende partijen en de Stichting als gedaagde, is de Stichting bij kort geding vonnis van 8 april 2022 op grond van misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen geboden over te gaan tot intrekking van het ingestelde beroep tegen de betreffende omgevingsvergunningen. Bij arrest van 19 december 2023 [2] (hierna: het arrest) heeft het gerechtshof Amsterdam dit vonnis vernietigd. Het was – kort samengevat – van oordeel dat geen sprake was van het tegen beter weten in voeren van een kansloze procedure die niets van doen had met de statutaire doelstelling van de Stichting en dat de gedragingen van de Stichting en de overige gestelde omstandigheden onvoldoende blijk gaven van kwade trouw, zodat niet tot misbruik van (proces)recht en onrechtmatige daad kon worden geconcludeerd. Tegen dat oordeel is cassatie ingesteld.

4.Het geschil

4.1.
Eiseressen vorderen dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de Stichting een verbod oplegt tot het aantekenen van beroep bij de rechtbank Amsterdam tegen het Besluit, althans (voor zover de Stichting op het moment van het wijzen van het vonnis beroep aangetekend blijkt te hebben) een gebod tot het intrekken van dat beroep, per aangetekende post en per e-mail, en toezending van bewijs daarvan aan GEM, ontwikkelaars en kopers, vóór 15 juli 2024, en bepaalt dat als de Stichting daartoe binnen die termijn niet is overgegaan, het vonnis dezelfde kracht heeft als een door de Stichting in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van vorenbedoeld beroep, op grond waarvan en met behulp waarvan GEM, ontwikkelaars en kopers het hiervoor bedoelde beroep van de Stichting zelf kunnen intrekken, dan wel de directie van GEM Bloemendalerpolder C.V., V.O.F. [eiser 3] en [eiser 4] B.V., bij het uitblijven van intrekking door de Stichting, ieder afzonderlijk aanwijst als dwangvertegenwoordiger, die namens de Stichting over kunnen gaan tot het intrekken van het beroep;
2. bepaalt dat voor iedere overtreding door de Stichting van de veroordeling onder sub 1 hiervoor een dwangsom aan eiseressen wordt verbeurd van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat een overtreding voortduurt, althans een door u in goede justitie te bepalen dwangsom;
3. de Stichting veroordeelt om de kosten van dit geding te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
4.2.
Eiseressen leggen aan de vordering het volgende ten grondslag:
i. Door het blokkeren van de ontwikkeling, maar ook de realisatie van de woningen, maakt de Stichting misbruik van (bestuurs)procesrecht ex artikel 3:13 in samenhang met 3:15 Burgerlijk Wetboek (BW), en handelt de Stichting bovendien onrechtmatig jegens eiseressen. Het instellen van beroep levert misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen op, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan en in verband met de betrokken belangen van de wederpartij. De vergunde activiteiten vallen namelijk onder de geldende bestemming en kunnen niet geweigerd worden gelet op het stelsel van limitatieve imperatieve weigeringsgronden. Het ageren tegen de omgevingsvergunningen past bovendien niet binnen de werkingssfeer van haar statutaire doelstellingen, zodat de Stichting (wanneer zij tegen het Besluit in beroep gaat) niet-ontvankelijk is.
Het fundamentele recht op toegang tot de rechter mag worden beperkt. Dit is niet in strijd met artikel 6 EVRM. De beperking schaadt namelijk niet in essentie het recht op toegang tot de rechter, dient een gerechtvaardigd doel en is proportioneel, omdat de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsmiddel wordt ingeroepen zonder enig redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor dat recht gegeven is, of op een wijze die zo disproportioneel is ten opzichte van het gestelde of mogelijke doel, dat dit blijk geeft van kwade trouw.
Als het – net als in het onderhavige geval – gaat om het instellen van een rechtsmiddel door een derde (de Stichting) tegen een besluit, in een situatie waarin een groot aantal andere derden (de kopers) direct zijn betrokken omdat zij door de enkele instelling van het rechtsmiddel direct voorzienbare schade (dreigen te) lijden, kunnen de normen van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat de Stichting de belangen van die derden dient te ontzien, door haar procedeergedrag mede door die belangen te laten bepalen. Onder omstandigheden kan het instellen van een rechtsmiddel (als een mogelijk door de Stichting tegen het besluit aan te tekenen beroep bij de bestuursrechter) jegens de kopers misbruik van bevoegdheid opleveren, ook als kwade trouw ontbreekt.
4.3.
De Stichting voert verweer. De Stichting concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiseressen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van eiseressen in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente als die kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening, subsidiair niet binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, zijn voldaan.
4.4.
De Stichting voert het volgende aan. De Stichting betwist dat de gronden van haar bezwaren en aansluitend beroep kansloos zijn. De gronden zijn inderdaad vrijwel gelijk aan de gronden die de Stichting in het voorjaar 2022 richtte tegen andere omgevingsvergunningen in het project, maar GEM heeft zelf voorkomen dat de bestuursrechter hier een oordeel over kon geven. In zoverre kan daar nog geen conclusie uit getrokken worden. In de ogen van de Stichting dient toetsing aan het exploitatieplan en de bestemmingsplannen te leiden tot een weigering van de omgevingsvergunningen. Er doen zich dus wel degelijk weigeringsgronden voor en er is geen sprake van een kansloos bezwaar of beroep, aldus de Stichting. Zij wijst daarbij op het arrest van het gerechtshof Amsterdam met het oordeel dat de gronden niet op voorhand als kansloos gekwalificeerd kunnen worden. Als de beoordelingsmaatstaf in het arrest – die in overeenstemming is met de vaste jurisprudentie – wordt gevolgd, strandt de vordering van eiseressen hier al op. Een bestuursrechtelijke toets hoort immers niet thuis in een civielrechtelijke procedure en zeker niet in een voorlopige voorziening. De Stichting betwist ten slotte dat zij geen belanghebbende zou zijn, omdat in het exploitatieplan – waaraan getoetst moet worden – duidelijke regels zijn opgenomen over de tijdige realisatie van groenvoorzieningen. Dit valt onmiskenbaar binnen de werkingssfeer van haar statutaire doelstellingen, eveneens als de bescherming van cultuurhistorische waarden.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Onderwerp van geschil
5.1.
Aan de orde is de vraag of de Stichting moet worden geboden het beroep in te trekken dat zij heeft ingesteld bij de bestuursrechter tegen het Besluit, waarin de bezwaren van de Stichting tegen de aan de ontwikkelaars verleende omgevingsvergunningen (voor de deelfasen 5B1-A, 5B1-B en 2B3), ongegrond zijn verklaard.
Spoedeisend belang
5.2.
Gelet op het op het feit dat het beroep van de Stichting tot gevolg heeft dat op 1 juli 2024 respectievelijk 1 september 2024 de termijnen in de koop- aannemingsovereenkomsten en de hypotheekoffertes van de kopers verstrijken zonder dat de Omgevingsvergunningen onherroepelijk zijn geworden, hebben eiseressen een voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen.
Ontvankelijkheid
5.3.
De burgerlijke rechter is 'restrechter' voor gevallen waarin een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang bij een andere rechter, waarin eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald, ontbreekt. Niet van belang is of in die procedure bij die andere rechter - in dit geval de bestuursrechter - exact dezelfde vorderingen kunnen worden ingesteld. Ook indien dat niet het geval is levert dat op zichzelf geen rechtstekort op dat leidt tot ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter (vgl. HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4548).
5.4.
Doorslaggevend is of de eiser met een elders in te stellen vordering eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan bereiken. In dat geval staat een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang elders open en moet de eiser door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
5.5.
Volgens eiseressen kan bij de bestuursrechtelijke weg niet worden bereikt dat uiterlijk op 1 juli respectievelijk 1 september 2024 sprake is van onherroepelijke vergunningen, hetgeen wél kan worden bereikt met de gevorderde veroordeling van de Stichting om het beroep in te trekken. Eiseressen hebben daartoe onder meer aangevoerd dat versnelde behandeling in dit stadium van de procedure bij de bestuursrechter (‘vereenvoudigde afdoening’) niet leidt tot een snelle afdoening van het beroep, omdat hier minimaal enkele maanden tot een jaar mee is gemoeid. Die tijd is er niet omdat binnen die periode niet alleen de termijnen in de koop- aannemingsovereenkomsten zijn verstreken, maar ook de hypotheekoffertes van de kopers. Een kort geding bij de civiele rechter is daarom de enige reële optie. Ook via de route van de zgn. ‘kortsluiting’ kunnen Eiseressen niet een vergelijkbaar resultaat bereiken, omdat tegen een dergelijke uitspraak gedurende zes weken hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open staat. Gedurende deze beroepstermijn en het hoger beroep dat dan nog moet worden doorlopen, blijft onherroepelijkheid van de omgevingsvergunningen uit. Onherroepelijkheid die noodzakelijk is om de koop- aannemingsovereenkomsten definitief te laten worden, en de lopende hypotheekoffertes nog te kunnen benutten, aldus Eiseressen.
5.6.
Overwogen wordt dat ook bij een eventuele snelle uitspraak in beroep, bijvoorbeeld met versnelde of vereenvoudigde afdoening (artikelen 8:52 en 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) of met ‘kortsluiting’ in een voorlopige voorziening (artikel 8:86 Awb), verzet dan wel hoger beroep open staat en de omgevingsvergunning pas onherroepelijk wordt als de verzets- of beroepstermijn van zes weken onbenut verstrijkt of als op het verzet respectievelijk het hoger beroep is beslist.
Voor de ontvankelijkheid is niet van belang dat de urgentie om onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning te willen laten ontstaan (mede) is veroorzaakt door toedoen van eiseressen zelf, omdat zij (bijvoorbeeld) niet eerder om een versnelde procedure bij de bestuursrechter hebben verzocht. Dat doet er immers niet aan af dat op de door eiseressen verlangde zeer korte termijn via de bestuursrechtelijke weg niet kan worden bereikt wat via de civielrechtelijke weg in beginsel wel kan (vgl. gerechtshof Amsterdam 19 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3449).
5.7.
Het voorgaande betekent dat eiseressen ontvankelijk zijn in hun vorderingen bij de civiele (voorzieningen)rechter. Daarom wordt aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen.
Beoordelingsmaatstaf
5.8.
Toewijzing van de door eiseressen gevraagde voorziening vergt dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de Stichting met het instellen van het beroep tegen het Besluit (waarbij de bezwaren tegen de omgevingsvergunningen zijn afgewezen) onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen. Eiseressen stellen dat dit het geval is omdat de Stichting met het instellen van beroep misbruik van (proces)recht maakt. Zij wijzen op hun grote belang bij het snel onherroepelijk worden van de omgevingsvergunningen omdat de koop-/aanneemovereenkomsten zijn gesloten en de kopers hypotheekoffertes hebben verkregen onder de voorwaarde van onherroepelijkheid van de omgevingsvergunningen. De daarvoor overeengekomen termijn verloopt op 1 juli 2024 respectievelijk 1 september 2024.
5.9.
Gebruik van een (proces)bevoegdheid is in beginsel onrechtmatig als daarmee misbruik van recht wordt gemaakt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW).
5.10.
Dit geldt ook voor misbruik van procesbevoegdheid in het bestuursrecht, waarbij wordt aangenomen dat voor niet-ontvankelijk verklaring wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en die een burger in de regel niet pleegt te hebben. In geval van een dergelijk rechtsmiddel zijn zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5.11.
Het door artikel 6 EVRM gewaarborgde fundamentele recht op toegang tot de rechter vergt terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesbevoegdheid (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Dat geldt temeer in kort geding en indien, zoals in dit geval, de burgerlijke rechter wordt gevraagd in te grijpen in de bevoegdheid om voor een andere rechter (de bestuursrechter) te procederen tegen een overheidsbesluit dat iemand in zijn of haar belangen zou kunnen raken.
5.12.
De voorzieningenrechter zal gezien het voorgaande toetsen of het instellen van het beroep door de Stichting tegen de Besluiten onmiskenbaar misbruik van recht oplevert.
Tegen beter weten in een kansloze beroepsprocedure?
5.13.
Eiseressen stellen dat de Stichting tegen beter weten een kansloze beroepsprocedure tegen het Besluit heeft ingesteld bij de bestuursrechter en dat haar beroepsgronden evident ongegrond zijn, gelet op het stelsel van limitatieve imperatieve weigeringsgronden. Volgens eiseressen vallen de vergunde activiteiten onder de geldende bestemming en kunnen ze niet geweigerd worden, omdat ze niet in strijd zijn met het exploitatieplan of de betreffende bestemmingsplannen.
5.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit argument niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een bij voorbaat kansloze beroepsprocedure en zal dit hieronder toelichten.
5.15.
Daarbij wordt vooropgesteld dat in dit kort geding niet de kans van slagen van het door de Stichting ingestelde beroep ter beoordeling voorligt. De voorzieningenrechter beoordeelt slechts of sprake is van een bij voorbaat kansloos beroep.
5.16.
Volgens eiseressen gaat de Stichting uit van een onjuiste interpretatie als het gaat om de toetsing van de omgevingsvergunningen aan (met name) de bepalingen uit het exploitatieplan over de parallelle ontwikkeling van groengebieden (art. 4.3) en het te realiseren structureel groen en blauw (art. 4.4). Onder verwijzing naar een notitie van professor Bregman, stellen zij dat de Stichting voorbij gaat aan de ratio van de bepalingen en dat de bezwaren (en dus ook de beroepsgronden) kennelijk ongegrond zijn.
De Stichting voert aan dat zich een weigeringsgrond voordoet, omdat (onder meer) niet is voldaan aan de in artikelen 4.3 en 4.4 van het exploitatieplan neergelegde eisen met betrekking tot de parallelle ontwikkeling van groengebieden en groen en blauw.
5.17.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Stichting zich blijkens haar statuten inzet voor behoud en verbetering van de natuur in het algemeen en in het bijzonder voor de leefomgeving en de bescherming van flora en fauna binnen haar werkgebied, waarin het plangebied gelegen is. De Stichting heeft de omgevingsvergunningen aangevochten aan de hand van het toepasselijke toetsingskader. Zij heeft onder meer bestreden dat is voldaan aan de aan in het exploitatieplan opgenomen voorwaarde van parallelle ontwikkeling van woningbouw en groenvoorzieningen.
5.18.
Uit wat partijen over en weer hebben aangevoerd, leidt de voorzieningenrechter af dat zij de term ‘in ontwikkeling brengen’ verschillend interpreteren. Volgens eiseressen moet worden aangehaakt bij het melden van de voorgenomen aanvang van de werkzaamheden, terwijl de Stichting van mening is dat het gaat om het daadwerkelijk in uitvoering brengen en realiseren van de werken, waarbij zij ook wijst op de toelichting bij het exploitatieplan.
5.19.
De bezwaarschriftencommissie heeft de bezwaren van de Stichting ongegrond geacht en geadviseerd om de omgevingsvergunningen aan te vullen door uiteen te zetten dat de bouwplannen voldoen aan het exploitatieplan. Zij was van oordeel dat onder het ‘in ontwikkeling brengen’ (van structureel water en groen) moet worden verstaan: het melden van de voorgenomen aanvang van de werken en werkzaamheden. Het college van de gemeente heeft dit advies overgenomen in het Besluit (zie 3.11).
5.20.
In een uitspraak van 12 juni 2024 over de omgevingsvergunning voor een tijdelijke school in het plangebied, geeft de bestuursrechter van deze rechtbank echter een andere uitleg aan de eis van parallelle groenontwikkeling (zie 3.13). De bestuursrechter legt een verband tussen artikel 4.3 van het exploitatieplan en de toelichting daarop. Hij leidt daaruit af dat in het exploitatieplan regels zijn opgenomen om te voorkomen dat de ruimtelijke samenhang in het totale plangebied gedurende de ontwikkeling van het gebied verloren gaat en het risico te vermijden dat er een ’rode’ ontwikkeling ontstaat in een overwegend ‘groen’ gebied. Het gaat volgens hem om
het realiserenvan aaneensluitende ontwikkelgebieden bestaande uit gerealiseerde woningbouw en de bijbehorende groen‐ en waterstructuur. Om te borgen dat
de realiseringvan het structureel groen en water parallel loopt met de realisering van de woongebieden zijn volgens hem in het exploitatieplan regels opgenomen ten aanzien van
de realiseringvan structureel groen en water in relatie tot de realisering van woningen. De koppeling houdt volgens hem ook in dat omgevingsvergunningen voor bouwen niet worden verleend als er onvoldoende structureel groen en water is
gerealiseerd.
5.21.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet kan worden gezegd dat de Stichting tegen beter weten in een kansloze beroepsprocedure tegen het Besluit heeft ingesteld of dat het standpunt van de Stichting kant noch wal raakt. Dat, zoals eiseressen tijdens de zitting hebben betoogd, de gemeente de zaak bij de bestuursrechter niet goed over het voetlicht heeft gebracht en er wel het een en ander valt in te brengen tegen het oordeel van de bestuursrechter, doet daar niet aan af. Eiseressen miskennen daarmee dat het in deze procedure niet gaat om de kans van slagen van het beroep en dat daarin geen ruimte bestaat voor een uitgebreide inhoudelijke discussie over het al dan niet gegrond zijn van bezwaren of beroepsgronden.
5.22.
Nu op dit punt geen sprake is van een onmiskenbaar kansloze beroepsgrond, kunnen de andere door partijen genoemde bezwaar- of beroepsgronden onbesproken blijven.
Relativiteitsvereiste
5.23.
Eiseressen stellen daarnaast dat de bestuursrechter het beroep van de Stichting ongegrond zal verklaren en de omgevingsvergunningen niet zal vernietigen, omdat niet aan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb is voldaan. De rechtsregel waarop de Stichting zich in het kader van de bezwaren tegen de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen beroept, strekt kennelijk niet ter bescherming van de belangen van de Stichting, aldus eiseressen. De vraag bijvoorbeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden uit het exploitatieplan voor de ontwikkeling van de woningen, zijn in de besluitvorming voorafgaand aan het verlenen van de benodigde omgevingsvergunningen voorzien. De bezwaren van de Stichting op dit punt voegen daaraan dus niets meer toe. Ook zijn de weigeringsgronden niet aan (de bescherming van) de natuur gerelateerd, aldus eiseressen. Het exploitatieplan ziet op kostenverhaal en in de locatie-eisen heeft de gemeente verplichtingen opgenomen over het in samenhang ontwikkelen van woningen enerzijds en natuur (groen) en water anderzijds. Het gaat dus over financiële belangen en uitvoering van gemaakte ontwikkelingsafspraken. Dat belang gaat de Stichting niet aan. Zelfs als de beroepsgronden van de Stichting kans van slagen zouden hebben, kunnen die gronden niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden vanwege de relativiteitseis, aldus nog steeds eiseressen.
5.24.
De Stichting voert aan dat in het exploitatieplan duidelijke regels zijn opgenomen over de tijdige realisatie van groenvoorzieningen, zowel binnen- als buiten stedelijk. Het bestemmingsplan en exploitatieplan bevatten volgens haar een verplichting tot het tijdig realiseren en functioneren van het groen. Zij verwijst onder meer naar het bij het bestemmingsplan behorende Programma van Eisen Robuust Groen-Blauw Bloemendalerpolder van 1 maart 2012 dat het belang beschrijft voor mens en milieu in relatie tot de groenvoorzieningen.
5.25.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een rechtspersoon die het algemeen belang dient en waarvan de statuten de behartiging beoogt van het behouden en verbeteren van de natuur in haar werkgebied in het algemeen en de bescherming van flora en fauna in het bijzonder, een beroep kan doen op de normen / rechtsregels ter bescherming van de natuur en flora en fauna in die gemeente. Vast staat dat de Stichting een dergelijk belang behartigt in haar werkgebied waar het project wordt ontwikkeld en gerealiseerd. Gelet hierop en gelet op wat in 5.17 tot en met 5.21 is overwogen over de gestelde strijdigheid van de omgevingsvergunningen met het exploitatieplan – dat volgens de bestuursrechter in zijn uitspraak van 12 juni 2024 méér lijkt te regelen dan alleen het kostenverhaal –, acht de voorzieningenrechter niet evident dat aan de Stichting in de beroepsprocedure zal worden tegengeworpen dat de bepalingen in het exploitatieplan over de parallelle groenontwikkeling niet mede strekken tot bescherming van de belangen die zij beoogt te beschermen.
Tussenconclusie
5.26.
Het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het beroep van de Stichting bij de bestuursrechter niet onmiskenbaar kansloos is.
Belangen van derden
5.27.
De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat een beroepsprocedure zal leiden tot grote vertraging bij de uitvoering van het project en daarmee grote financiële gevolgen zal hebben voor GEM, de ontwikkelaars en de betrokken kopers. Daardoor zal de voorwaarde van een onherroepelijke omgevingsvergunning in de koop-/aanneemovereenkomsten en de door de kopers verkregen hypotheekoffertes immers niet (uiterlijk in juli/september 2024) in vervulling gaan. De voorzieningenrechter neemt aan dat dit voor de kopers potentieel zeer verstrekkende gevolgen kan hebben. Een aantal van hen zal een boete verschuldigd zijn op grond van de hypotheekofferte, of niet meer kunnen lenen onder dezelfde gunstige hypotheekvoorwaarden. Dit kan meebrengen dat zij deze of een gelijksoortige woning niet meer zullen kunnen afnemen. De voorzieningenrechter heeft in de stukken en tijdens de behandeling ter zitting kunnen constateren dat dit voor velen grote persoonlijke en emotionele gevolgen heeft.
5.28.
De Stichting mag bij de uitoefening van haar procesbevoegdheid belangen van derden niet geheel uit het oog verliezen. Onvoldoende aannemelijk is echter dat het belang van GEM, ontwikkelaars en kopers om te worden gevrijwaard van de hiervoor genoemde gevolgen zodanig onevenredig wordt geschaad door het instellen van beroep dat de Stichting deze bevoegdheid niet in redelijkheid kan uitoefenen. Het gaat immers om de uitoefening van een grondrecht door de Stichting, en het belang om dit grondrecht te kunnen uitoefenen moet zwaarder wegen dan het individuele belang van ontwikkelaars en kopers om gevrijwaard te blijven van procedures die tot vertraging kunnen leiden. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd over verleende (en nog niet onherroepelijke) vergunningen. Daaraan inherent is onzekerheid over het moment waarop de desbetreffende vergunningen onherroepelijk worden. Onder de gegeven omstandigheden konden GEM, ontwikkelaars en kopers er dus niet zonder meer van uitgaan dat de omgevingsvergunningen snel (in januari / februari 2024) onherroepelijk zouden worden en dat de daaraan gekoppelde voorwaarde in de koop-/aanneemovereenkomsten en de hypotheekoffertes binnen de door hen gewenste periode zou worden vervuld. De stelling van GEM dat zij er, gezien haar eerdere afspraken met de Stichting, van mocht uitgaan dat de Stichting geen bezwaar zou maken overtuigt niet. Ten tijde van het sluiten van de koop-/aannemingsovereenkomsten liep het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2022 immers nog.
5.29.
Onvoldoende aannemelijk is voorts geworden dat de Stichting haar bevoegdheid om de omgevingsvergunningen aan te vechten en beroep in te stellen gebruikt met geen ander doel dan eiseressen te schaden en de bouw van de woningen te frustreren en te vertragen. Dat de Stichting ermee bekend is dat voor eiseressen grote belangen op het spel staan, is daarvoor onvoldoende. De Stichting heeft aangevoerd dat zij vindt dat de gemeente bij de besluitvorming niet juist heeft gehandeld door de omgevingsvergunningen niet op juiste wijze aan het exploitatieplan en het bestemmingsplan te toetsen. Zij wil (onder meer) dat laten toetsen door de bestuursrechter. Kwade trouw van de Stichting blijkt hieruit niet. Kwade trouw is ook niet af te leiden uit het feit dat de Stichting eerder geen beroep heeft ingesteld tegen de toepasselijke bestemmingsplannen of het exploitatieplan, en dat ook tegen een groot aantal eerder verleende omgevingsvergunningen geen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld. Het argument van de Stichting dat daarvoor geen aanleiding was omdat zij zich kan verenigen met de bestemmingsplannen en het exploitatieplan en het haar te doen is om het feit dat de ontwikkeling van groen en blauw inmiddels niet meer parallel loopt met de ontwikkeling van rood, komt de voorzieningenrechter niet uit de lucht gegrepen voor. Verder wordt nog meegewogen dat de beroepsprocedure die de Stichting wil voeren geen herhaling van zetten vormt. Het in 2022 ingestelde beroep van de Stichting tegen de beslissing op bezwaar naar aanleiding van eerdere omgevingsvergunningen is immers na het vonnis in kort geding van 8 april 2022 ingetrokken, zodat de bestuursrechtelijke bodemrechter zich nog niet heeft uitgesproken in een vergelijkbare zaak. Daarnaast blijkt uit de in het geding gebrachte stukken dat de Stichting in andere procedures, bijvoorbeeld in verband met verleende ontheffingen, regelmatig (op onderdelen) in het gelijk is gesteld.
5.30.
Voor zover eiseressen nog stellen dat het enkele doel om te vertragen en frustreren blijkt uit het steeds op de laatste dag van de termijn pro forma bezwaar maken of beroep instellen, is dat niet gebleken, nog daargelaten dat gebruikmaking van wettelijke termijnen bezwaarlijk kan worden aangemerkt als misbruik van recht. Uit het verslag van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat de drie bezwaarschriften op de 35e, 31e en 36e dag van de bezwaartermijn zijn ingediend en daarmee ruim binnen de termijn van 42 dagen. Het
– gemotiveerd – beroepschrift is drie dagen voor het aflopen van de termijn ingesteld.
5.31.
Uit het vorenstaande volgt dat niet aannemelijk is dat de Stichting met het instellen van het beroep tegen het Besluit onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseressen. De vordering van eiseressen zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.32.
Eiseressen zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Stichting worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.661,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.527,00
5.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.34.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van eiseressen af,
6.2.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk in de proceskosten van € 2.527,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eiseressen niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.2 en 6.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.J. Berkers en in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2024.
1621

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 12 juni 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:6014.
2.Gerechtshof Amsterdam , 19 december 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:3449)