Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
9 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in de woning van haar echtgenoot. De feiten van de zaak zijn als volgt: tussen 20 maart 2018 en 23 mei 2018 heeft de verdachte samen met een ander, hennepplanten geteeld in een pand. De verdachte heeft haar echtgenoot gedurende deze periode regelmatig van en naar de woning vervoerd, waar de hennepkwekerij zich bevond. De verdachte heeft verklaard dat zij haar man hielp om de indruk te wekken dat de woning alleen voor bewoning werd gebruikt, om zo te voorkomen dat hij zou worden aangehouden.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot medeplegen en medeplichtigheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen gelegenheid heeft verschaft voor de hennepteelt, maar ook actief betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken in de woning. De Hoge Raad oordeelt dat het hof voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de hennepteelt, en dat het cassatiemiddel faalt.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hier geen rechtsgevolg aan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.