ECLI:NL:HR:2013:819

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
12/03488
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag in samenhang met verduistering van heroïne

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag in samenhang met de verduistering van een hoeveelheid heroïne. De Hoge Raad behandelt de vraag of het oogmerk om aan zichzelf of andere deelnemers het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, pas kan worden aangenomen nadat het strafbare feit is voltooid. De Hoge Raad oordeelt dat deze opvatting onjuist is. Het oogmerk kan ook al bestaan tijdens de uitvoering van het strafbare feit, en niet pas na de voltooiing ervan. Dit betekent dat de bewijsvoering die door het Gerechtshof is gepresenteerd, voldoende is om de veroordeling te rechtvaardigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2013, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst de zitting heeft geleid, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De zaak is behandeld in de strafkamer van de Hoge Raad.

Uitspraak

1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/03488
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 juni 2012, nummer 22/003362-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde onder 1 en 2 niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, onder meer niet wat betreft het oogmerk om aan zichzelf of andere deelnemers het bezit van "het wederrechtelijk verkregene" te verzekeren.
2.2.1.
De tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering zijn, voor zover hier van belang, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.2.2.
Art. 288 Sr luidt:
"Doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie."
2.3.
De klacht berust kennelijk op de opvatting dat van het oogmerk om aan zichzelf of andere deelnemers het bezit van het wederrechtelijk "verkregene" te verzekeren, pas sprake kan zijn nadat het strafbare feit (in het onderhavige geval de verduistering van een hoeveelheid heroïne) waarmee de doodslag samenhangt, is voltooid omdat er dan pas verkrijging is. Die opvatting is echter onjuist zodat de klacht faalt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2013.