Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
1 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor gekwalificeerde doodslag in samenhang met de verduistering van een hoeveelheid heroïne. De Hoge Raad behandelt de vraag of het oogmerk om aan zichzelf of andere deelnemers het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, pas kan worden aangenomen nadat het strafbare feit is voltooid. De Hoge Raad oordeelt dat deze opvatting onjuist is. Het oogmerk kan ook al bestaan tijdens de uitvoering van het strafbare feit, en niet pas na de voltooiing ervan. Dit betekent dat de bewijsvoering die door het Gerechtshof is gepresenteerd, voldoende is om de veroordeling te rechtvaardigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. De uitspraak is gedaan op 1 oktober 2013, waarbij de vice-president A.J.A. van Dorst de zitting heeft geleid, samen met de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink. De zaak is behandeld in de strafkamer van de Hoge Raad.