4.3.2Zaaksdossier Millet
Zaaksdossier Millet gaat over een woningoverval in Dreumel op 30 december 2020. Naast de verdachte zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als verdachten van deze overval aangemerkt.
4.3.2.1 Bewijsoverweging
Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandighedenOp grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]
Op 30 december 2020 heeft ‘s nachts een gewapende overval plaatsgevonden in een woning aan de [adres 5] in Dreumel (Gelderland). De bewoners lagen te slapen toen vier mannen hun slaapkamer betraden. De mannen droegen allen gezichtsmaskers en handschoenen. Twee mannen hadden een vuurwapen vast en richtten deze op de aangevers. Eén man dreigde met een hamer te slaan en een ander was in het bezit van een luchtbuks, die aangever [slachtoffer 6] herkende als de zijne. De mannen riepen telkens om geld. De mannen bonden de handen en de voeten van de aangevers vast met tiewraps. Aangever [slachtoffer 6] kreeg meermaals een vuurwapen tegen het hoofd gezet. Aangeefster [slachtoffer 7] werd aan haar haren van het bed getrokken en kreeg twee klappen in haar gezicht. De gehele woning werd overhoop gehaald en er is een ravage achtergelaten. Uiteindelijk werd – onder meer – een geldbedrag, een portemonnee, sieraden en een Audi A8 voorzien van het kenteken [kenteken 2] weggenomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (als medepleger) betrokken is geweest bij deze overval.
DNA-match [medeverdachte 2] op tiewrapTijdens het forensisch onderzoek zijn op het bed meerdere aan elkaar verbonden tiewraps aangetroffen. De tiewraps zijn bemonsterd op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Uit de bemonstering van een van deze tiewraps (het deel tussen het uiteinde en het slotje) is een DNA-mengprofiel van minimaal drie donoren verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel kon worden afgeleid. Het DNA-profiel van aangever [slachtoffer 6] komt overeen met dit hoofdprofiel. Daarnaast kon een DNA-nevenprofiel worden afgeleid. Het DNA van [medeverdachte 2] komt overeen met dit profiel. Het DNA-profiel uit de bemonstering is 13 miljoen keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 2] donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit – met inachtneming van het onderstaande en de rest van het dossier – dat [medeverdachte 2] donor is van het celmateriaal op het deel van de tiewrap tussen het uiteinde en het slotje.
Route weggenomen Audi A8 met kenteken [kenteken 2]Op camerabeelden gemaakt op het terrein van de aangevers is te zien dat op 30 december 2020 omstreeks 02:36 uur de koplampen aangaan van een personenauto van het merk Audi die op het terrein staat geparkeerd en dat het portier aan de bestuurderszijde open staat. Vervolgens lopen drie personen in de richting van het voertuig. Eén van hen draagt twee boodschappentassen. De drie personen nemen plaats in het voertuig, waarna deze omstreeks 02:37 uur wegrijdt. De rechtbank begrijpt dat dit de Audi A8 van de aangevers voorzien van het kenteken [kenteken 2] betreft.
Het kenteken [kenteken 2] is later die nacht twee keer vastgelegd door een ANPR-camera.Hieruit blijkt dat de Audi A8 zich om 03:26 uur bevond op de A27 ter hoogte van Nieuwegein en vervolgens om 03:47 uur op de kruising van de N702 met de Polderdreef in Almere-Buiten.
Uit de ANPR-gegevens blijkt dat die nacht om 03:47 uur – tegelijkertijd met de Audi A8 van de aangevers – het kenteken [kenteken 3] is vastgelegd door de ANPR-camera op de kruising van de N702 met de Polderdreef in Almere-Buiten. Op de ANPR-foto is te zien dat het kenteken op de achterzijde van een personenauto is bevestigd, terwijl dat kenteken hoort bij een camper. De politie heeft de auto op de ANPR-foto herkend als een Audi A8 of S8. Het kenteken [kenteken 3] blijkt eerder die nacht om 03:18 uur door een ANPR-camera te zijn vastgelegd op de A15 ter hoogte van Deil Oost (Gelderland). Uit raadpleging van Google Maps volgt dat dit punt ligt op een van de rijroutes vanaf Dreumel in de richting van de A2.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat (in ieder geval) drie van de overvallers in de Audi A8 van de aangevers zijn weggereden van de plaats van het delict. Naast de weggenomen Audi A8 is er nog een tweede auto – een Audi A8 of S8 met valse kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] – betrokken geweest bij de woningoverval in Dreumel. De voertuigen zijn – uiteindelijk – samengekomen in Almere-Buiten.
Link tussen de overval en [medeverdachte 3]Uit het dossier blijkt dat de aangevers (goede) bekenden zijn van de vader van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is in het verleden meermaals bij de woning van de aangevers in Dreumel geweest.
Uit de politiesystemen blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 12 december 2020 een Audi A8, voorzien van het kenteken [kenteken 4] , op zijn naam heeft staan. Op 23 december 2020 werd [medeverdachte 3] als bestuurder van deze auto door de politie gecontroleerd.
Op 15 december 2020 heeft de politie onder een persoon genaamd [naam 4] – een bekende van [medeverdachte 3] – een Volkswagen Transporter inbeslaggenomen. In dit voertuig werden twee kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] aangetroffen. De politie heeft de kentekenplaten toen niet inbeslaggenomen. [naam 4] is vervolgens door de politie in hechtenis genomen in verband met de tenuitvoerlegging van een openstaande vrijheidsstraf. Op 24 december 2020 heeft [medeverdachte 3] het voertuig met daarin de twee kentekenplaten met het kenteken [kenteken 3] opgehaald bij het beslaghuis.
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat [medeverdachte 3] (ongeveer) één week voor de overval de beschikking heeft gehad over zowel een voertuig van hetzelfde merk en type als de vluchtauto als de valse kentekenplaten die op de vluchtauto waren bevestigd.
Zendmastgegevens van [medeverdachte 3]Uit het politieonderzoek is gebleken – en door de verdediging niet betwist – dat [medeverdachte 3] ten tijde van de overval de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van dat telefoonnummer blijkt dat de telefoon op 29 december 2020 van 20:54 uur tot 22:11 uur een zendmast heeft aangestraald die dekking geeft aan de woning van [medeverdachte 2] . Vervolgens heeft de telefoon een reisbeweging gemaakt naar Amsterdam. Van 23:23 uur tot 23:46 uur heeft de telefoon een zendmast aangestraald die (onder meer) staat gericht op de Bok de Korverweg en de [adres 11] in Amsterdam. Dit laatste adres betreft het adres waar [verdachte] ten tijde de overval woonachtig was. Hierna heeft de telefoon op 30 december 2020 om 00:52 uur een zendmast aangestraald in Lith (Gelderland). Tijdens de overval heeft de telefoon geen verbindingen geregistreerd. De telefoon heeft om 03:24 uur een zendmast aangestraald in Vianen en vervolgens om 03:52 uur in Almere. Beide zendmastlocaties zijn naar voren gekomen in de netwerkmeting uitgevoerd op de route Dreumel-Almere. Van 04:43 uur tot 04:58 uur heeft de telefoon een zendmast aangestraald in Lelystad. Vanaf 06:45 uur heeft de telefoon contact gemaakt met zendmasten in de regio West-Friesland.
De rechtbank stelt op basis van de zendmastgegevens vast dat [medeverdachte 3] zich op 30 december 2020 om 00:52 uur – kort voor de overval – in de nabije omgeving van Dreumel (Gelderland) heeft bevonden, terwijl hij woonachtig is in West-Friesland (NoordHolland). De verbindingen om 03:24 uur in Vianen en 03:52 uur in Almere passen qua tijdstip en locatie bij de twee ANPR-registraties van de weggenomen Audi A8. De vader van [medeverdachte 3] heeft een autobedrijf aan de [adres 12] in Almere, gelegen op het industrieterrein De Vaart. De eerdergenoemde N702 is een aanrijroute naar dit industrieterrein. De verbindingen van 04:43 uur tot 04:58 uur in Lelystad sluiten aan bij de locatie – een vaart in Lelystad – waar de portemonnee van de aangeefster enige tijd na de overval is teruggevonden.
Algemene overweging over de interpretatie van chatberichtenDe politie heeft onderzoek gedaan naar verschillende telefoons die onder de verdachte en onder de medeverdachten in beslag zijn genomen. De politie heeft uit het telefoontoestel van [verdachte] een groot aantal chatberichten uit de applicatie WhatsApp veiliggesteld. Een deel van de berichten was verwijderd van de telefoon. De politie heeft de verwijderde berichten kunnen herstellen, maar hierbij is wel de woordvolgorde ‘gescrambled’ (verwisseld).
Niet betwist is dat de verdachte de door de politie aan hem toegeschreven chatberichten heeft verstuurd. De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de chatberichten gaan over (de voorbereiding en/of afhandeling van) de ten laste gelegde overval.
Over de interpretatie van de chatberichten merkt de rechtbank in algemene zin het volgende op.
De rechtbank kan meestal niet zonder meer aannemen dat geschreven chatberichten over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als dat door de betrokkenen wordt ontkend. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet de rechtbank dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen , nog meer is gebleken. Bijvoorbeeld als is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht ten aanzien van de betekenis van de chatberichten soms – afhankelijk van hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit – in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is.
Geen aannemelijke verklaring voor de chatberichten van de verdachte(n)
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zowel tijdens de verhoren bij de politie als de behandeling ter terechtzitting is geconfronteerd met de chatberichten in het dossier en de uitleg die de politie daaraan heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de chatgesprekken niet meer kan herinneren, dat deze chats over “van alles” kunnen gaan en de uitleg van de politie niet klopt.
De rechtbank concludeert dat de verdachte hiermee geen aannemelijke verklaring voor of uitleg aan de inhoud en strekking van de door hem gevoerde chatgesprekken heeft gegeven. Ook de medeverdachten zijn met deze berichten geconfronteerd, maar hebben geen enigszins aannemelijke interpretatie van de chatberichten geboden.
De rechtbank zal hierna de relevante chatgesprekken uit het dossier bespreken.
Chatberichten over de aankoop van de Audi A8
Op 4, 11 en 13 december 2020 bespreken [verdachte] en [medeverdachte 3] met elkaar de aankoop van twee voertuigen. Op 4 december 2020 zegt [verdachte] dat een auto (“bak”) moet worden geregeld (“fixen”) en dat ze dan kunnen gaan “happen”. Op 11 december 2020 laat [medeverdachte 3] weten dat hij een A8 kan ophalen voor € 3.000,00 (“3k”). [verdachte] zegt even later dat hij “bang” heeft gesproken die met “ denna ” was en dat het een goede prijs (“goeie”) is. [medeverdachte 3] schrijft “laat ze daarom wat regelen”, waarop [verdachte] antwoordt dat hij “bang” heeft gezegd “opschieten”. Op 13 december 2020 schrijft [medeverdachte 3] “die gaat nu naar m’n vader” en hij laat weten op een (andere) auto een aanbetaling te hebben gedaan, maar nog steeds een geldbedrag mist van “bang”. [verdachte] schrijft “we gaat dat regelen met die snotaap”. [medeverdachte 3] antwoordt “ja want dan hebben we 7 serie en a8”. [verdachte] zegt “we hadden nu gewoon twee waggie” en “gaan we het allemaal van hem afhalen”. De rechtbank merkt hierbij op dat “bang” een bijnaam is van [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 4] ook wel “ Denna ” wordt genoemd.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken – bezien in de context van de rest van het dossier – af dat wordt gesproken over de aankoop van de Audi A8 en de BMW 735i (7 serie) die respectievelijk vanaf 12 december 2020 en 21 december 2020 op naam van [medeverdachte 3] hebben gestaan. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] initiërend en actief betrokken is geweest bij de aankoop van de twee voertuigen. De rechtbank begrijpt dat de afspraak was dat niet alleen [medeverdachte 3] de auto’s zou bekostigen, maar dat ook anderen hieraan zouden meebetalen. De auto’s waren niet alleen het eigendom van [medeverdachte 3] , zoals blijkt uit de gebezigde woordkeuze in de berichten (“we”). Die conclusie vindt steun in het chatgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] op 26 augustus 2021, waarin [medeverdachte 4] zegt – althans, zo begrijpt de rechtbank het bericht – dat de Audi A8 op naam van [medeverdachte 3] “van ons allemaal is”. De Audi A8 is specifiek gekocht om mee te “happen”, wat volgens de verklaring van [verdachte] bij de politie betekent het proberen bij te verdienen (van geld).
Chatberichten vóór de overval
Op 21 december 2020 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 3] of iedereen klaar (“ready”) is voor volgende week (“next week”) en zegt hij dat hij “honger” heeft. [medeverdachte 3] antwoordt “ik ook”.
Op 22 december 2020 laat [verdachte] aan [medeverdachte 4] weten dat [medeverdachte 3] (“crab”) “honger” heeft. [medeverdachte 4] antwoordt “jaa hij komt” en “die [voornaam 5] zit toch vast”. [verdachte] zegt “we vertrouwen op hem”, “ik weet het” en “had hij me gezegt”.
Op 25 december 2020 schrijft [verdachte] naar [medeverdachte 2] dat maandag “aan” is, waarop [medeverdachte 2] antwoordt “zie je snel”. [medeverdachte 2] zegt “goede dingen”, wat [verdachte] bevestigt met dat hij “ready” is. [medeverdachte 2] zegt dan “nieuwe wagie ook daar”.
Op 28 december 2020 chat [medeverdachte 4] met zijn vriend [getuige 2] . De politie heeft dit gesprek aangetroffen op de telefoon van [getuige 2] . Omdat deze berichten niet waren verwijderd, heeft de politie de oorspronkelijke berichten – dus zonder dat de woordvolgorde is veranderd – veiliggesteld. [getuige 2] schrijft dan “bigday”, waarop [medeverdachte 4] antwoordt “jaa we gaan in de avond” en “hoop goed daar”.
Op 28 december 2020 schrijft [verdachte] naar [medeverdachte 3] dat vandaag de “big day” is, wat [medeverdachte 3] bevestigt. Om 17:51 uur stuurt [verdachte] een locatie naar [medeverdachte 3] “bok de korverweg”, “grote parkeerplaats”. Om 18:52 uur zegt [medeverdachte 3] “morgen 100 procent”.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gesprekken af dat [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – in eerste instantie – op maandag 28 december 2020 met elkaar hebben afgesproken en dat deze afspraak in het teken stond van geld verdienen. De rechtbank begrijpt dat “honger hebben” het behoefte hebben aan geld betekent. Die interpretatie vindt steun in de verklaring van [verdachte] bij de politie en in het feit dat [verdachte] de woorden “honger” en “happen” in één chatbericht gebruikt. De rechtbank begrijpt uit de chatberichten verder dat [verdachte] en [medeverdachte 4] op de hoogte zijn van de detentie van [naam 4] en dat [medeverdachte 2] weet dat een nieuwe auto bij hun geplande afspraak aanwezig zal zijn. Uit het bericht van [medeverdachte 3] aan [verdachte] van 28 december 2020 (“morgen 100 procent”) leidt de rechtbank af dat de afspraak op 28 december 2020 niet is doorgegaan, maar is verplaatst naar een dag later. Dat blijkt ook uit de volgende berichten.
Op 29 december 2020 schrijft [medeverdachte 3] naar [verdachte] “vuurwerk vanavond”, wat [verdachte] bevestigt met “vanavond 100”. [medeverdachte 3] zegt “jackpot”. Om 17:19 uur kunnen [medeverdachte 3] en [verdachte] “babous” niet bereiken. [verdachte] denkt dat hij misschien “bij zijn vrouwtje thuis” is. [medeverdachte 3] zegt dat “hij weet wat gaande is”. [verdachte] zegt “geen stress”. Om 21:07 uur laat [verdachte] weten dat hij nu naar Amsterdam gaat rijden. Om 23:05 uur geeft [verdachte] de locatie door “bok de korverweg”. Om 23:16 uur zegt [medeverdachte 3] “ben er”, waarop [verdachte] antwoordt “wacht effe op me ik ga nu komen ”. De rechtbank leidt hieruit af dat de afspraak op 29 december 2020 wel is doorgegaan.
Chatberichten na de overvalOp 30 december 2020 om 10:49 uur schrijft [medeverdachte 4] aan [getuige 2] “ben net ene uur terug maar lag er niet iedereen 2 kop per man” en “hij had het echt niet”. Om 18:20 uur stuurt [medeverdachte 4] een schermafbeelding van een chatgesprek met ‘Krpie’ ( [medeverdachte 3] ), waarin staat geschreven “ik moet zo met me pa naar die man dus niemand moet me appen tot gehoor van mij snap je”. [medeverdachte 4] schrijft “die man heeft vermoedens”. [getuige 2] vraagt “kende hij jullie”, waarop [medeverdachte 4] antwoordt “neee”.
Op 30 december 2020 vanaf 18:34 uur probeert [verdachte] contact te leggen met [naam 3] . [verdachte] schrijft “die crabs heeft ons nodig man” en “we moeten deze man gaan helpen”.
Op 30 december 2020 om 23:27 uur stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 3] een locatie “aalbersestraat” en “lidl”, waarop [medeverdachte 3] om 23:31 uur antwoordt “ben er”.
Op 2 januari 2021 om 14:34 uur laat [medeverdachte 3] aan [verdachte] weten dat de afspraak is om vanavond met zijn vader te gaan. [verdachte] zegt te willen bespreken “hoe we dit moeten aanpakken”. [medeverdachte 3] schrijft “ben ik op anpr gehit” en zegt “moet straks andere nummerborde klemmen”. [verdachte] zegt “doe dat” en “laat me weten”.
Op 2 januari 2021 om 18:46 uur schrijft [medeverdachte 4] aan [getuige 2] “hele gedoe met deze torrie man”. Als [getuige 2] vraagt “hoezo”, antwoordt [medeverdachte 4] “Krabz ze vader is bedreigt met gannu” en “die vader van krabz zeg hij heeft daar ligge”.
Interpretatie van de chatberichten
Naar het oordeel van de rechtbank staat buiten kijf dat de chatberichten die zijn verzonden na de overval betrekking hebben op de woningoverval in Dreumel. Het berichtenverkeer sluit immers naadloos aan op wat zich na de overval heeft afgespeeld. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aangever [slachtoffer 6] direct na de overval aan de politie ter plaatse heeft verteld dat hij vrijwel zeker wist wie één van de verdachten was. De volgende dag heeft aangever [slachtoffer 6] aan de politie laten weten dat dit vermoeden ziet op [medeverdachte 3] (“de zoon van [naam 6] ”). Aangever [slachtoffer 6] is in de avond van 30 december 2020 naar Noord-Holland gereden om zijn vermoeden met [naam 6] te bespreken en bij hun huisadres naar [medeverdachte 3] op zoek te gaan. Op 30 december 2020 om 21:56 uur vraagt [naam 6] via de chat aan [medeverdachte 3] om naar huis te komen , zodat zij samen naar aangever [slachtoffer 6] (“mijn naamgenoot”) kunnen gaan. [medeverdachte 3] antwoordt om 22:01 uur “morgen gaan we erheen”.
De berichten van [medeverdachte 4] dat het “er niet lag” en “hij het echt niet had” passen bovendien bij de uitgesproken verwachting van de overvallers dat er een ton (€ 100.000,-) in de woning van de aangevers zou moeten liggen, maar dit niet het bedrag is dat uiteindelijk is weggenomen.
In het verlengde hiervan komt de rechtbank – kijkend naar de inhoud en het onderling verband van de gesprekken en het verband met de overige bewijsmiddelen – tot de conclusie dat ook de chatberichten die de verdachten vóór de overval met elkaar hebben uitgewisseld, zoals hierboven beschreven, zien op (de voorbereiding van) de woningoverval in Dreumel. Hierbij weegt mee wat over de deelnemers aan de gesprekken nog meer bekend is geworden, zoals de reeds besproken DNA-match tussen de bemonstering van de tiewrap en het DNA-profiel van [medeverdachte 2] en de zendmastgegevens van [medeverdachte 3] . Verder weegt mee dat – zoals hiervoor in paragraaf 4.3.1 is overwogen – de verdachte enkele maanden eerder met onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een andere gewapende overval heeft gepleegd.
Afreizen naar de plaats van het delictDe verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 29 december 2020 is opgehaald door [medeverdachte 3] . De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij [medeverdachte 3] die avond heeft ontmoet, maar wel zeker weet dat hij niet met hem is meegegaan. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de verdachte door [medeverdachte 3] is opgehaald en is meegereden naar de plaats van het delict en acht hierbij van belang dat:
- [verdachte] en [medeverdachte 3] op voorhand met elkaar hebben gesproken over het verdienen van geld;
- in het chatgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] van 29 december 2020 wordt gesproken over “vuurwerk vanavond” en “jackpot”;
- [verdachte] degene is die in aanloop naar de overval het contact heeft onderhouden met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] ;
- [verdachte] kennelijk elders was maar voor de ontmoeting met [medeverdachte 3] naar Amsterdam is gereden;
- tijdens de overval vier personen in de woning van de aangevers zijn geweest;
- [verdachte] , nadat [medeverdachte 3] ervan op de hoogte was geraakt dat aangever [slachtoffer 6] hem verdacht, opnieuw met [medeverdachte 3] heeft afgesproken in Amsterdam;
- [verdachte] met [medeverdachte 3] wilde overleggen over hoe de situatie met aangever [slachtoffer 6] moest worden aangepakt en kennelijk op de hoogte wilde worden gehouden over een mogelijke hit op een ANPR-camera;
- [verdachte] bij de politie stellig heeft ontkend dat hij [medeverdachte 3] op 29 december 2020 heeft gezien en de verklaring van [verdachte] op dit punt dus niet consistent is.
Conclusie ten aanzien van het bewijsDe rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen tot geen andere conclusie kunnen leiden dan dat de verdachte het ten laste gelegde feit samen met de medeverdachten heeft gepleegd. Aan die conclusie draagt bij dat de verdachte voor geen van de bovenstaande feiten en omstandigheden een aannemelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
MedeplegenWeliswaar kan niet exact worden vastgesteld wie tijdens de overval welke feitelijke handelingen heeft verricht, maar dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van medeplegen. De chatgesprekken leveren bewijs dat de verdachten op voorhand met elkaar hebben afgesproken om de overval te plegen en daartoe de nodige voorbereidingen hebben getroffen. Er was dus sprake van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan en de verdachten hebben in die wetenschap gehandeld. De verdachte is intensief betrokken geweest bij het regelen van de (vlucht)auto waarmee de overval is begaan. De verdachte is samen met de medeverdachten vanuit Noord-Holland naar de plaats van het delict in Gelderland afgereisd. Na de overval zijn zij verspreid over twee voertuigen en met de buit weggereden. De verdachte heeft bovendien (op gelijke wijze) gedeeld in de buit (“iedereen 2 kop per man”). Daarbij heeft de verdachte zich na de overval nog actief bemoeid met hoe de situatie rondom de door de aangevers richting [medeverdachte 3] geuite vermoedens moest worden afgehandeld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. De bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is van dusdanig gewicht geweest dat deze moet worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht daarmee het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing
Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld en een groot aantal goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.
4.3.3Zaaksdossier Zwenkau
Een week na de overval in Dreumel wordt een woning overvallen in Avenhorn. Deze woningoverval op 7 januari 2021 heeft de onderzoeksnaam Zwenkau gekregen. Voor deze overval worden vier verdachten vervolgd: de verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]
In de nacht van 7 januari 2021 vond rond 01:30 uur in een woning aan [adres 6] in Avenhorn een gewapende woningoverval plaats, waarbij onder meer contant geld, een portemonnee met inhoud en autosleutels zijn weggenomen. Aangever [slachtoffer 8] is edelsmid van beroep en heeft een werkplaats aan huis. [slachtoffer 8] en zijn partner [slachtoffer 9] lagen te slapen toen drie mannen met bivakmutsen de woning betraden. Twee van de daders hadden een vuurwapen. [slachtoffer 8] heeft in zijn slaapkamer met de overvallers gevochten en is onder andere op zijn hoofd geslagen met een hard voorwerp. [slachtoffer 9] is haar partner komen helpen en heeft ook met de overvallers gevochten. Toen [slachtoffer 9] haar partner [slachtoffer 8] wilde helpen, is de derde overvaller die rechts naast het hoofdeinde van het bed stond, met een wapen op haar afgekomen. Hij heeft een vuurwapen tegen haar hals gedrukt en heeft geschoten. [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] zijn bij de overval gewond geraakt en naar het ziekenhuis gebracht. De daders zijn uiteindelijk in een auto weggereden.
Letsel van aangeefster [slachtoffer 9]
Gebleken is dat [slachtoffer 9] een groot gat in haar hals had en dat sprake was van een schotwond. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 9] tot op heden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en – onder meer – blijvende tinnitus heeft opgelopen, zodat de rechtbank vaststelt dat bij [slachtoffer 9] sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad als medepleger bij de ten laste gelegde woningoverval en de poging gekwalificeerde doodslag. Daarbij is het volgende relevant.
Interpretatie van de chatberichtenUit het dossier en de bewijsmiddelen volgt dat er tussen de verdachte en de medeverdachten, en tussen de verdachten en anderen berichten zijn uitgewisseld die verband lijken te houden met de woningoverval in Avenhorn. Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat deze chatberichten gaan over (de voorbereiding en/of afhandeling van) de ten laste gelegde overval. Aangevoerd is dat voorzichtig moet worden omgegaan met de interpretatie van de in het dossier aanwezige berichten. In dit verband verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen hiervoor inzake onderzoek Millet in het algemeen is opgemerkt over de interpretatie van chatberichten. Dit algemene kader is ook hier van toepassing.
De rechtbank stelt ook met betrekking tot deze overval vast dat de verdachte zowel tijdens de verhoren bij de politie als de behandeling ter terechtzitting is geconfronteerd met de chatberichten in het dossier en de uitleg die de politie daaraan heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de chatgesprekken niet meer kan herinneren, dat deze over “van alles” kunnen gaan en misschien deels gaan over hasj, maar dat de uitleg van de politie niet klopt.
De rechtbank concludeert dat de verdachte hiermee geen aannemelijke verklaring over of uitleg heeft gegeven aan de inhoud en strekking van door hem gevoerde chatgesprekken. Ook de medeverdachten hebben geen enigszins aannemelijke verklaring voor de chatgesprekken gegeven.
De rechtbank zal hierna ingaan op de relevante berichten uit het dossier.
Goud, Gol(d)(ies), GoudsmitZoals gezegd is [slachtoffer 8] edelsmid van beroep en had hij een werkplaats aan huis, met een kluis met daarin zijn voorraad goud en zilver. Tussen de verschillende verdachten en ook met anderen worden er eind december 2020, begin januari 2021 berichten gewisseld, waarin gesproken wordt over goud, gol en goldies. Zo zegt [naam 7] (een bekende van de verdachten) tegen [verdachte] op 20 december 2020: “Morgen of overmorgen ga ik die ene” (…) “die Goud”. [verdachte] zegt dan “Is cool, check hem goed”. Op 23 december 2020 zegt [medeverdachte 2] tegen [verdachte] : “up ook niet wat goldies dan doen”. Op 3 januari 2021 zegt [verdachte] tegen [naam 3] : “Tamara gaan we die gol doen”. De rechtbank gaat ervan uit dat waar er in deze berichten wordt gesproken over ‘die Goud’, ‘Goldies’ en ‘Gol’, dat er dan wordt gesproken over ‘de goudsmid’, refererend aan het beroep van [slachtoffer 8] . Voor deze interpretatie is doorslaggevend dat [medeverdachte 4] op 6 januari 2021 expliciet de benaming goudsmid gebruikt. Hij zegt namelijk tegen [getuige 2] dat hij vanavond “een goeie torri heeft, bij goldies goudsmit in osso”. De rechtbank begrijpt dit bericht zo dat [medeverdachte 4] hier spreekt over een overval (torri) op een goudsmid in huis (in osso), welke overval dus ook daadwerkelijk die nacht heeft plaatsgevonden.
De enkele niet nader onderbouwde en dus niet verifieerbare stelling van de verdachte dat deze chats over hasj gaan, wordt gelet hierop als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
VluchtautoUit de bewijsmiddelen volgt dat op basis van onderzoek naar camerabeelden die zijn opgenomen in de omgeving van de plaats van het delict, de politie de vermoedelijke vluchtauto heeft geïdentificeerd. Uit onderzoek van de politie en navraag bij (twee ervaren medewerkers van) een BMW-dealer volgt dat de vluchtauto een BMW 7-serie van rond het bouwjaar 2000 betrof. Volgens RDW-gegevens had [medeverdachte 3] een dergelijke auto vanaf
21 december 2020 op zijn naam staan. Uit een vergelijking van de vluchtauto met de auto van [medeverdachte 3] , kan worden geconcludeerd dat dit dezelfde auto betreft. De rechtbank ziet steun voor die conclusie in de WhatsApp-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] van 13 december 2020. De rechtbank heeft hiervoor in het onderzoek Millet overwogen dat deze berichten gaan over het aanbetalen en het inleggen van geld voor een BMW 7-serie en een Audi A8. Bij de woningoverval in het onderzoek Millet, waarbij de verdachte ook betrokken is geweest, was sprake van het gebruik van een Audi A8 als vluchtauto. In het onderhavige onderzoek is dus gebruik gemaakt van een BMW 7-serie, te weten de BMW van [medeverdachte 3] met kenteken [kenteken 5] .
Op basis van deze gesprekken stelt de rechtbank vast dat in ieder geval [verdachte] en [medeverdachte 3] actief betrokken zijn geweest bij de aanschaf van de gebruikte vluchtauto. Ook gaat de rechtbank er op grond van de bewijsmiddelen van uit dat [medeverdachte 3] die avond de chauffeur is geweest van deze auto.
[verdachte] in de nacht van 6 op 7 januari 2021 naar Noord-HollandUit in het dossier aanwezige ARS-gegevens is op te maken dat een voertuig (Audi A2) met kenteken [kenteken 6] , op 6 januari 2021 rond 23:40 uur (dus in de uren voorafgaand aan de overval in Avenhorn) over de N242, vanaf de Omval in Alkmaar in de richting van Heerhugowaard/Broek op Langedijk rijdt. Dit voertuig stond op naam van de moeder van [verdachte] , maar werd ook door hem gebruikt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [verdachte] die avond naar Noord-Holland is gekomen.
De stelling van de verdediging dat de auto van [verdachte] daarmee nog niet op de plaats van het delict is te plaatsen, maakt niet dat dit feit niet redengevend is voor het bewijs van betrokkenheid van [verdachte] bij de overval. Immers, uit het voorgaande blijkt nu juist dat de auto van [medeverdachte 3] is gebruikt als auto bij de overval. Uit andere overvallen is gebleken dat de verdachte en de medeverdachten voor een overval ergens verzamelden om vervolgens samen op pad te gaan. Er zijn in het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat dat hier anders is gegaan, zodat de rechtbank ook hier van deze werkwijze uitgaat. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] naar Noord-Holland is gekomen in verband met de overval. Hierbij is ook het volgende van belang.
Uit berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] van die avond tussen 19:40 uur en 20:00 uur leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] aan [verdachte] vraagt of hij hem kan ophalen. Als [verdachte] dan reageert dat dat lastig is, vraagt [medeverdachte 4] of [verdachte] hem daarna wel kan afzetten, omdat er dan geen bus meer rijdt. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 4] van plan zijn om die avond samen iets te ondernemen.
Dit kan ook worden afgeleid uit Telegram-berichten die zijn verzonden tussen [verdachte] en zijn ex-vrouw [naam 8] op 8 januari 2021. Uit deze berichten blijkt dat [naam 8] boos was op [verdachte] , omdat hij in de nacht van 7 januari 2021 weg is gegaan. [verdachte] zegt – onder meer – tegen [naam 8] : “Ma, ik heb gezegd ik ga iets doen maar het gaat niet laat worden” en “Ik heb je zelf sorry gezegd gisteren Ma”. [naam 8] reageert dan met: “Jij had tegen mij gezegd dat jij naar die kerels gaat. Jij had zelfs gezegd dat jij tegen ze gaat zeggen dat jouw kind alleen thuis is”. [verdachte] zegt dan: “ja daarom zijn we vroeg gegaan”. Ook hieruit volgt dat sprake was van een afspraak en een plan om iets te ondernemen.
Daar komt bij dat [getuige 2] tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hem heeft verteld over de overval in Avenhorn op een goudsmid, dat [medeverdachte 4] daarbij betrokken was, dat [medeverdachte 4] mee naar binnen is gegaan, dat er is geschoten en dat hij heeft gehoord dat er iemand in zijn vinger is gebeten. Deze verklaring van [getuige 2] wordt onderbouwd door chatgesprekken tussen [getuige 2] en [medeverdachte 4] uit die periode.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 4] op 6 januari 2021 chatberichten hebben gestuurd over vervoer en het kunnen ophalen van [medeverdachte 4] en dat [verdachte] die avond naar Noord-Holland is gereden.
DNA-match [medeverdachte 2] op schroevendraaierNa de overval is in de slaapkamer van [slachtoffer 8] naast het hoofdeinde van zijn bed, aan de rechterkant (gezien vanaf het voeteneinde), een schroevendraaier gevonden die niet van de bewoners was. Uit onderzoek is gebleken dat deze schroevendraaier is weggenomen bij de overval in onderzoek Millet, een week eerder (in de nacht van 30 december 2020 in Dreumel, Gelderland). De schroevendraaier is bemonsterd. Uit vergelijkend DNA-onderzoek aan de bemonstering van het heft van de schroevendraaier volgt dat een relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig kan zijn van [slachtoffer 8] , en dat een relatief kleine hoeveelheid DNA van [slachtoffer 7] (slachtoffer onderzoek Millet) en van [medeverdachte 2] afkomstig kan zijn. Voor bemonstering van het gehele heft rondom is de bewijskracht ten aanzien van [medeverdachte 2] berekend. Het verkregen DNA-mengprofiel van deze bemonstering kan verklaard worden door een bijdrage van DNA van zowel drie als vier personen. De berekening van de bewijskracht is daarom zowel uitgevoerd onder de aanname dat er drie, als onder de aanname dat er vier niet-verwante personen DNA hebben bijgedragen aan deze bemonstering. Wat betreft het DNA-mengprofiel is, ongeacht of er drie of vier personen DNA hebben bijgedragen, het minimaal 150 duizend keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte 2] en twee of drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie of vier willekeurige onbekende personen.
De rechtbank concludeert hieruit – met inachtneming van het onderstaande en de rest van het dossier – dat [medeverdachte 2] donor is van het celmateriaal op het heft van de schroevendraaier.
Letsel van [medeverdachte 2][slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij wakker werd gemaakt met een hand op zijn keel en een pistool tegen zijn hoofd gedrukt. [slachtoffer 8] heeft toen de hand van de dader die naast hem stond gepakt, de hand waarmee de dader het wapen vasthield, en heeft heel hard in zijn vinger gebeten.
De getuige [getuige 3] heeft tegenover de politie verklaard over letsel aan de vinger van [medeverdachte 2] . Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op een avond dat hij iets ging doen in zijn vinger is gebeten. Volgens haar waren zijn vinger en nagel kapot, de wijs- of middelvinger aan zijn rechterhand. Ze heeft verklaard dat de helft van zijn nagel eraf was gebeten, ze heeft het over een scheurachtige afdruk. Ook heeft [getuige 3] bij de politie gewezen op foto’s en een filmpje op haar Snapchat van respectievelijk 9 januari 2021 en 10 februari 2021, waarop volgens haar een verkleuring aan de vinger van [medeverdachte 2] is te zien. Bij de rechter-commissaris is [getuige 3] bij deze verklaring gebleven en heeft zij nog een nadere toelichting gegeven. Zij heeft verklaard dat zij de vinger heeft verzorgd en dat er bloeddruppels in de woning lagen. Zij heeft ook verklaard dat [medeverdachte 2] er lang last van heeft gehad.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3]
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij op belangrijke onderdelen niet duidelijk, wisselend en inconsistent heeft verklaard. Dit verweer wordt om de navolgende redenen verworpen.
Hoewel [getuige 3] over verschillende onderwerpen niet altijd eenduidig of consistent heeft verklaard, maakt dit niet dat haar verklaring in het geheel niet betrouwbaar zou zijn. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar, omdat deze voldoende gedetailleerd en concreet is en op essentiële onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. Met betrekking tot deze overval geldt dat de verklaring van [getuige 3] voldoende ondersteuning vindt in de aangifte, als ook in het feit dat DNA van [medeverdachte 2] is aangetroffen op een schroevendraaier op de plaats van het delict. Daarnaast is van belang dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat, hoewel een forensisch arts vanwege de kwaliteit van de afbeeldingen niet kan vaststellen of sprake is van een bijtwond, de verbalisant wel heeft waargenomen dat op afbeeldingen uit januari en februari 2021 een verkleuring is te zien aan de rechter middelvinger van [medeverdachte 2] . Ook dit onderbouwt de verklaring van [getuige 3] .
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, dat [medeverdachte 2] bij de overval letsel aan zijn vinger heeft opgelopen.
Telegram-berichten binnen geschotenUit de aangifte van [slachtoffer 9] en het schotrestenonderzoek, als ook het forensisch onderzoek aan de woning volgt dat [slachtoffer 9] in de slaapkamer in de hals is geschoten. In Telegram-berichten tussen [verdachte] en [naam 8] van 8 januari 2021 valt te lezen dat [naam 8] boos is op [verdachte] omdat hij in de nacht van 7 januari 2021 weg was. Zij zegt samengevat dat ze het er niet mee eens is en dat ze moet nadenken. [verdachte] reageert dan als volgt:
“Ma kijk wat je wilt doen
Mij nu laten vallen
Wat er ook gebeurd moet je mij door dik en dun steunen
Daarin laat je mij al zien
Ik heb niet op iemand geschoten
Gewoon daarbinnen wat schoten gelost
Vanzelfsprekend moeten we rustig blijven nu.”
Uit het vorenstaande blijkt dat [verdachte] een dag na de overval tegen zijn ex-vrouw zegt dat hij op niemand heeft geschoten, maar dat er gewoon daarbinnen wat schoten zijn gelost. Deze uitlatingen van [verdachte] passen bij hetgeen tijdens de overval heeft plaatsgevonden en passen bij het scenario dat [verdachte] één van de drie daders was die in de woning zijn binnengedrongen.
De verdediging heeft hiertegen aangevoerd dat de Telegram-berichten, die vertaald zijn uit het Papiamento, niet goed zijn vertaald en dat daarin niet staat dat er is geschoten. Ook heeft de verdediging gewezen op het BOB-dossier, waar een andere vertaling is opgenomen, te weten dat [verdachte] aangeeft niet op mensen te hebben ‘geklonken’.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het BOB-dossier blijkt allereerst dat de bewuste chat met [naam 8] op dat moment nog slechts gedeeltelijk vertaald was. Ook staat het woord geklonken tussen aanhalingstekens. De rechtbank gaat ervan uit dat dit zo is, omdat (grammaticaal gezien) onduidelijk is wat de zin betekent als [verdachte] zou hebben gezegd niet op mensen ‘te hebben geklonken’. Verder blijkt uit het dossier dat op een later moment alle Telegram-berichten tussen [verdachte] en [naam 8] zijn vertaald door een beëdigd
tolk-vertaler. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze vertaling, nu de tolk alle berichten heeft vertaald en zo de berichten ook in context heeft kunnen plaatsen. Hierbij is ook van belang dat de rechtbank de verdachte ter zitting indringend heeft bevraagd over wat er volgens hem dan staat geschreven in de aangehaalde chat. De verdachte heeft hier ter zitting geen antwoord op gegeven. Dit terwijl het de verdachte zelf is die de bewuste berichten heeft geschreven en dus Papiamento spreekt. Het had daarom op zijn weg gelegen om concreet aan te geven wat er niet correct zou zijn vertaald, en wat er volgens hem wel staat. De verdachte heeft dit nagelaten. De rechtbank gaat dan ook uit van de vertaling zoals die in de bewijsmiddelen is opgenomen.
Letsel van [verdachte]Uit de aangiftes van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] blijkt dat zij zich hevig hebben verzet tegen de overvallers. Zo beschrijft [slachtoffer 8] dat hij is gaan vechten en heeft geprobeerd te raken wat hij raken kon. [slachtoffer 9] geeft aan dat zij een man bij de deur van de slaapkamer zag staan, met de rug naar haar toe, en dat zij gigantisch op hem is gaan inbeuken.
Uit verschillende chatberichten leidt de rechtbank af dat [verdachte] omstreeks 7 januari 2021 letsel heeft opgelopen. Zo wenst [medeverdachte 3] [verdachte] op 7 januari 2021 beterschap en zegt [verdachte] op dezelfde dag tegen [naam 3] dat hij “broko” (de rechtbank begrijpt: stuk) is en dat hij zeker zes weken thuis moet zitten. Met [naam 8] heeft [verdachte] het meerdere keren over gebroken ribben. Op 8 januari 2021 zegt [verdachte] tegen haar dat zijn lichaam eerst moet herstellen. Ook zegt [verdachte] tegen [naam 8] , na een bericht van [naam 8] dat zij nu van alles met de kinderen moet regelen: “ja, Ma ik weet wat je bedoelt. Je moet gewoon eerlijk zijn met ze, zeg gewoon tegen ze dat ik mijn ribben gebroken heb.” En ook: “als jij ze uitlegt dat ik mijn ribben heb gebroken, dan zullen ze het juist begrijpen”. Uit informatie van de huisarts is bovendien gebleken dat [verdachte] op 15 januari 2021 de uitslag heeft gekregen van een röntgenfoto over zijn letsel aan de ribben. Ook in zijn verhoor bij de politie heeft [verdachte] op 25 mei 2022 verklaard dat hij zijn ribben heeft gebroken.
Uit het dossier blijkt dat hij over het ontstaan van het letsel wisselend heeft verklaard. Tegen de huisarts en [naam 9] heeft hij gezegd dat hij van de trap is gevallen, tegen [naam 8] dat hij van de bank is gevallen en tegenover de politie heeft hij verklaard dat hij zich heeft gestoten.
Ter zitting heeft [verdachte] in afwijking van het vorenstaande tegenover de rechtbank verklaard dat hij geen letsel aan zijn ribben heeft opgelopen, dat hij zijn ribben niet heeft gebroken, maar dat hij pijn aan de zijkant van zijn buik had en dat dit letsel zeker niet op 7 januari 2021 is ontstaan. Desgevraagd heeft hij ter zitting niet willen aangeven hoe en wanneer dit letsel dan is ontstaan. De rechtbank schuift de ter zitting afgelegde verklaring van [verdachte] als ongeloofwaardig terzijde. Uit de aangehaalde berichten en de verklaring van de huisarts blijkt duidelijk dat [verdachte] letsel aan zijn ribben heeft opgelopen en met name uit de berichten met [naam 8] leidt de rechtbank af dat dit is gebeurd in de nacht dat [verdachte] weg was, te weten op 7 januari 2021. Dit past ook bij de berichten van [medeverdachte 3] en [naam 3] van die datum. Daar komt bij dat [getuige 3] tegenover de politie over de avond dat [medeverdachte 2] in zijn vinger was gebeten heeft verklaard dat die Rotterdammer (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) de volgende dag via videobellen vertelde dat hij zijn rug had bezeerd.
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, dat [verdachte] bij de overval letsel aan zijn ribben heeft opgelopen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit het gevolg is geweest van het felle verzet van de aangevers.
Tussenconclusie ten aanzien van het bewijsDe rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij de gewelddadige woningoverval in Avenhorn.
MedeplegenMeer specifiek leidt de rechtbank uit de besproken bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, af dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] de drie daders zijn geweest die de woning zijn binnengegaan en dat [medeverdachte 3] de bestuurder van de vluchtauto is geweest.
Uit de aangiftes volgt dat er één dader rechts naast het hoofdeinde van het bed (aan de kant van het raam) stond met een wapen. Dit is de dader die door [slachtoffer 8] in zijn vinger is gebeten en deze dader stond op de plek waar de schroevendraaier is gevonden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat dit [medeverdachte 2] was. Immers, hij is degene die letsel aan zijn vinger heeft opgelopen en op de schroevendraaier is zijn DNA-materiaal aangetroffen. Dit betekent dat [medeverdachte 2] ook de schutter is geweest die [slachtoffer 9] in haar hals heeft geschoten.
Uit de aangiftes volgt verder dat één dader bij de deur stond. Deze dader is van achteren door [slachtoffer 9] aangevallen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit [verdachte] is geweest, omdat de verklaring van [slachtoffer 9] past bij het letsel dat hij heeft opgelopen. Dan blijft over de dader met het vuurwapen die in de hoek van de kamer onder de televisie stond. De rechtbank gaat ervan uit dat deze dader [medeverdachte 4] betreft. Dit past ook bij de beschrijving die [slachtoffer 9] van deze dader heeft gegeven. Zij heeft immers verklaard dat hij kleiner was dan zij, en dat zij 1,70 meter is. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 4] 1,66 meter is.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat de verdachte niet past bij het signalement, omdat hij veel ouder is dan de leeftijden die de aangevers hebben genoemd. Ook wordt niet gesproken over een dader met een donkere huidskleur. Dit verweer slaagt niet. Van belang is dat alle drie de daders bivakmutsen op hadden. Dat de aangevers de leeftijd van de verdachte niet goed hebben ingeschat, acht de rechtbank reeds daarom niet doorslaggevend. Over de dader bij de deur heeft [slachtoffer 9] gezegd dat deze dader ongeveer 1,80 meter was en met een iets breder postuur. Dit signalement sluit de verdachte niet uit. Dat [slachtoffer 9] niet spreekt over een donkere huidskleur, leidt niet tot een ander oordeel, omdat zij expliciet heeft gezegd dat zij niks kan zeggen over de huidskleur van de man bij de deur, omdat hij met zijn rug naar haar toestond.
Uit alles wat hiervoor is overwogen blijkt dus dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] samen het plan hebben opgevat om de woning te overvallen, dat zij naar de woning zijn toegegaan en dat zij vervolgens midden in de nacht met in ieder geval twee vuurwapens naar binnen zijn gegaan. Daarmee hebben [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] nauw en bewust samengewerkt en hebben zij allen een rol van voldoende gewicht gehad bij de woningoverval en kunnen zij reeds om die reden als medepleger van de woningoverval worden aangemerkt.
Zoals in het vonnis van [medeverdachte 3] is toegelicht, ziet de rechtbank hem als medeplichtige aan deze overval.
Kwalificatie
Aan de verdachten is het medeplegen van zowel een poging tot gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als diefstal met geweld/afpersing (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank maakt eerst enkele algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Vervolgens licht de rechtbank toe waarom voor [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aan die eisen is voldaan.
Artikel 288 Sr stelt twee belangrijke voorwaarden. Ten eerste moet sprake zijn van (een poging tot) doodslag (in de zin van artikel 287 Sr), die is gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een ander strafbaar feit (ook wel het ‘oorsprongsfeit’ genoemd, in dit geval: diefstal met geweld/afpersing). Er moet zijn voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring wegens (poging tot) doodslag, en dat houdt kort gezegd in een ander
opzettelijkvan het leven (trachten te) beroven. Onder ‘opzettelijk’ wordt ook begrepen ‘voorwaardelijk opzet’ wat betekent dat voldoende is als de verdachten bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer van het leven zou worden beroofd.
Ten tweede moet de (poging tot) doodslag zijn gepleegd met het
oogmerkom het oorsprongsfeit voor te bereiden, te vergemakkelijken of om – bij betrapping op heterdaad – aan zichzelf of anderen straffeloosheid of bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren. Anders verwoord: de (poging tot) doodslag wordt gepleegd met een specifiek doel.
De rechtbank zoomt voor de verdachten in deze zaak hierna in op beide elementen (opzet en oogmerk).
OpzetUit de reeds vastgestelde feiten volgt dat [slachtoffer 8] wakker werd met een vuurwapen tegen zijn hoofd gedrukt. [medeverdachte 4] (de kleine dader in de hoek) en [medeverdachte 2] (naast het hoofdeinde) hadden een vuurwapen vast. [slachtoffer 8] heeft in de vinger van [medeverdachte 2] gebeten, waarna [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 4] heeft geroepen: ‘Schiet hem dood’. [slachtoffer 9] sliep op zolder, is wakker geworden en is haar partner komen helpen. Zowel [slachtoffer 8] als [slachtoffer 9] zijn in gevecht geraakt met de overvallers. Toen [slachtoffer 9] [slachtoffer 8] wilde helpen, kwam [medeverdachte 2] op haar af. Hij heeft een vuurwapen tegen haar hals gedrukt en geschoten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachten de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 9] van het leven te beroven. Het opzet van de verdachten was erop gericht een overval te plegen en de inhoud van een kluis, geld en waardevolle goederen te bemachtigen. Dat blijkt uit de wijze van binnentreden, uit het feit dat zij (nadat met het vuurwapen is geschoten) de woning beneden nog hebben doorzocht en de verdachten voortdurend hebben geroepen: ‘Waar is het geld’, ‘We willen het grote geld’, ‘We willen geld van achteren’. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 9] .
Voorwaardelijk opzetVervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
De verdachten zijn de woning binnengedrongen terwijl twee van hen een vuurwapen in de hand hadden. Bij een woningoverval, zeker op een tijdstip in de nacht, bestaat de aanmerkelijke kans dat de bewoners thuis zijn en zich tegen dat binnendringen zullen verzetten. Dat twee medeverdachten een vuurwapen bij zich hadden moet de verdachte in ieder geval hebben gemerkt toen hij met hen in de slaapkamer van [slachtoffer 8] stond, maar hij moest op het medebrengen van vuurwapens hoe dan ook bedacht zijn, omdat hij samen met zijn medeverdachten eerder overvallen heeft gepleegd waarbij een vuurwapen is gebruikt. In het onderzoek Mainz is immers ook door [medeverdachte 2] op de bewoner geschoten toen hij zich verzette. Uit de bewijsmiddelen blijkt overigens dat de verdachte zich bezig hield met de aanschaf van vuurwapens en scherpe munitie. Bij die stand van zaken kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat bij verzet van de bewoner een wapen zou worden gebruikt.
Reeds door een vuurwapen direct bij de hand te hebben waarbij het, gelet op de verklaring van [slachtoffer 9] over het moment waarop moet zijn geschoten, aannemelijk is dat dit wapen was doorgeladen, hebben de verdachten zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet het vuurwapen zou worden gebruikt en (een) bewoner(s) daardoor zodanig ernstig gewond zou(den) raken dat de dood het gevolg zou kunnen zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat schotwonden onder omstandigheden de dood tot gevolg kunnen hebben. [slachtoffer 9] is in de hals geschoten. Algemene ervaringsregels leren dat de hals een kwetsbaar deel van het lichaam is, omdat zich daarin de luchtpijp en (slag)aders bevinden, waar op vrij eenvoudige wijze dodelijk letsel kan worden toegebracht.
Door in de nacht de woning met een doorgeladen vuurwapen binnen te dringen hebben alle drie de verdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij verzet het vuurwapen zou worden gebruikt. Daarom is niet van belang dat de verdachte niet degene is geweest die heeft geschoten.
OogmerkTevens kan bewezen worden verklaard dat de verdachten deze poging tot doodslag hebben gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de overval gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en de andere deelnemers straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Dit blijkt immers uit het feit dat het schot is gelost toen zij na het binnendringen van de woning op weerstand stuitten. Nadat deze weerstand was doorbroken door [slachtoffer 9] neer te schieten, zijn de verdachten blijven zoeken naar en roepen om waardevolle goederen en hebben zij onder meer de portemonnee en autosleutels van [slachtoffer 8] meegenomen.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Ten aanzien van [medeverdachte 3] merkt de rechtbank volledigheidshalve op dat wordt uitgegaan van medeplichtigheid aan de in vereniging gepleegde diefstal met (bedreiging met) geweld.
De rechtbank merkt voorts op dat hierbij sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.
4.3.3.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing
Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld en goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.
4.3.4Zaaksdossier Zulpich
Zaaksdossier Zulpich betreft de overval op de woning aan de [adres 7] te Heerhugowaard op 4 juni 2021. Naast de verdachte wordt ook [medeverdachte 3] voor dit feit vervolgd.
Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandighedenOp grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]
In de nacht van 4 juni 2021 heeft een woningoverval plaatsgevonden in de woning aan de [adres 7] te Heerhugowaard. Het betreft een vrijstaande woning, op een terrein waar ook een caravanstalling is gevestigd. Vijf mannen met bivakmutsen hebben de woning betreden. Zij hebben daartoe het rooster van het lichtvenster van de garage verwijderd en het uitzetraam opengebroken, waarna één van de daders naar binnen is geklommen en toegang heeft verleend aan de andere daders. Tenminste twee van hen hadden een vuurwapen en één van hen had een koevoet. De bewoners zijn vastgebonden en geblinddoekt. Aangever [slachtoffer 10] is meermaals geslagen met de koevoet. Zijn vrouw, [slachtoffer 11] , is bedreigd met een vuurwapen. Hun zoon, [slachtoffer 12] , is ook met de koevoet geslagen. Er is ook een hete strijkbout op zijn bovenarm nabij de schouder gezet, waardoor een tweede en derdegraads brandwond is ontstaan. De daders zijn in de auto van de bewoners weggereden, een Audi Q7 met kenteken [kenteken 7] . Van de bewoners zijn ook een telefoon en een geldbedrag weggenomen.
Camerabeelden [bedrijf 1]De woning van de familie [slachtoffer 10] / [slachtoffer 11] is gelegen op een bedrijfsterrein, dat aan de achterzijde grenst aan de [straat] . Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat daar een hek van gaas naar beneden is gedrukt, zodanig dat het mogelijk was om erover heen te klimmen en op het terrein te komen . Via het terrein kon men naar de achterzijde van de woning lopen.
De camerabeelden van het bedrijf [bedrijf 1] , gevestigd aan de [adres 13] te Heerhugowaard, zijn door de politie uitgekeken. Hierop is te zien dat omstreeks 02: [adres 28] uur een auto van het type sedan het parkeerterrein van het naastgelegen bedrijf [bedrijf 2] oprijdt. Omstreeks 02:33 uur zijn vijf personen te zien die in de richting van het hekwerk lopen. Uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat er nog een persoon in de auto achterblijft, omdat er af en toe licht brandt in of bij de auto. Omstreeks 03:58 uur komt er van rechts een auto aangereden die stopt bij de geparkeerde auto. Omstreeks 03:59 uur is te zien is dat één persoon loopt naar de passagierszijde van de geparkeerde auto en dat de verlichting van de auto aangaat. Omstreeks 04:00 uur rijdt de auto weg. De andere auto rijdt er achteraan.
Tussenconclusie
De rechtbank gaat ervan uit dat de geparkeerde auto op de beschreven beelden de auto betreft waarmee de daders naar de plaats van het delict zijn gereden. De tweede auto betreft de gestolen Audi Q7 van [slachtoffer 10] . De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken de nadere verklaring van [slachtoffer 10] dat hij vanuit zijn raam zag dat zijn gestolen auto linksaf wegreed in de richting van Langedijk. Later zag hij van links weer twee auto’s aankomen, die vlak achter elkaar rijden en de achterste auto herkende hij aan het kenteken als zijn eigen auto.
Aantreffen Audi Q7 aan de Dorpsstraat in Winkel
Kort na de overval wordt de gestolen auto van de familie [slachtoffer 10] teruggevonden aan de Dorpsstraat in Winkel. Uit de getuigenverklaring van [getuige 4] volgt dat deze auto daar werd geparkeerd en dat een groep jongens in een grijze personenauto, type sedan, stapte. De vluchtauto reed met hoge snelheid weg in oostelijke richting.
Vluchtauto
De politie heeft de camerabeelden van de [adres 14] in Winkel bekeken. Aan de hand van de omschreven bijzonderheden is de op de camerabeelden vanaf 04:08 uur vastgelegde vluchtauto herkend als een Volvo C70 coupe uit de jaren 1998-2005. Uit onderzoek van de politie blijkt dat [medeverdachte 3] in die periode zo’n auto op zijn naam had staan en uit foto’s opgeslagen in zijn telefoon blijkt dat hij deze auto ook gebruikte in de periode rondom de overval. De auto van [medeverdachte 3] en de wielen daarvan komen overeen met de vluchtauto op de camerabeelden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vluchtauto de Volvo C70 van [medeverdachte 3] betreft.
Chatberichten
Uit het dossier en de bewijsmiddelen volgt dat er tussen de verdachte en [medeverdachte 3] , en tussen de verdachte en anderen berichten zijn uitgewisseld die verband lijken te houden met de woningoverval in Heerhugowaard. Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat deze chatberichten gaan over (de voorbereiding en/of afhandeling van) de ten laste gelegde overval. Aangevoerd is dat voorzichtig moet worden omgegaan met de interpretatie van de in het dossier aanwezige berichten. In dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor inzake onderzoek Millet in het algemeen is opgemerkt over de interpretatie van chatberichten. Dit algemene kader is ook hier van toepassing.
De rechtbank stelt met betrekking tot deze overval vast dat de verdachte tijdens de behandeling ter terechtzitting is geconfronteerd met de chatberichten in het dossier en de uitleg die de politie daaraan heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich de chatgesprekken niet meer kan herinneren, dat deze niet gaan over wapens of geluidsdempers maar mogelijk over drugs. De verdachte heeft ontkend dat hij zich bezig hield met wapens. De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet waar hij tijdens de ontmoeting met [medeverdachte 3] op 31 mei 2021 over heeft gesproken en heeft zich ten aanzien van de chatberichten verder op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank concludeert dat de verdachte hiermee geen aannemelijke verklaring voor of uitleg heeft gegeven aan de inhoud en strekking van de door hem gevoerde chatgesprekken. Ook de medeverdachte heeft geen enigszins aannemelijke verklaring voor de chatgesprekken gegeven; hij heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De rechtbank zal hierna ingaan op de relevante berichten uit het dossier.
In het dossier zitten chatberichten die zijn verstuurd in de periode voorafgaand aan de overval en die kennelijk over dempers en munitie gaan. Zo is op 11 mei 2021 een chatgesprek tussen [verdachte] en [naam 1] waarin gesproken wordt over 765, dempers, “eropzette” en adapters.
Op 24 mei 2021 stuurt [verdachte] een audiobericht aan [naam 1] , waarin [verdachte] vraagt of alles “ready” is, omdat hij een datum moet gaan prikken voor dat wat ze gaan doen. In een chatbericht dat daarop volgt wordt gesproken over een adapter, een “pijppie” en “erop draaije”. En: “we alles wannrr ready gaan”.
Uit chatberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] blijkt dat op 31 mei 2021 een afspraak wordt gemaakt bij eetgelegenheid [bedrijf 3] in Opmeer. [verdachte] wil even wat dingen bespreken met [medeverdachte 3] . Om 17:39 uur maakt de telefoon van [verdachte] verbinding met de wifi van dat restaurant.
Op 2 juni 2021 chat [medeverdachte 4] aan [verdachte] dat “Krabz vraagt of hij morgen ready is”. Krabz is de bijnaam van [medeverdachte 3] . [verdachte] antwoordt hierop bevestigend en chat aan [medeverdachte 4] dat hij niet moet vergeten om contact op te nemen met “bang” en “ie en wat dan hoe weet”, wat de rechtbank vertaalt naar ‘dan weet ie hoe en wat’. Bang is een bijnaam van [medeverdachte 2] .
[verdachte] en [naam 1] zijn voor de overval in de woning van [medeverdachte 2]
Op 3 juni 2021 is er om 16:22 uur een groepsgesprek tussen [verdachte] , [naam 3] , [medeverdachte 2] en [naam 1] . Dit gesprek is gestart door [medeverdachte 2] . Om 23:22 uur en 23:25 uur hebben [medeverdachte 2] en [naam 1] telefonisch contact. Om 23:55 uur en 23:56 uur is er een gemiste oproep van [verdachte] aan [naam 1] .
De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] de avond voor de overval door zijn vriendin [naam 9] van Rotterdam naar de woning van [medeverdachte 2] in NoordScharwoude is gebracht, waarna [naam 9] in haar auto weer naar huis is gereden. De telefoon van [verdachte] straalt om 00:48 uur de zendmast aan die dekking geeft aan de woning van [medeverdachte 2] .
Kort hiervoor, om 00:44 uur, is in de woning van [medeverdachte 2] een foto gemaakt van [naam 1] , terwijl hij een vuurwapen vastheeft dat lijkt op een CZ Scorpion VZ.61. Op de foto is het wapen voorzien van een demper.
Op basis van de telefoongegevens van [medeverdachte 2] kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] thuis was op het moment dat deze foto werd genomen. Zijn telefoon straalt immers tot 01:03 uur de zogenaamde thuismast aan. De rechtbank gaat ervan uit dat ook [verdachte] in de woning van [medeverdachte 2] was op het moment dat deze foto werd genomen. Dat leidt de rechtbank af uit de ARS-gegevens van de auto van [naam 9] . De ARS-registraties van de auto van [naam 9] op de N242 zijn immers vanaf 00:17 uur. De auto van [naam 9] rijdt dan weer in de richting van de A9, dus weg van de woning van [medeverdachte 2] . De rechtbank concludeert daaruit dat zij daarvoor [verdachte] al moet hebben afgezet bij [medeverdachte 2] .
Aanwezigheid in loods [medeverdachte 3] voor en na de overval
Op basis van zijn pintransactie kan [medeverdachte 3] om 01:45 uur, dus zo’n driekwartier voorafgaand aan de overval, in de nabijheid van zijn loods aan de [adres 15] in Hoogwoud worden geplaatst. [medeverdachte 3] heeft toen immers gepind bij tankstation [tankstation] in Hoogwoud, vlakbij zijn loods. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt nog geen tien minuten later een zendmast aan die dekking geeft aan de loods van [medeverdachte 3] .
Na de overval stralen de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 2] beide een zendmast aan die dekking geeft aan de loods van [medeverdachte 3] , terwijl er gedurende de overval geen registraties zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] , nu hij door [naam 9] naar de woning van [medeverdachte 2] is gebracht en dus niet over eigen vervoer beschikte, met [medeverdachte 2] naar de loods van [medeverdachte 3] is gegaan, zodat ook [verdachte] voorafgaand aan de overval bij de loods moet zijn geweest.
Uit de verklaring van [naam 9] in combinatie met de foto die is genomen van de routeplanner in haar auto blijkt dat [naam 9] rond 06:34 uur bij de loods moet zijn aangekomen om [verdachte] daar op te halen. De rechtbank merkt hierbij op dat uit raadpleging van Google Maps blijkt dat de gegevens (tijdstippen en afstanden) op de foto van de routeplanner passen bij de route van de A7 via de afslag A.C. de Graafweg naar de loods in Hoogwoud. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt tot 07:08 uur zendmasten aan in de omgeving van de loods van [medeverdachte 3] . De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 3] , nu zijn auto als vluchtauto is gebruikt, na de overval met de anderen is teruggekeerd naar zijn loods.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voorafgaand aan en na afloop van de overval nabij de loods van [medeverdachte 3] in Hoogwoud waren. Hierbij is ook het onderstaande in aanmerking genomen.
Aantreffen autosleutels
De autosleutels van de gestolen Audi Q7 zijn een paar dagen na de overval teruggevonden op de Langereis in Winkel. Uit raadpleging van Google Maps blijkt dat dit past bij de route van de Dorpsstraat in Winkel naar de loods van [medeverdachte 3] .
Verklaring van [medeverdachte 1]Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de woningoverval in Heerhugowaard. Meer in het bijzonder heeft [medeverdachte 3] hem verteld dat de gestolen auto is weggereden naar Winkel.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in zaaksdossier Mainz heeft opgemerkt aangaande de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] . De rechtbank acht in het onderhavige zaaksdossier de verklaring bruikbaar als bewijsmiddel, nu de hiervoor beschreven camerabeelden en het aantreffen van de gestolen auto aan de Dorpsstraat in Winkel daar ondersteuning aan bieden en de verklaring ook past bij de overige onderzoeksbevindingen zoals hiervoor omschreven.
Gebruikte wapenDe rechtbank concludeert dat het vuurwapen dat te zien is op de hiervoor genoemde foto van [naam 1] is gebruikt bij de woningoverval. De rechtbank komt tot die conclusie op basis van het volgende. De foto is slechts enkele uren voor de overval gemaakt. Op de foto is te zien dat [naam 1] een vuurwapen vastheeft dat volgens de politie een CZ Scorpion VZ.61 betreft. Aangever [slachtoffer 10] heeft het door de overvallers gebruikte vuurwapen beschreven als een CZ Scorpion. Hij heeft verklaard dat er een vuurwapen met een demper was, terwijl het vuurwapen op de foto van [naam 1] ook is voorzien van een demper. Op het moment dat de foto werd genomen, waren [verdachte] en [medeverdachte 2] samen met [naam 1] in de woning van [medeverdachte 2] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat het wapen (door één van hen) is meegenomen naar de woning van de aangevers in Heerhugowaard. De rechtbank vindt daarvoor ook ondersteuning in de aangehaalde chatberichten, waaruit zij afleidt dat [verdachte] met [naam 1] contact had over munitie en dempers ‘voordat zij konden gaan’. Opvallend in dit verband is nog dat er wordt gesproken over “765”, wat de rechtbank begrijpt als het kaliber 7,65. Aan de overtuiging van de rechtbank draagt bij dat in het zaaksdossier Willich op het slachtoffer is geschoten met een CZ Scorpion en de kogel van het kaliber 7,65 was. Eén van de daders heeft volgens [slachtoffer 10] gezegd: ‘hij glimt maar het is wel een echte hoor’. Op basis hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat het ook een echt vuurwapen betrof.
Conclusie ten aanzien van het bewijs en de betrokkenheid van [medeverdachte 3] en [verdachte]De rechtbank stelt op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [verdachte] en [medeverdachte 3] , samen met anderen, betrokken zijn geweest bij de woningoverval in Heerhugowaard. De rechtbank gaat ervan uit dat zij vanaf de loods in de auto van [medeverdachte 3] naar de plaats van het delict zijn vertrokken, en dat zij na afloop van de overval daar ook zijn teruggekeerd.
MedeplegenDe rechtbank kwalificeert de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 3] als medeplegen. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] een van de daders is die, in de nacht en voorzien van (vuur)wapens, de woning zijn binnengedrongen. Op de camerabeelden zijn vijf personen te zien die in de richting van het hek van het perceel van de woning lopen, terwijl de aangevers ook verklaren dat er vijf overvallers in de woning waren. Ondertussen geven de camerabeelden ook steun aan de vaststelling dat er één dader bij de auto is achtergebleven. Nu [medeverdachte 3] bij eerdere overvallen als bestuurder van de vluchtauto is opgetreden en daarbij telkens de beschikking had over de vluchtauto, is aannemelijk dat hij ook dit keer de bestuurder is geweest. Hier komt bij dat uit de berichten in de periode voorafgaand aan de overval kan worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte 3] beiden bij de voorbereiding en planning betrokken zijn geweest. Uit de chatberichten concludeert de rechtbank dat munitie en een demper geregeld moesten worden voordat ze “ready” waren om de overval te plegen. Daarnaast wilde [verdachte] met [medeverdachte 3] afspreken om dingen te bespreken en met hem een datum prikken en [medeverdachte 4] vroeg op 2 juni 2021 namens [medeverdachte 3] of [verdachte] morgen “ready is”, waarna in de nacht van 3 op 4 juni 2021 de overval heeft plaatsgevonden.
De verdachten zijn voorafgaand aan de overval samen nabij de loods van [medeverdachte 3] , zijn in één auto naar de plaats van het delict gereden en hebben na afloop van de overval de gestolen auto weggereden naar Winkel, waarna zij weer samen naar de loods in Hoogwoud zijn teruggekeerd. Uit de telefoongegevens blijkt dat [verdachte] nog geruime tijd in de loods van [medeverdachte 3] is gebleven, voordat hij daar weer is opgehaald door [naam 9] . Gelet op het voorgaande hebben de verdachte en [medeverdachte 3] , samen met anderen, nauw en bewust samengewerkt en hebben zij allebei een rol van een zodanig gewicht gehad dat zij als medepleger kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld.
4.3.4.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing
Uit het bewijs volgt dat van de aangevers geld en goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om geld of goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.
4.3.5Zaaksdossier Ararat
Op maandag 14 juni 2021 is in een woning in Berkhout het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer 1] . Hierop is een opsporingsonderzoek gestart dat de naam Ararat kreeg. In het onderzoek Ararat zijn vijf personen als verdachte aangemerkt: de verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Op maandag 14 juni 2021 rond 13:55 uur kreeg de politie een melding dat in de woning aan het [adres 2] te Berkhout een overleden persoon lag. De politie is naar de woning gegaan en trof op de grond in de woonkamer, het levenloze lichaam aan van [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] ). [slachtoffer 1] lag op zijn buik, was op blote voeten en droeg alleen een onderbroek.
Sporen in de woning van het slachtoffer
De voordeur en het kozijn van de woning waren beschadigd door wrikken met een breekijzer en een schroevendraaier. De ruit van de voordeur was gebroken. Op de vloer van de woning was een bloedsporenpatroon te zien en zijn afdruksporen gevonden die zijn veroorzaakt door blote voeten. Deze sporen liepen van de gang, via de woonkamer en de keuken tot bij de achterdeur in de bijkeuken en vervolgens terug tot aan de plaats in de woonkamer waar het lichaam van [slachtoffer 1] is gevonden. In de bijkeuken is op de grond een hockeystick gevonden. Op de buitenzijde van de voordeur en op de vloer in de gang zijn schoenzoolafdruksporen gevonden met een profiel dat overeenkomt met dat van Nike-schoenen. Moeten (indrukken) in het kozijn van de deur tussen de gang en de woonkamer wijzen erop dat daar een worsteling is geweest waarbij een breekijzer en een hockeystick zijn gehanteerd.
Op de grond in de woonkamer is de vaste telefoon gevonden. Gebleken is dat er om 02:56:43 uur en 02:57:29 uur met deze telefoon is geprobeerd om te bellen. Beide keren is er geen verbinding tot stand gekomen.
Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer
Onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] toonde aan dat hij een schotletsel aan de borst had waardoor de rechterondersleutelbeenader en rechterlong waren geperforeerd. Dit heeft geleid tot ademhaling- en longfunctiestoornissen en bloedverlies op basis waarvan het overlijden wordt verklaard. [slachtoffer 1] had ook een schotwond aan zijn linker ellenboog; dit betrof een doorschot en dit letsel was op één lijn te brengen met het schotkanaal door de borst. Verder waren er meerdere bloeduitstortingen, waaronder één aan de borst die kan zijn opgelopen door een krachtinwerking met een langwerpig voorwerp. Het tijdstip van zijn overlijden werd door de schouwarts geschat op waarschijnlijk rond 03:00 uur.
Geluidsopname camerasysteem [adres 16]
Een camerasysteem bij de woning aan het [adres 16] heeft een video- en geluidsopname gemaakt. Op de geluidsopname is omstreeks 02:33 uur en 02:39 uur een auto te horen die een zwaar, sportief geluid maakt. Tussen 02:54 uur en 02:56 uur zijn meerdere dreunen te horen, en om ongeveer 02:55 uur is er een harde knal te horen die nog even na-echoot en waarna de schapen in het weiland beginnen te blaten. Om 02:59:21 uur is de eerder genoemde auto met zwaar, sportief geluid wederom te horen, die ditmaal in tegengestelde richting reed.
Tussenconclusie ten aanzien van het overlijden van [slachtoffer 1]
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat één of meer personen door middel van braak de woning van [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen en dat er een gewelddadige confrontatie is geweest tussen deze persoon/personen en [slachtoffer 1] . De rechtbank concludeert voorts dat [slachtoffer 1] op 14 juni 2021 omstreeks 03:00 uur is overleden als gevolg van een schotwond in de borst.
Vuurwapen
Sporen op de kogel die in het lichaam van [slachtoffer 1] is gevonden zijn vergeleken met sporen op proefkogels uit het zilverkleurige vuurwapen dat op 29 juni 2021 bij het levenloze lichaam van [naam 1] is gevonden. De deskundige heeft in het rapport wapen- en munitieonderzoek gerapporteerd dat de resultaten van dit onderzoek veel waarschijnlijker tot en met zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogel is afgevuurd uit de loop van dat vuurwapen, dan wanneer de kogel is afgevuurd uit een andere loop van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van het vuurwapen.
Schotresten op het lichaam van [slachtoffer 1] zijn vergeleken met schotresten op het lichaam van [naam 1] en schotresten die zijn aangetroffen op het lichaam van [slachtoffer 2] (een slachtoffer in het onderzoek Mainz). De drie verzamelingen deeltjes vertonen volgens de deskundige overeenkomsten. Zij worden alle drie gekenmerkt door de aanwezigheid van deeltjes met een bepaalde elementsamenstelling en er zijn deeltjes in aangetroffen die zelden door de deskundige zijn aangetroffen. De deskundige rapporteerde dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de verzamelingen deeltjes dezelfde bron van herkomst hebben, dan wanneer de verzamelingen deeltjes verschillende bronnen van herkomst hebben. Bron van herkomst is voor dit onderzoek gedefinieerd als schoten met dezelfde vuurwapen-munitie combinatie. De rechtbank heeft de deskundige die deze rapportage heeft opgesteld tijdens de zitting gehoord.
Op het in de woning van [naam 1] aangetroffen wapen is ook DNA-onderzoek verricht. In het rapport van 26 augustus 2021 schreef de deskundige dat in drie bemonsteringen (namelijk #21, #23 en #29) DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] . In het rapport vergelijkend DNA-onderzoek van 28 oktober 2022 staat beschreven dat de bemonsteringen waarin DNA-materiaal was aangetroffen van op dat moment nog onbekende personen is vergeleken met de DNA-profielen van diverse slachtoffers, verdachten en andere personen. Uit dat rapport volgt dat in nog eens drie bemonsteringen (namelijk #17, #22, #24) DNA-materiaal is gevonden dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] . Uit deze zes bemonsteringen zijn telkens mengprofielen van verschillende donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 2] komt overeen met deze DNA-mengprofielen. De bewijskracht van de overeenkomsten met het profiel van [medeverdachte 2] variëren van circa 1,3 miljoen tot meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat DNA van [medeverdachte 2] in de bemonsteringen aanwezig is dan de kans dat het DNA betreft van een willekeurige, niet aan hem verwante persoon.
In één bemonstering (#17) is DNA-materiaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Het DNA-mengprofiel AANF5679NL#17 is circa 240 duizend keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen.
Op dit wapen is ook DNA-materiaal aangetroffen (in bemonstering #27) dat van [medeverdachte 6] afkomstig kan zijn. Uit deze bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van [medeverdachte 6] komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [medeverdachte 6] één van de donoren is dan wanneer de bemonstering DNA bevat van twee willekeurige onbekende personen.
[medeverdachte 6] is met dat onderzoeksresultaat geconfronteerd en heeft toen gezegd dat dit wapen van [medeverdachte 2] is.
Tussenconclusies ten aanzien het vuurwapen
Op grond van het wapen- en munitieonderzoek, het vergelijkend schotrestenonderzoek en de toelichting van de deskundige ter terechtzitting, bovengenoemd DNA-onderzoek en de verklaring van [medeverdachte 6] , concludeert de rechtbank dat het wapen dat bij [naam 1] is gevonden, ook het wapen moet zijn geweest waarmee het schot is gelost dat [slachtoffer 1] dodelijk heeft getroffen. De rechtbank verwijst ook naar haar overwegingen op dit punt in haar bewijsoverweging in het onderzoek Mainz. Aangezien in zes bemonsteringen op dit wapen DNA-materiaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 2] en gezien de hoge bewijskracht van de overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] , gaat de rechtbank ervan uit dat er DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aanwezig was op het bij de dood van [slachtoffer 1] gebruikte wapen.
Camerabeelden en vluchtauto
Op camerabeelden van [adres 16] is te horen dat rond drie uur ’s nachts een auto komt aanrijden uit de richting van de woning van [slachtoffer 1] . De auto lijkt snel op te trekken en rijdt zonder verlichting. Op diverse camerabeelden is de auto te volgen via Spierdijk tot in Opmeer.
Getuige [getuige 5] heeft de auto die is te horen in een geluidsopname van het camerasysteem van een perceel aan de [adres 17] te Spierdijk herkend als zijn groene Opel Astra met kenteken [kenteken 8] en heeft verklaard dat hij zijn auto op 13 juni 2021 heeft uitgeleend aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank acht zijn verklaring betrouwbaar omdat zijn verklaringen consistent en gedetailleerd zijn geweest en bovendien bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Zo passen de zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] van
13 juni 2021 bij de verklaring van [getuige 5] en heeft [medeverdachte 3] in afgeluisterde gesprekken tussen hem en zijn moeder en met zijn toenmalige vriendin bevestigd dat hij de auto van [getuige 5] heeft geleend.
De Opel Astra met kenteken [kenteken 8] is op 11 november 2021 door [medeverdachte 3] ingeleverd bij een autodemontagebedrijf in Blokker.
Tussenconclusie ten aanzien van de groene Opel Astra
Vanwege het tijdstip (zeer kort nadat [slachtoffer 1] dodelijk gewond is geraakt) en omdat de auto zonder verlichting reed en snel optrok, gaat de rechtbank ervan uit dat de groene Opel Astra van [getuige 5] is gebruikt als vluchtauto.
Telefoongegevens
Op twee telefoons van [naam 1] zijn notities gevonden die beide op 5 december 2020 zijn gemaakt. In de notities staat: ‘Berkhout [adres 2] ’ resp. ‘ [adres 2] ’.
Op 6 juni 2021 om 16:14 uur heeft [verdachte] een bericht gestuurd aan [naam 1] dat luidt: “ [adres 28] min”. [naam 1] antwoordde “aii totzo”.
Uit locatiegegevens gekoppeld aan de telefoon van [naam 1] (Google Cloud gegevens) blijkt dat hij op 6 juni 2021 van 16:02 uur tot ten minste 16:57 uur in de buurt van treinstation Hoorn was.
Vervolgens reed [naam 1] over het Westeinde te Berkhout in de richting van De Goorn, bijna tot aan het eind van het Westeinde waar hij om 17:09 uur was. Op datzelfde tijdstip maakte [verdachte] contact met een Cell-ID in De Goorn.
Daarna reed [naam 1] terug richting Hoorn, via de Kerkebuurt en het Oosteinde te Berkhout. Om 17:13 uur reed [naam 1] ter hoogte van de woning van [slachtoffer 1] . Op datzelfde tijdstip maakte [verdachte] contact met een Cell-ID gelegen aan de Venneweg 2 te Berkhout. Om 17:16 uur maakten zowel [naam 1] als [verdachte] contact met de Cell-ID gelegen aan de Venneweg 2 te Berkhout. Deze Cell-ID biedt dekking aan de woning van het slachtoffer.
Om 17:31 uur was [naam 1] in de omgeving van het treinstation Hoorn. Op datzelfde tijdstip maakte [verdachte] contact met een Cell-ID die ook dekking geeft aan het treinstation te Hoorn.
Uit deze gegevens leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [naam 1] op 6 juni 2021 samen in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 1] zijn geweest.
Uit chatberichten die [medeverdachte 4] en [naam 1] op 7 juni 2021 vanaf 18:21 uur hebben uitgewisseld en uit de locatiegegevens van hun telefoons leidt de rechtbank af dat zij elkaar hebben ontmoet bij een coffeeshop in Hoorn. De chatberichten suggereren dat ook [medeverdachte 3] daarbij aanwezig was en dit wordt bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 4] .
Vervolgens bewoog de telefoon van [naam 1] omstreeks 19:00 uur heen en weer over het Oosteinde te Berkhout. Daarna waren de telefoons van [medeverdachte 4] en [naam 1] wederom in Hoorn.
Op 7 juni 2021 om 21:12 uur schreef [naam 1] aan [verdachte] : “mondhoude zitten wij op iedereen wachte die enge en punt ze getallen taart gelijke 100procent stil in punten gaat wel snijden”. [verdachte] antwoordde om 21:23 uur: “krijgt zelfde zowie 100 de deel bro zo iedereen”.
Op 8 juni 2021 hadden [verdachte] en [medeverdachte 4] contact. [verdachte] schreef [medeverdachte 4] : “gezegt heb je die crabs bro”, waarop [medeverdachte 4] antwoordde: “jaaa”, “klaar alles zere wij gaan”. Crabs (ook: Krabz) is de bijnaam van [medeverdachte 3] .
Op 9 juni 2021 rond 03:15 uur heeft de telefoon van [naam 1] wederom over het Oosteinde in Berkhout bewogen. Aan het eind van het Oosteinde is hij gekeerd en dezelfde weg terug gereden. Voorafgaand aan en na deze reisbeweging was de telefoon van [naam 1] bij de woning van [medeverdachte 2] .
Op 9 juni 2021 rond 11:15 uur schreef [verdachte] aan [medeverdachte 2] : “ slootje checken je komen is”. [medeverdachte 2] antwoordde: “aaai”, “was daaar”, “efe die kijke jwz man moete”. Vervolgens schreef [verdachte] : “ai”, “is maar goeie”, “happen g deze moeten we”, “geen grap”, “alles ready”. In een verhoor vertelde [verdachte] dat “happen” betekent ‘proberen bij te verdienen’.
In de middag van 9 juni 2021 probeerde [verdachte] [medeverdachte 3] telefonisch te bereiken. [medeverdachte 3] schreef in chatberichten aan [verdachte] vervolgens: “aan stiefmoeder thuis t werk is”, “dat niet te horen bro die hoeft”. [verdachte] antwoordde: “oke bro cool”, “pinda naar dalijk ga”, “bro en”, “regel alles”, “je weet precies”. Pinda is een bijnaam van [medeverdachte 2] .
Op 10 juni 2021 vroeg [medeverdachte 4] aan [verdachte] : “wie is rastta”. [verdachte] antwoordde: “ [voornaam 1] broertje”. [medeverdachte 4] schreef daarop: “rasta en hij [voornaam 1] halen zegt”. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij door anderen ‘rasta’ wordt genoemd en zijn telefoonnummer stond in de telefoon van [naam 1] opgeslagen als ‘Rastaaaa Teammmlid’.
Op 11 juni 2021 zijn er chatberichten verstuurd tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] uitte daarin zijn onvrede over [medeverdachte 3] (“krabz”) die hij ‘kk driver’ noemt. [verdachte] antwoordde: “dingen met hem gesproken”, “zondag gaan”, “bro ik die doen torrie weet”, “goed alles hij moet fixen maken”, “ook gaat doen ie”.
Op 12 juni 2021 schreven [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] elkaar onderstaande berichten.
[medeverdachte 3] : [voornaam 2]
[medeverdachte 4] : ja
wat is plan
wil je doen wat
[medeverdachte 3] : jagen
[medeverdachte 4] : nooo
je blijf rustig
vandaag
risico lopen nu geen voor ga saus
morgen belangrijk dag
verpeste het niet ga
[medeverdachte 3] : zijn met oke dan rijden pak morgen we [voornaam 2] even rustig rondje ik en bespreken ook want auto gaan
weten te hij hoeft niet veel
die eventueel voet licht als ik andere er heb al nieuwe niet
[medeverdachte 4] : niks je hem zegt
die je auto pakt
gewoon
[medeverdachte 3] : yes
op aan kunnen maar wel van moet
[medeverdachte 4] : auto geregeld
morgen voor jongen
[medeverdachte 3] : ik pak zijn auto
heb gezegd keer tien je al ik
anders morgen starten de we alfa en op
niet tijds we dat voor bij auto ga verrassingen mar komen pakken te staan zijn
(…)
[medeverdachte 4] : bel [naam 10]
is hoeveel vraag ze tank
[medeverdachte 3] : didii zijn tank is
voor hij heeft auto wat
astra sport
En op 13 juni 2021:
[medeverdachte 4] : nu hij onderweg is
[medeverdachte 3] : si
mij ook osso haal.
Op 13 juni 2021 om 22:29 uur stuurde [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] : “broer moet je halen we”. [medeverdachte 2] antwoordde: “waar jullie”, “reddy”. [medeverdachte 4] schreef vervolgens: “nu obdam”, waarna [medeverdachte 2] chatte: “loods ga wacht”.
Op 14 juni 2021 om 00:06 uur schreef [getuige 2] aan [medeverdachte 4] : “Ewa broer, doe je ding goed”. [medeverdachte 4] antwoordde: “Ja broer thans”.
Op 14 juni 2021 om 00:21 uur stuurde [medeverdachte 2] aan [verdachte] : “open dan swa”.
Tussenconclusie met betrekking tot telefoongegevens
De politie heeft de verdachten gevraagd naar de betekenis van de hiervoor genoemde chatberichten. Geen van de verdachten heeft een enigszins aannemelijke uitleg voor deze chatberichten gegeven. De chatgesprekken die de verdachten met elkaar voerden zijn door de verdachten gewist. De politie heeft de chatgesprekken gedeeltelijk kunnen terughalen, maar de woordvolgorde is daardoor gewijzigd (‘scrambled’). Desondanks wijst de inhoud van de berichten op een overval (torrie, happen, iedereen krijgt een gelijk deel) en er wordt ook gesproken over “zondag gaan” en “morgen belangrijk dag” wat past bij de nacht waarin de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond (van zondag 13 op maandag 14 juni 2021). Ook voor de kortstondige bezoeken aan het Oosteinde te Berkhout op 6, 7 en 9 juni 2021 hebben de verdachten geen aannemelijke verklaringen gegeven. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in chatgesprekken en door middel van voorverkenningen de overval op [slachtoffer 1] hebben voorbereid.
Locaties van de telefoons van de verdachten in de avond en nacht van de overval
De telefoon van [medeverdachte 4] maakte tussen 13 juni 2021 22:50 uur en 14 juni 2021 01:34 uur contact met een Cell-ID van een zendmast die dekking geeft aan de loods in Hoogwoud.
De telefoon van [medeverdachte 2] heeft op 14 juni 2021 tussen 01:18 uur en 02:05 uur middels data contact gemaakt met Cell-ID’s van een zendmast die dekking biedt aan diezelfde loods.
Op 14 juni 2021 om 01:23 uur maakte de telefoon van [medeverdachte 3] contact met een Cell-ID van diezelfde zendmast.
De telefoon van [verdachte] maakte om 01:34:06 uur contact met een Cell-ID die dekking biedt aan de loods in Hoogwoud.
Uit zendmastgegevens en locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte 5] volgt dat hij tussen ongeveer 18:01 uur en 23:06 uur in de buurt van de woning van [medeverdachte 2] is geweest en vanaf 00:26 uur in de omgeving van de loods in Hoogwoud aanwezig was.
Tussenconclusie met betrekking tot aanwezigheid in de loods voorafgaand aan overval
Uit de hiervoor genoemde gegevens over de locatie van de telefoons van de verdachten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] rond half twee ’s nachts in de nacht waarin de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond, in de omgeving van de loods in Hoogwoud zijn geweest.
De rechtbank ziet steun voor die conclusie in het hiervoor genoemde chatgesprek tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] op 13 juni 2021 (“loods ga wacht”), de verklaring van [medeverdachte 4] bij de politie op 12 juli 2022, de ARS-gegevens van de auto van [naam 9] (de vriendin van [verdachte] ), en het volgende chatgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 4] op 13 juni 2021 tussen 21:49 en 00:04 uur:
[medeverdachte 4] : broer al je onderweg ben
pinda wij moeten halen toch
[verdachte] : slootje halen zou ze gaan
(…)
[verdachte] : er ik bijna bro ben
[medeverdachte 4] : toch hoogwoud
[verdachte] : man ja
[medeverdachte 4] : aii
broer parra op niet mijn worden
straks
[verdachte] : waarom
wat
[medeverdachte 4] : krabz
[verdachte] : net die mat wat
[medeverdachte 4] : neus
[verdachte] : met lat hem ze neus
maar als shit ze ie
doet
is daat ie
[medeverdachte 4] : ja
(…)
[verdachte] : ben er ik.
De rechtbank begrijpt uit deze (gewiste en gescrambled teruggehaalde) berichten dat [verdachte] onderweg was naar de loods in Hoogwoud en dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] daar reeds waren. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zijn kennelijk door [naam 1] naar de loods gebracht. [verdachte] is gelet op het chatbericht van [medeverdachte 2] aan [verdachte] (“open dan swa”) kennelijk eerder dan hen aangekomen in de loods en moest de deur voor hen openen.
Beeldmateriaal gemaakt in de loods
Dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] rond half twee ’s nachts in de loods in Hoogwoud waren, wordt bevestigd door beeldmateriaal dat daar is gemaakt. Op de telefoon van [medeverdachte 5] stonden foto’s opgeslagen waar hij en [medeverdachte 2] samen op te zien zijn. Die foto’s zijn gemaakt in de loods om 01:27 uur en 01:28 uur. Om 01:29 uur is in het kantoor van de loods een filmpje gemaakt met de telefoon van [medeverdachte 4] . Op dat filmpje is [medeverdachte 4] te zien en is de stem van onder andere [medeverdachte 2] te horen. Op het filmpje is een tas zichtbaar met daarin een zwart vuurwapen met een houtkleurig handvat (dat volgens verbalisant overeenkomsten heeft met een Scorpion vuurwapen), handschoenen en tape.
De rechtbank stelt vast dat alle verdachten tijdens deze video-opname in de loods aanwezig waren. De rechtbank acht het voorts onwaarschijnlijk dat dit wapen tijdens de overval op [slachtoffer 1] is achtergebleven in de loods, gelet op het feit dat dit wapen ook is gebruikt bij de woningovervallen die zijn gepleegd voor en na de overval op [slachtoffer 1] (onderzoeken Zulpich, pleegdatum 4 juni 2021 en Willich, pleegdatum 22 juli 2021). Daarbij speelt ook een rol dat geen van de verdachten heeft verklaard dat de Scorpion is achtergebleven in de loods. Dit is alleen gesuggereerd door de raadslieden.
Telefoons van de verdachten uitgeschakeld of inactief tijdens overval
Kort na de video-opname zijn de telefoons van de verdachten uitgezet of was daarop geen activiteit in de zin van telecommunicatie of geregistreerde stappen.De rechtbank stelt vast dat dit ook nog zo was gedurende de tijd dat de overval op [slachtoffer 1] plaatsvond.
Locatie van de telefoons van de verdachten na de overval en de vlucht van [medeverdachte 5]
Toen de telefoon van [verdachte] om 03:24 uur weer een dataverbinding maakte, is de verbinding opgebouwd via een Cell-ID die dekking biedt aan de loods in Hoogwoud. De telefoon van [medeverdachte 2] maakte om 04:26 uur een datacontact met een zendmast die dekking bood aan diezelfde loods. De telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] maakten voor het eerst weer contact om respectievelijk 05:52 uur en 05:39 uur, via zendmasten die onder meer dekking bieden aan hun woningen.
De telefoon van [medeverdachte 5] is om 03:03 uur weer aangezet, dus zeer kort na de overval. [medeverdachte 5] was op dat moment in Berkhout. [medeverdachte 5] is te zien op camerabeelden die zijn opgenomen op het [adres 18] en [adres 19] te Berkhout en de [adres 20] te Hoorn. De kleding en de schoenen die [medeverdachte 5] die avond droeg (te zien op de foto’s die in de loods in Hoogwoud zijn gemaakt om 01:27 uur en 01:28 uur) komen overeen met de kleding en schoenen van de persoon die op deze camerabeelden te zien is en [medeverdachte 5] heeft in verhoren bij de politie bevestigd dat hij de persoon is die op de camerabeelden is te zien. Behalve [medeverdachte 5] zijn op die camerabeelden geen andere personen te zien. [medeverdachte 5] heeft voorts verklaard dat hij samen met anderen in een auto naar de plek in Berkhout is gereden waar – volgens [medeverdachte 5] – zou worden ingebroken.
Om 10:54 uur startte een dataverbinding vanaf de telefoon van [medeverdachte 5] naar een Cell-ID in een zendmast die dekking geeft aan de woning van [medeverdachte 2] . Uit een om 13:21 uur opgenomen video opgeslagen op de telefoon van [medeverdachte 5] volgt dat [medeverdachte 5] toen in de schuur bij de woning van [medeverdachte 2] was.
Tussenconclusie aankomst bij en vertrek van de plaats van het delict
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachten in de groene Opel Astra vanaf de loods in Hoogwoud naar de woning van het slachtoffer zijn gereden. Na de overval is [medeverdachte 5] te voet gevlucht in de richting van Hoorn en hij is in de loop van de ochtend bij de woning van [medeverdachte 2] gearriveerd. De andere vier verdachten zijn met de groene Opel Astra gevlucht, die via Spierdijk naar de loods in Hoogwoud is gereden.
Chat [getuige 2] en [medeverdachte 4] 14 juni 2021
Op 14 juni 2021 om 15:50 uur vroeg [getuige 2] aan [medeverdachte 4] : “Was gelukt of niet”, en hij vroeg [medeverdachte 4] om geld. [medeverdachte 4] stuurde [getuige 2] vervolgens twee audioberichten, waarin hij zegt: “Broer ik heb echt geen doekoe op me bank man. Echt waar man. Ik heb alleen maar vijf euro op me bank, denk ik. Ik moet even kijken, ik weet niet man broer. Maar sowieso een donnie heb ik niet man broer. Ennuhhh broer uhhh… Het is uit de hand gelopen broer uhhh.” en “Zoals ik gister al zei broer. Ik ben er klaar mee. Je weet toch. Ik ben er echt klaar mee broer.”
Verklaringen van getuigen met wie de verdachten hebben gesproken
[getuige 2] is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft toen verteld dat hij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] bij de overval op [slachtoffer 1] betrokken was. Hij vertelde dat [medeverdachte 4] veel moeite heeft gehad met wat er is gebeurd, er slecht van sliep, geschrokken was en er nachtmerries van had.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] bruikbaar voor het bewijs, omdat deze steun vindt in de verklaring van getuige [getuige 6] .
[getuige 6] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij de overval op [slachtoffer 1] en dat bij die overval door [medeverdachte 2] is geschoten met een revolver. Hij hoorde dit van [medeverdachte 4] op de dag na de overval, toen zij bij een feestje bij [naam 11] thuis waren.
De rechtbank acht deze verklaring van [getuige 6] betrouwbaar. [getuige 6] is consistent en gedetailleerd geweest in zijn verklaringen en niet gebleken is van een motief bij [getuige 6] om een valse verklaring af te leggen. Maar belangrijker nog is dat zijn verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer 1] is doodgeschoten met een revolver komt overeen met de resultaten van het forensisch onderzoek. Daarnaast is DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen op het bij de dood van [slachtoffer 1] gebruikte wapen. Verder schreef [medeverdachte 4] in een chatbericht aan [medeverdachte 2] van 14 juni 2021 om 18:25 uur (de dag na de overval op [slachtoffer 1] ): “zit bij [voornaam 3] ”. Dat bevestigt dat [medeverdachte 4] die dag bij [naam 11] thuis was, zoals [getuige 6] heeft verklaard.
Wat verder bijdraagt aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [getuige 6] is een afgeluisterd telefoongesprek tussen [getuige 6] en [medeverdachte 4] van 9 september 2022. Dit was kort nadat bekend werd dat er zich een getuige had gemeld die (uitsluitend anoniem) een verklaring wilde afleggen. Deze bedreigde anonieme getuige X heeft verklaard dat hij/zij van één van de daders van de overval met dodelijke afloop in Berkhout heeft gehoord dat [medeverdachte 2] het slachtoffer van deze overval heeft neergeschoten.
In het telefoongesprek van 9 september 2022 gaat [medeverdachte 4] ervan uit dat [getuige 6] deze getuige X is. Immers, hij zegt in dat gesprek onder andere: “je weet toch ik hou niet van veel praten man, begrijp je wat ik bedoel, ik weet in ieder geval wel dat ik jou één keer wat verteld heb, ik krijg vandaag een brief binnen, je weet toch, gooi mij niet in de saus broer, een brief van justitie”. Vervolgens leest hij letterlijk het proces-verbaal van de officier van justitie van 13 juli 2022 voor waarin staat dat de officier van justitie in contact is gekomen met getuige X en dat getuige X aan de verbalisanten van het Team Bijzondere Getuigen heeft verklaard: “ik heb van één van de daders van de overval met dodelijke afloop in Berkhout gehoord, dat [medeverdachte 2] het slachtoffer van deze overval heeft neergeschoten”. [getuige 6] zegt vervolgens dat hij niet snapt waarom [medeverdachte 4] hier op zijn naam komt, waarop [medeverdachte 4] zegt: “waarom broer, omdat ik jou… ik heb jou iets verteld, je weet toch en verder tegen niemand!”.
De uitlatingen van [medeverdachte 4] in dit telefoongesprek bevestigen dus de juistheid van de verklaring van [getuige 6] .
Er is ook een verklaring afgelegd door een persoon die op enig moment gedetineerd heeft gezeten in dezelfde penitentiaire inrichting als [medeverdachte 2] . Deze ‘beperkt anonieme medegedetineerde (11990029)’ heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem heeft verteld over een overval met dodelijke afloop. [medeverdachte 2] heeft deze medegedetineerde gezegd dat [medeverdachte 2] voorop liep en gewapend was, dat na het betreden van de woning een aantal stappen gedaan zijn en dat er toen iemand de trap af kwam. Het wapen is toen gericht, er heeft een klein handgemeen plaatsgevonden waarbij het vuurwapen vastgepakt werd of tegen het wapen is geslagen door het slachtoffer en het vuurwapen is afgegaan. Het slachtoffer is ter hoogte van zijn borst geraakt. Nadat het schot gelost was, wat niet de intentie was, werd besloten om weg te gaan en zijn de daders niet verder gegaan, aldus deze getuige. [medeverdachte 2] heeft de getuige ook verteld dat het wapen dat bij de overval is gebruikt, een Smith & Wesson .357 was en dat een vriend van [medeverdachte 2] met hetzelfde wapen zelfmoord gepleegd zou hebben.
Ook deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank bruikbaar voor het bewijs. Onderdelen van de verklaring van de medegedetineerde vinden steun in andere bewijsmiddelen. Dat de verdachten slechts enkele stappen in de woning hebben gedaan, dat er een handgemeen is geweest in de buurt van de trap en dat de verdachten zijn vertrokken nadat het schot is gelost, komt overeen met de sporen die zijn gevonden in de woning van [slachtoffer 1] . Dat zowel [medeverdachte 2] als het slachtoffer het wapen hebben aangeraakt komt overeen met de resultaten van het DNA-onderzoek dat is verricht op het wapen. Verder is juist dat het gebruikte wapen een Smith & Wesson .357 was, dat [slachtoffer 1] in de borst is geraakt en dat ook [naam 1] met datzelfde wapen om het leven is gekomen. Er is niet gebleken van een motief bij deze getuige om een valse verklaring af te leggen en ook is niet aannemelijk geworden dat deze getuige de informatie in zijn verklaring heeft verkregen uit de media of door het lezen van het (voorgeleidings)dossier van [medeverdachte 2] . Belangrijk om op te merken is dat de medegedetineerde de informatie van [medeverdachte 2] heeft gehoord in december 2021, terwijl pas uit het DNA-rapport van 28 oktober 2022 bleek dat er ook DNA van [slachtoffer 1] op het wapen zat. De medegedetineerde kon in december 2021 dan ook niet weten dat in oktober 2022 bevestigd zou worden dat [slachtoffer 1] het wapen heeft aangeraakt. Sommige onderdelen van de verklaring van de medegedetineerde kloppen weliswaar niet met andere onderzoeksresultaten (namelijk dat er een Audi RS3 is gebruikt en dat degene die te voet vluchtte dezelfde persoon is als degene die zelfmoord pleegde), maar de hiervoor beschreven punten die wel overeenstemmen wegen voor de rechtbank zwaarder.
Tot slot is van belang om te markeren dat deze drie getuigenverklaringen elkaar ook onderling ondersteunen.
Tussenconclusie met betrekking tot verklaringen van getuigen
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat drie personen hebben verklaard dat zij van [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] hebben gehoord dat [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] betrokken is/zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 1] . Twee van deze getuigen hebben [medeverdachte 2] aangewezen als de schutter. Nu deze verklaringen steun vinden in de resultaten van het forensisch onderzoek, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 2] degene is geweest die het schot heeft gelost als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
Standpunt van de officier van justitie ten aanzien van zaaksdossier Ararat
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen is dat alle vijf de verdachten als medeplegers betrokken zijn geweest bij de overval op [slachtoffer 1] .
De betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zou volgens de officier van justitie moeten worden gekwalificeerd als het medeplegen van een gekwalificeerde doodslag en als het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. Deze vier verdachten zijn ook betrokken geweest bij één of meerdere overvallen waarbij wapens zijn gebruikt en zijn afgevuurd. Bij de overval in Avenhorn op 7 januari 2021 (onderzoek Zwenkau) is de bewoonster door [medeverdachte 2] in de keel geschoten. Het was bij deze vier verdachten dus bekend dat er een scherp schietend vuurwapen mee zou gaan en zou worden gebruikt als dat nodig was. Deze vier daders hebben dan ook op z’n minst het voorwaardelijk opzet gehad op het gericht gebruik van een met scherp schietend vuurwapen ten aanzien van het slachtoffer.
Wat betreft [medeverdachte 5] staat de officier van justitie een andere bewezenverklaring voor ogen. Hij is namelijk niet betrokken geweest bij eerdere overvallen. Het is daarom niet bewijsbaar dat [medeverdachte 5] wist dat [medeverdachte 2] de trekker zou overhalen als het slachtoffer zich zou verzetten. [medeverdachte 5] dient daarom te worden vrijgesproken van de gekwalificeerde doodslag.
Volgens de officier van justitie dient [medeverdachte 5] wel veroordeeld te worden voor het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. In de aard van het plan om een woningoverval te plegen ligt besloten dat [medeverdachte 5] bereid was daarbij enig geweld toe te passen, hetgeen het meenemen van de vuurwapens, het breekijzer en de tape laten zien. [medeverdachte 5] heeft het opzet, in voorwaardelijke zin, gehad om het geweld toe te passen nu mag worden aangenomen dat iemand zich niet zomaar van zijn geld laat beroven. Als medepleger is [medeverdachte 5] medeverantwoordelijk voor het geweld dat is gepleegd door zijn medeverdachten, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging ten aanzien van zaaksdossier Ararat
De verdediging van de verdachte heeft gesteld dat niet bewezen is dat de verdachte op
6 juni 2021 langs de woning van [slachtoffer 1] is gereden. Het bereik van zendmasten is groot en bestrijkt een veel groter gebied dan de (straat van de) woning van [slachtoffer 1] . Ook aan de hand van chats kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte op 6 juni 2021 in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer 1] is geweest. De verdediging heeft er verder op gewezen dat de verdachte niet betrokken is geweest bij voorverkenningen op andere dagen, dat nergens uit blijkt dat hij bij de woning van [slachtoffer 1] is geweest in de nacht van 13 op
14 juni 2021 en dat er geen getuigenverklaringen zijn die voor de verdachte belastend zijn. Niet uitgesloten kan worden dat [verdachte] die nacht is achtergebleven in de loods. Er is voorts geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van wapens. Hij wist niet dat een mededader een wapen zou afvuren en er is daarom geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Dat de daders meteen na het schot zijn gevlucht zonder buit wijst erop dat men de kans op het dodelijk geweld tegen [slachtoffer 1] niet bewust heeft aanvaard.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van zaaksdossier Ararat
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank wel voldoende bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de voorverkenning op 6 juni 2021. Om tot dat oordeel te komen heeft de rechtbank de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte gewogen in combinatie met de chatberichten die zijn uitgewisseld tussen de verdachte en [naam 1] en de locatiegegevens van de telefoon van [naam 1] (Google Cloud gegevens). De locatiegegevens van [naam 1] bieden een veel nauwkeuriger indicatie van de locatie van diens telefoon waardoor de politie heeft kunnen vaststellen dat hij zich over het Oosteinde in Berkhout heeft bewogen. De chatgesprekken en de zendmastgegevens van de telefoon van de verdachte bevestigen dat de verdachte op dat moment bij [naam 1] was.
De verdediging heeft verder gewezen op de afwezigheid van sporen en belastende getuigenverklaringen. Hiervoor heeft de rechtbank uiteengezet op basis van welke bewijsmiddelen wordt geconcludeerd dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de overval op [slachtoffer 1] . Behalve de voorverkenning op 6 juni 2021 zijn dat de chatgesprekken met medeverdachten die de rechtbank in verband brengt met de voorbereiding van de overval op [slachtoffer 1] , zijn aanwezigheid in de loods rond half twee ’s nachts en de omstandigheid dat zijn telefoon inactief was ten tijde van de overval. Dat de verdachte desondanks en in afwijking van de gang van zaken bij eerdere overvallen is achtergebleven in de loods toen anderen de overal op [slachtoffer 1] pleegden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij speelt ook mee dat de verdachte deze verklaring voor het eerst aflegde tijdens de zitting van 8 maart 2024 en dus nadat hij kennis had genomen van het volledige dossier en zijn verklaring dus op de inhoud van dat dossier heeft kunnen afstemmen. Tegenover de politie heeft de verdachte telkens uitdrukkelijk ontkend dat hij die nacht in de loods is geweest.
Kwalificatie
Aan de verdachte is het medeplegen van zowel gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als poging tot diefstal met geweld/afpersing ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank verwijst allereerst naar de in zaaksdossier Zwenkau gemaakte algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Hieronder licht de rechtbank toe waarom voor de verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan die eisen is voldaan.
Opzet
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet worden vastgesteld dat de verdachten de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het opzet van de verdachten was erop gericht een overval te plegen en een groot geldbedrag buit te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet
Van belang om te markeren is dat de verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken zijn geweest bij eerdere overvallen die zij gezamenlijk hebben gepleegd en waarbij vuurwapens zijn gebruikt. In twee gevallen is dat vuurwapen ook daadwerkelijk afgevuurd, namelijk in de onderzoeken Mainz en Zwenkau. In het onderzoek Mainz is met een wapen in de richting van het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2] geschoten toen hij zich verzette tegen de overvallers. In het onderzoek Zwenkau is komen vast te staan dat het slachtoffer [slachtoffer 9] in haar hals is geschoten toen zij en haar partner zich verzetten tegen de overvallers. Gelet op de betrokkenheid van de verdachte bij deze eerdere overvallen waarbij vuurwapens zijn gebruikt, moest de verdachte er ook bij deze overval ernstig rekening mee houden dat een of meer wapen(s) zou(den) worden meegebracht en gebruikt. Door kennelijk een vuurwapen direct bij de hand te hebben, waarbij het, gelet op het feit dat [slachtoffer 1] in de gang van de woning is neergeschoten, aannemelijk is dat dit wapen was doorgeladen, hebben de verdachten zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij verzet door [slachtoffer 1] het vuurwapen zou worden gebruikt en dat hij daardoor zodanig ernstig gewond zou raken, dat zijn dood het gevolg zou zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat schotwonden onder omstandigheden dit gevolg kunnen hebben. Bovendien is [slachtoffer 1] in de borst geschoten. De borst is een kwetsbaar deel van het lichaam omdat zich daarin vitale organen bevinden.
Aangezien deze vier verdachten in dezelfde samenstelling (aangevuld met [medeverdachte 5] ), wederom midden in de nacht, een tijdstip waarop bewoners doorgaans thuis zijn, gewapend naar een woning zijn gegaan met het doel de bewoner met (bedreiging met) geweld te beroven, hebben zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook bij deze overval de bewoner zou worden neergeschoten in geval van verzet.
Oogmerk
Duidelijk is dat de daders uit waren op het contante geld dat in de woning van [slachtoffer 1] aanwezig was. Zij hebben de voordeur van de woning opengebroken, ten minste één van de daders heeft de woning betreden, waarna in de hal van de woning een gevecht heeft plaatsgevonden met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] is daarbij in de borst geschoten. Daarna hebben de daders de woning van [slachtoffer 1] verlaten. De rechtbank kan aan deze gang van zaken, en bij gebrek aan een verklaring van één van de verdachten over de aanleiding voor het schot, geen andere conclusie verbinden dan dat [slachtoffer 1] kennelijk is neergeschoten omdat hij de daders in zijn woning betrapte en zich tegen hen verzette. Dat het wapen per ongeluk zou zijn afgegaan is niet verklaard door degene die het wapen hanteerde ( [medeverdachte 2] ) en blijkt ook niet anderszins uit het dossier. De beperkt anonieme medegedetineerde verklaarde weliswaar dat het wapen is afgegaan doordat [slachtoffer 1] het vastpakte, maar ook dat het wapen al op [slachtoffer 1] gericht werd toen hij de trap af kwam. Het wapen is pas afgegaan nadat er een handgemeen was ontstaan in de gang.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachten de doodslag hebben gepleegd met een specifiek doel, namelijk om aan zichzelf en/of de medeverdachten hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De rechtbank acht dus het voor gekwalificeerde doodslag vereiste oogmerk aanwezig. Niet uitgesloten is dat – gelet op de betrapping op heterdaad door en het daarop volgende verzet (met behulp van zijn hockeystick) van [slachtoffer 1] – het vuurwapen is gebruikt om de vlucht mogelijk te maken (en dus: straffeloosheid te verzekeren). Uit de rechtspraak volgt overigens dat – zoals in het geval van [slachtoffer 1] – ook sprake kan zijn van het oogmerk om zich het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren in het geval de diefstal (nog) niet is voltooid en dus (nog) niets is weggenomen van het slachtoffer.Dat het wapen is afgegaan voordat er iets uit de woning van [slachtoffer 1] is weggenomen, vormt dus geen obstakel voor het aanwezig achten van het vereiste oogmerk.
Conclusie ten aanzien van de gekwalificeerde doodslag
Naar het oordeel van de rechtbank is de doodslag vergezeld van een poging tot diefstal met geweld en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Conclusie ten aanzien van zaaksdossier Ararat
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Uit het voorgaande volgt eveneens dat de verdachte zich samen met deze medeverdachten en [medeverdachte 5] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend.
De rechtbank merkt op dat hierbij voor de verdachte sprake is geweest van eendaadse samenloop. Dat betekent dat de gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.
4.3.5.2 Vrijspraak van medeplegen van poging tot afpersing
Uit het bewijs volgt dat de verdachte en zijn mededaders voornemens waren om een groot geldbedrag weg te nemen van [slachtoffer 1] . Niet gebleken is dat het voornemen (ook) was om [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld te dwingen om geld of goederen af te geven aan de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) een poging tot afpersing, de dood ten gevolge hebbend.
4.3.6Zaaksdossier Willich
Zaaksdossier Willich gaat over een woningoverval op 22 juli 2021 op een woning aan de [adres 8] in Noord-Scharwoude. Naast de verdachte zijn [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] als verdachten van deze overval aangemerkt.
Door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Verklaringen van de aangevers [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14]
Op 22 juli 2021 vanaf 03:44 uur vond een woningoverval plaats aan de [adres 8] in Noord-Scharwoude, waarbij portemonnees, een sleutel, een telefoon en een breekijzer zijn weggenomen. Het betrof een woonhuis met daarnaast een steeg en daaraan grenzend een schuur/garage met woongedeelte. Aangever [slachtoffer 13] verbleef in de schuur en aangever [slachtoffer 14] in de woning. Beiden waren aan het slapen op het moment van de overval. [slachtoffer 13] is tijdens de overval bedreigd met een wapen, geschopt en vastgebonden met tape. De daders vroegen [slachtoffer 13] naar geld en vroegen waar de wiet lag. [slachtoffer 14] is beschoten, heeft gevochten met één van de daders en is ernstig gewond naar het ziekenhuis gebracht. Op de eerste verdieping van de woning waar [slachtoffer 14] verbleef zijn een hennepkwekerij en onder andere hennepplantjes gevonden.
Letsel van de aangever [slachtoffer 14]
bleek een schotwond te hebben in de borst. De kogel is door hem heen gegaan. Er was sprake van gebroken ribben, een klaplong, letsel aan meerdere longkwabben en een bloeding in de borstholte. Hij had vier liter bloed verloren en is geopereerd. De rechtbank stelt vast dat bij [slachtoffer 14] sprake is van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 Sr.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad als medepleger bij de ten laste gelegde woningovervallen op [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en de poging gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 14] .
CamerabeeldenIn het dossier bevinden zich (beschrijvingen van) camerabeelden uit de omgeving van de plaats van het delict, te weten de [adres 8] te Noord-Scharwoude, en camerabeelden van de omgeving van de Korenmolen/Staartmolen/Watermolen te Noord-Scharwoude.
Uit de camerabeelden van de [adres 21] volgt dat bij de overval sprake was van een dadergroep van vijf personen. Te zien is dat om 03:44 uur deze groep van vijf personen de steeg van [adres 8] binnengaat waarna de overval op [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] volgt. Op de verschillende beelden zijn vijf personen te zien in donkere kleding met hoodies. De getuige [getuige 7] , die vier van de vijf daders de steeg uit zag komen en in de rug werd gelopen door een vijfde dader met een revolver, heeft het over in ieder geval drie personen met gezichtsbedekking (kappen). Omstreeks 04:34 uur verlaten de daders de plaats van het delict.
Omstreeks 04:40 uur is vervolgens een groep van vijf personen in donkere kleding en hoodies te zien op de Korenmolen. Deze groep personen loopt door naar de Staartmolen. Op de beelden van de [adres 22] (in samenhang met de beelden van [adres 23] ) is te zien dat drie van deze vijf personen gezichtsbedekking dragen. Verder is op de camerabeelden van zowel de Oranjestraat, als op die van de [adres 23] en [adres 22] te zien dat één van de vijf personen een rugtas draagt met een vlekkerige print, ook wel camouflageprint genoemd. Tenslotte is de portemonnee van aangever [slachtoffer 14] nog dezelfde dag teruggevonden in een speeltuin gelegen achter een woning aan de [adres 24] .
Op grond van bovenstaande bevindingen stelt de rechtbank vast dat de groep van vijf daders die te zien is op de beelden van de plaats van het delict, dezelfde groep is die later is te zien op de beelden van de omgeving Korenmolen/Staartmolen/Watermolen. Het aantal personen, hun kleding, de rugtas met camouflageprint en gezichtsbedekking komen namelijk overeen. Ook zit er weinig tijd tussen de video-opnames en is een deel van de buit (de portemonnee) teruggevonden op de route van de Oranjestraat naar de Staartmolen. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de daders van de woningoverval van de [adres 8] zich daarna bevinden in de omgeving Korenmolen/Staartmolen/Watermolen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte één van deze daders is.
Voorbereiding en afspreken bij [medeverdachte 2]Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn medeverdachten op 21 juli 2021 contact met elkaar hebben gehad om die avond af te spreken. Uit de WhatsApp-berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] contact heeft met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 4] vraagt om een auto (“wagie”) te regelen en dat hij moet zorgen dat alles klaar is (“regel alles reddy”). [medeverdachte 4] geeft dan aan [medeverdachte 2] aan dat het hem niet lukt om een auto te regelen (“ik kan nu geen waggie fixen”).
Ondertussen heeft [medeverdachte 4] contact met [verdachte] . [medeverdachte 4] zegt: “lekker vanavond bij Pinda”. Uit het dossier blijkt dat Pinda de bijnaam van [medeverdachte 2] is. [medeverdachte 4] vraagt aan [verdachte] of hij ook aanwezig is. [verdachte] zegt dat hij aanwezig is en vraagt aan [medeverdachte 4] of alles geregeld (“gefixt”) is en of er een auto geregeld is om spullen weg te kunnen nemen (“een waggie om spullen te rossen”). [medeverdachte 4] geeft daarop aan dat [medeverdachte 2] een bus heeft geregeld. [verdachte] is dan tevreden (“oke cool bro”). Hij zegt dat hij op dat moment (16:28 uur) in Duinrell is en dat hij er rond 12 is (de rechtbank begrijpt: twaalf uur ‘s nachts).
Uit de berichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] vraagt of hij hem kan ophalen van station Heerhugowaard. [medeverdachte 2] antwoordt dat dat kan en dat hij eraan komt. Om 21:54 uur geeft [medeverdachte 4] aan dat hij [medeverdachte 2] belt als hij er bijna is en om 22:39 uur is [medeverdachte 4] kennelijk gearriveerd, want dan vraagt hij waar [medeverdachte 2] is. Op de camerabeelden van de [adres 22] is vervolgens te zien dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] omstreeks 23:02 uur achter elkaar aanlopen in de richting van de woning van [medeverdachte 2] .
Om 23:06 uur vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 4] of hij met [medeverdachte 2] is en geeft hij aan dat hij zo uit huis gaat. Uit de verklaring van [verdachte] bij de politie volgt dat hij in de nacht van
21 op 22 juli 2021 met [naam 9] in de woning van [medeverdachte 2] was.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in de avond voor de overval hebben afgesproken in de woning van [medeverdachte 2] en dat er een auto moest worden geregeld om “spullen te rossen”.
Verklaring van de getuige [getuige 3]De getuige [getuige 3] heeft met betrekking tot de overval in de nacht van 21 op 22 juli 2021 in NoordScharwoude verklaard dat [verdachte] en zijn vriendin [naam 9] die nacht bij haar en [medeverdachte 2] thuis waren op de [adres 9] . Ook waren er volgens haar twee andere mannen met een donkere huidskleur aanwezig. [getuige 3] heeft verklaard dat de mannen, waaronder [medeverdachte 2] en [verdachte] , in de nacht zijn weggegaan en dat [naam 9] bij haar is blijven wachten. Zij en [naam 9] hebben de hele tijd samen gezeten en zijn op enig moment in slaap gevallen. Toen ze terugkwamen zijn [verdachte] en [naam 9] weggegaan. Over [medeverdachte 4] heeft [getuige 3] verklaard dat zij hem in de ochtend bij haar thuis heeft gezien.
[getuige 3] heeft tijdens haar verhoor bij de politie op 3 oktober 2022 de bewegende beelden van de [adres 23] zoals vertoond in Opsporing Verzocht bekeken, en een
still(overzichtsfoto) waarop van links naar rechts de daders 1 tot en met 5 te zien zijn (zoals te zien op p. 581 in Map ZD07). [getuige 3] heeft aangegeven iedereen te herkennen op de beelden. Zij heeft daarover gezegd dat als je met iemand omgaat, dat je diegene dan herkent. Op de overzichtsfoto herkent zij persoon 1 als zijnde [medeverdachte 2] . Persoon 2 met de schoudertas herkent zij als [verdachte] . Persoon 3 met de camouflagerugzak is volgens haar [medeverdachte 4] . Personen 4 en 5 zouden volgens [getuige 3] [naam 3] en een vriend van hem zijn. Verder heeft zij verklaard dat zij de auto die op de haar getoonde beelden de straat uitrijdt, herkent als de auto van [naam 9] .
Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 3]De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van de getuige [getuige 3] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat zij op belangrijke onderdelen niet duidelijk, wisselend en inconsistent heeft verklaard. Dit verweer wordt verworpen.
Hoewel duidelijk is dat [getuige 3] over verschillende onderwerpen niet eenduidig of consistent heeft verklaard, maakt dit niet dat haar verklaring in het geheel niet betrouwbaar zou zijn. Voor de herkenning van de verdachten op de camerabeelden door [getuige 3] is van belang dat de beelden van een redelijke kwaliteit zijn, dat de gezichten van de personen op de beelden niet steeds bedekt zijn en dat [getuige 3] de verdachten goed kent, wat herkenning van de verdachten op de beelden vergemakkelijkt.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] – voor zover deze voor het bewijs wordt gebruikt – betrouwbaar, omdat deze voldoende gedetailleerd en concreet is en op essentiële onderdelen steun vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank zal de verklaring van [getuige 3] dan ook gebruiken voor het bewijs, maar alleen voor zover haar verklaring steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Ondersteuning voor de verklaring van [getuige 3]Allereerst vindt de verklaring van [getuige 3] in relevante mate ondersteuning in de verklaring van [naam 9] die net als [getuige 3] aan de politie heeft verklaard dat zij één keer samen met [verdachte] bij [medeverdachte 2] en [getuige 3] thuis is geweest en dat zij toen de hele tijd samen met [getuige 3] in de woonkamer heeft gezeten. Ook heeft [naam 9] verklaard dat er die avond een groep van vier of vijf mannen in de keuken aanwezig was, waaronder [medeverdachte 2] en [verdachte] . [naam 9] heeft verklaard dat zij op de bank in slaap is gevallen en dat [verdachte] haar wakker heeft gemaakt, waarna [naam 9] en [verdachte] naar huis zijn gegaan. Volgens [naam 9] was toen alleen [medeverdachte 2] in de keuken. Zowel [naam 9] als [verdachte] hebben aan de politie verklaard dat zij samen wegrijden in de auto die om 04:50 uur wegrijdt over de Korenmolen, komende vanaf (de parkeerplaats achter) de Staartmolen. De verklaring van [naam 9] over het verloop van de avond/nacht past dus bij wat [getuige 3] hierover heeft verklaard.
Zoals hiervoor is overwogen heeft [getuige 3] [medeverdachte 2] herkend als degene die op de beelden van de [adres 23] voorop loopt (persoon 1). Zij herkent hem onder meer aan zijn loopje en beige schoenen en geeft daarbij aan dat hij een muts op heeft, maar geen gezichtsbedekking. [verdachte] heeft zij herkend als persoon 2. Op de beelden van de [adres 23] draagt persoon 2 een sporttas ter hoogte van de rechterheup.
Op de beelden van de [adres 22] is te zien dat persoon 1 nog steeds voorop loopt. Op deze beelden is ook te zien dat deze persoon geen gezichtsbedekking draagt, maar een muts op lijkt te hebben met een capuchon daaroverheen, zoals [getuige 3] heeft beschreven. Persoon 2, met de sporttas nu kruiselings om zijn schouder, loopt als derde de steeg in naast [adres 22] .
Vervolgens is op de beelden van de Staartmolen 7 te zien dat de personen 1 en 2 omstreeks 04:43 uur achter elkaar aan de steeg naast [adres 22] uitkomen en vanaf de achterzijde van de Staartmolen, recht over de parkeerplaats, richting de Watermolen lopen. Persoon 2 doet tijdens het lopen de sporttas af en houdt hem in zijn hand. Uit de beelden van [adres 25] en [adres 26] volgt dat personen 1 en 2 doorlopen naar het voetpad richting [adres 27] tot en met [adres 28] . Komende vanaf dat voetpad, uit de richting van de parkeerplaats, is de tweede woning aan de rechterkant de woning van [medeverdachte 2] .
De rechtbank concludeert dat wat [getuige 3] en [naam 9] hebben verklaard, past bij hetgeen op de hiervoor beschreven camerabeelden is te zien en het daarbij behorende tijdspad.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 2] behoorden tot de groep van vijf daders die te zien is op de camerabeelden. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn degenen die samen na de overval op [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] teruglopen naar de woning van [medeverdachte 2] , waar [verdachte] [naam 9] heeft opgehaald. Zeven minuten later vertrokken [verdachte] en [naam 9] met de auto van [naam 9] richting Hoogvliet Rotterdam.
Over persoon 3 op de beelden van de [adres 23] , de persoon met de rugzak met camouflageprint, heeft [getuige 3] verklaard dat dit [medeverdachte 4] is. Haar verklaring vindt op dit punt ondersteuning in het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2022, waaruit samengevat volgt dat het uiterlijk van [medeverdachte 4] past bij persoon 3 (de kleinste verdachte met de rugzak met camouflageprint). Uit het proces-verbaal volgt dat het uiterlijk van persoon 3, wat betreft lengte, haardracht, (bakke)baarden en wenkbrauwen overeenkomt met het uiterlijk van [medeverdachte 4] , waarbij dit uiterlijk is vergeleken met een
selfievan [medeverdachte 4] van 23 juli 2021, een dag na de overval. Ook passen de schoenen van persoon 3 bij de schoenen die [medeverdachte 4] eerder op de avond omstreeks 23:00 uur aan had.
Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van [getuige 5] volgt, in combinatie met chatberichten die zij elkaar hebben gestuurd, dat [getuige 5] [medeverdachte 4] op 22 juli 2021 in de loop van de ochtend heeft opgehaald op de Watermolen in Noord-Scharwoude. [medeverdachte 4] heeft toen aan [getuige 5] verteld wat er die avond was gebeurd, over de overval op de wietplantjes. [medeverdachte 4] zou tips hebben gekregen van jongens uit Amsterdam. Door middel van een chatbericht heeft [medeverdachte 4] aan [getuige 5] gevraagd om tegen niemand iets te zeggen.
Gebruikte vuurwapenUit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 14] is beschoten met een vuurwapen. Hij had een schotwond aan de voor- en achterzijde van de borst, waarbij de kogel door hem heen is gegaan en in de woning is teruggevonden op de vensterbank. De huls is in de steeg teruggevonden. Uit munitie-onderzoek is gebleken dat de huls vermoedelijk is verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7,65mm Browning type Scorpion, merk Ceska Zbrojovka model 61 of merk Crvena Zastava model 84. De afvuursporen in de kogel passen eveneens bij dergelijke vuurwapens. [slachtoffer 13] heeft verklaard een machinegeweer met een demper te hebben gezien bij de daders.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2022 volgt – samengevat – dat ook bij een andere overvallen waarbij de verdachte betrokken is geweest (Zulpich en Ararat) sprake was van het voorhanden hebben van een Scorpion. Op een foto van [naam 1] die is gemaakt in de woning van [medeverdachte 2] voorafgaand aan de woningoverval in onderzoek Zulpich heeft [naam 1] volgens de politie een CZ Scorpion vast en aangever [slachtoffer 10] heeft zo’n wapen beschreven. Op een filmpje dat is gemaakt voorafgaand aan de woningoverval op [slachtoffer 1] op 14 juni 2021 is te zien dat [medeverdachte 4] een tas toont waarin een vuurwapen zit dat op een Scorpion lijkt. In het onderzoek Willich staat vast dat [slachtoffer 14] is beschoten met een Scorpion. Op grond van het dossier staat voor de rechtbank vast dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] beschikten over het type wapen, te weten een Scorpion, waar [slachtoffer 14] mee is beschoten.
Tussenconclusie ten aanzien van het bewijsDe rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, tot de conclusie dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betrokken zijn geweest bij de gewelddadige woningoverval in Noord-Scharwoude. Ze hebben deze overval blijkens de chatgesprekken voorbereid, hebben voorafgaand aan de overval bij [medeverdachte 2] afgesproken en zijn vervolgens samen met anderen op pad gegaan. Uit de verklaringen van [slachtoffer 14] en [slachtoffer 13] volgt dat alle daders een actieve rol hebben gehad tijdens de overval. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een vooraf voor alle verdachten duidelijk plan om een overval te plegen.
Kwalificatie
Aan de verdachten is ten aanzien van aangever [slachtoffer 14] het medeplegen van zowel een poging tot gekwalificeerde doodslag (artikel 288 Sr) als diefstal met geweld/afpersing (artikel 312/317 Sr) ten laste gelegd. De rechtbank verwijst allereerst naar de in zaaksdossier Zwenkau gemaakte algemene opmerkingen over de eisen die de wet stelt aan een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag. Hieronder licht de rechtbank toe waarom voor [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] aan die eisen is voldaan.
OpzetUit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van vijf daders, onder wie in elk geval twee daders met een vuurwapen. Immers, [slachtoffer 14] is beschoten met een Scorpion en de getuige [getuige 7] beschrijft een revolver. Een andere dader had een (hand)bijl bij zich. Zij zijn eerst de schuur binnengedrongen waar [slachtoffer 13] verbleef, hebben hem met een vuurwapen en een bijl bedreigd en hebben hem vastgebonden met tape. Vervolgens is één van de daders de woning van [slachtoffer 14] binnengegaan, nadat een raam was verwijderd. [slachtoffer 14] lag te slapen op de bank. Hij is wakker geworden, van de bank gesprongen en is vervolgens afgegaan op de dader die in zijn woning was. Op dat moment is [slachtoffer 14] , door een dader die buiten voor het uitgenomen raam in de steeg stond, beschoten in de borst.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de daders de woning zijn binnengedrongen met de intentie [slachtoffer 14] van het leven te beroven. Hun opzet was er in de eerste plaats op gericht om een overval te plegen en zo geld, hennep en/of waardevolle goederen mee te nemen. De daders hebben immers tegen zowel [slachtoffer 13] als de getuige [getuige 7] geroepen ‘waar is de wiet’. Nadat [slachtoffer 14] met het vuurwapen is neergeschoten en hij is gevlucht, is de woning nog doorzocht en is in ieder geval [slachtoffer 14] portemonnee weggenomen. Van zogenoemd ‘vol’ opzet op de dood van [slachtoffer 14] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Voorwaardelijk opzetVervolgens dient de vraag te worden beantwoord of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
In dit kader overweegt de rechtbank dat wanneer men met een geladen vuurwapen een woning binnendringt of probeert binnen te dringen, zeker op een tijdstip dat de bewoners slapen, de kans aanmerkelijk is dat aanwezige bewoners wakker worden, zich tegen dat binnendringen zullen verzetten en dat daarbij, in ieder geval om aan de verzettende bewoner te ontkomen, het wapen wordt gebruikt tegen die bewoner.
[slachtoffer 14] is in de borst geschoten met een (semi-)automatisch wapen. De borst is een kwetsbaar deel van het lichaam omdat zich daarin vitale organen bevinden. Dit volgt ook uit de in het dossier aanwezige letselverklaring, waarin staat: “In algemene zin kan een penetrerende geweldsinwerking in de borstholte zoals een kogel potentieel levensbedreigend letsel veroorzaken. In de borstkas bevinden zich essentiële structuren zoals organen, (slag)aders en zenuwen.”
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake was van een aanmerkelijke kans dat bij de overval op verzet zou worden gestuit en dat daarbij het vuurwapen zou worden gebruikt. Door de woning op deze wijze binnen te dringen hebben ook de daders die niet de schutter waren, die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Te meer nu de verdachte ook betrokken is geweest bij andere overvallen, waarbij deze overval in Noord-Scharwoude de laatste is van een reeks. Ook bij die andere overvallen zijn één of meer vuurwapens gebruikt, is in meerdere gevallen geschoten op bewoners en tijdens de voorlaatste overval is een dodelijk slachtoffer gevallen. Onder deze omstandigheden kan bezwaarlijk worden volgehouden dat de verdachte er geen rekening mee hoefde te houden dat een vuurwapen gebruikt zou worden. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op doodslag.
OogmerkTevens kan bewezen worden verklaard dat de daders deze poging tot doodslag hebben gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de overval gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemers hetzij straffeloosheid, hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Dit blijkt immers uit het feit dat het schot is gelost toen zij bij het binnendringen van de woning op de bewoner stuitten. Nadat [slachtoffer 14] zwaar gewond was geraakt en de woning kon uitvluchten, is de woning nog doorzocht op zoek naar waardevolle goederen en is in ieder geval de portemonnee van [slachtoffer 14] meegenomen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag ten aanzien van [slachtoffer 14] .
De rechtbank komt op grond van al het voorgaande ook tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de diefstallen met (bedreiging met) geweld jegens [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 14] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De rechtbank merkt op dat hierbij wat betreft aangever [slachtoffer 14] sprake is geweest van eendaadse samenloop van de poging tot gekwalificeerde doodslag en de diefstal met (bedreiging met) geweld. Dat betekent dat deze gedragingen van de verdachte weliswaar twee strafbare feiten opleveren maar hem in wezen één verwijt wordt gemaakt nu het gaat om dezelfde handelingen die op dezelfde tijd en plaats plaatsvonden.
4.3.6.2 Vrijspraak van medeplegen van afpersing
Uit het bewijs volgt dat van de aangevers goederen zijn weggenomen. Niet gebleken is dat zij door (bedreiging met) geweld zijn gedwongen om goederen af te geven aan de daders. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van (het medeplegen van) afpersing.