ECLI:NL:HR:2024:3

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
21/05030
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het telen van hennep in de woning van de verdachte en haar echtgenoot

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974, was beschuldigd van medeplegen van het opzettelijk telen van hennep in de woning van haar echtgenoot. De feiten van de zaak zijn als volgt: tussen 20 maart 2018 en 23 mei 2018 heeft de verdachte samen met een ander, hennepplanten geteeld in een pand. De verdachte heeft haar echtgenoot gedurende deze periode regelmatig van en naar de woning vervoerd, waar de hennepkwekerij zich bevond. De verdachte heeft verklaard dat zij haar man hielp om de indruk te wekken dat de woning alleen voor bewoning werd gebruikt, om zo te voorkomen dat hij zou worden aangehouden.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot medeplegen en medeplichtigheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen gelegenheid heeft verschaft voor de hennepteelt, maar ook actief betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken in de woning. De Hoge Raad oordeelt dat het hof voldoende gemotiveerd heeft vastgesteld dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de hennepteelt, en dat het cassatiemiddel faalt.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hier geen rechtsgevolg aan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05030
Datum9 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2021, nummer 21-006106-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het opzettelijk telen van hennep niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“zij in de periode van 20 maart 2018 tot en met 23 mei 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [a-straat 1] ) een aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
zij op 23 mei 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk (in een pand aan [a-straat 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 24,5 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, pagina’s 13-19, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 22 mei 2018 stelde ik een onderzoek in op het adres aan de [a-straat 1] , in [plaats] . In de woning werd op 24 mei 2018 binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij aanwezig was, waarvan de planten kennelijk waren geoogst.
In kweekruimte 1 hingen 23 assimilatielampen. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 2 koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
In kweekruimte 2 hingen 13 assimilatielampen. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. In de kweekruimte bevonden zich 3 koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werden geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
In kweekruimte 1 zijn droogrekken aangetroffen vol met toppen. Boven op zolder lagen tevens 4 zakken met gedroogde hennep. In totaal is er zo’n 25 kg aan gedroogde hennep aangetroffen.
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring dat het hennepplanten waren.
Als verdachten zijn aangemerkt: [betrokkene 1] en [verdachte] . [betrokkene 1] bevond zich in de woning, boven in de slaapkamer, waar hij aan het knippen was. [verdachte] bevond zich in de woning.
2. Een proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 102-103, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 24 mei 2018 waren wij bij een woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op genoemd adres zou vermoedelijk een hennepkwekerij zitten. Ik, [verbalisant 2] , heb op de deur geklopt en door de brievenbus meegedeeld dat we van de politie waren. Wij zagen dat de deur werd geopend door een vrouw, die later [verdachte] bleek te zijn. Ik, [verbalisant 2] , deelde de vrouw mee dat wij het vermoeden hadden dat er een hennepkwekerij in de woning zou zitten. Ik vroeg de vrouw of we binnen mochten komen om in de woning te kijken. Ik hoorde de vrouw zeggen dat we binnen mochten komen. Wij hoorden gestommel op de eerste verdieping. Ik, [verbalisant 2] , ben via de trap naar de eerste verdieping gegaan. Boven aan de deur zag ik een gesloten deur. Ik heb de deur geopend en zag dat ik op een overloop uit kwam. Op de overloop zag ik twee luiken en een deur. Ik hoorde nog steeds gestommel. Op dat moment zag ik dat er een man via de deur de overloop op kwam. De man bleek later [betrokkene 1] te zijn. Ik zag dat achter beide luiken twee ruimtes volledig waren ingericht voor het kweken van hennep. Ik zag dat er in een ruimte hennep gedroogd werd. Hierop hebben we beide verdachten aangehouden.
3. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit hof op 23 november 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:
Als verklaring van verdachte:
Ik vervoerde mijn echtgenoot [betrokkene 1] gedurende 2 maanden van [plaats] naar [plaats] . Soms deed ik dat 3 of 4 keer per week. Daarvoor werkte ik als zelfstandig wimperspecialist.
Ik heb in [plaats] schoongemaakt, gelopen, gekookt, boodschappen gedaan, de tuin onderhouden en de buren gegroet. De buren moesten daardoor de indruk krijgen dat er fatsoenlijke mensen in woonden. Ik maakte alles netjes, zodat mijn man niet opgepakt zou worden. De kwekerij was opgezet om de schulden van de bank te kunnen betalen. We waren net daarvoor getrouwd. Ik wist dat er een kwekerij was.
Het klopt dat het voor mij financieel gezien belangrijk was dat er geld uit de opbrengst van de hennepkwekerij zou komen. Ik was net met hem getrouwd. Ik ben zo boos op mijzelf. Ik ben dom geweest. En voor wat? Ik heb er niet goed over nagedacht.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de vereisten voor medeplegen. Verdachte heeft niet meer gedaan dan het voor haar echtgenoot mogelijk te maken om hennep te telen door hem van en naar de woning te vervoeren waarin de hennepkwekerij zich bevond. Daarnaast zou zij, als zij niet waren betrapt, mogelijk van de opbrengst van de teelt hebben meegeprofiteerd. Er is hiermee geen sprake van enige wezenlijke bijdrage aan hennepteelt, aldus de raadsman.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van het (medeplegen van) het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Verdachte was op de hoogte van de aanwezigheid van hennep in de woning, heeft zich daarvan niet gedistantieerd, maar verdere betrokkenheid van verdachte bij het aanwezig hebben van hennep is niet vast komen te staan, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging.
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen de verdachte ter terechtzitting van het hof heeft verklaard stelt het hof vast dat verdachte haar werkzaamheden als wimperspecialist op een lager pitje heeft gezet om haar man te vervoeren van en naar de woning waarin de hennep werd gekweekt, om in [plaats] boodschappen te doen zodat er in de woning geleefd kon worden, de woning schoon te maken, te koken, de tuin te onderhouden en te praten met de buren, om de indruk te wekken dat de woning werd bewoond. Verdachte was in de woning toen de politie aanbelde en vervolgens de hennepkwekerij aantrof. Bovendien verwachtte zij baat bij de kwekerij gelet op de te verwachten opbrengst uit de kwekerij, waarmee schulden zouden worden afbetaald. Verdachte wist dat zij en haar man geld nodig hadden.
Door haar handelen heeft verdachte naar het oordeel van het hof opzettelijk een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan de hennepteelt, alsmede aan de hieruit voortvloeiende aanwezigheid van de hennep. Het hof acht het tenlastegelegde medeplegen voor wat betreft de teelt en de aanwezigheid van hennep bewezen.”
2.3
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316.)
2.4
In de bewijsvoering van het hof ligt besloten dat de gedragingen van de verdachte niet beperkt zijn gebleven tot het verschaffen van gelegenheid voor het telen van hennepplanten onder meer door haar echtgenoot gedurende twee maanden, soms wel drie of vier keer per week, van [plaats] te vervoeren naar een woning in [plaats] waar de hennepkwekerij was. Uit die bewijsvoering volgt namelijk ook dat in de woning hennepplanten werden gekweekt om daarmee geld te verdienen voor het aflossen van schulden van de verdachte en haar echtgenoot, en dat de taken tussen de verdachte en haar echtgenoot daarbij zo waren verdeeld dat – terwijl haar echtgenoot het telen voor zijn rekening nam – de verdachte aanwezig was in die woning om daar dagelijkse dingen te doen en zo de indruk te wekken dat de woning alleen voor bewoning werd gebruikt en daarmee tevens te voorkomen dat haar echtgenoot zou worden aangehouden. Het oordeel van het hof dat de verdachte met al deze gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het telen van hennepplanten en dat dus de verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd, is toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 januari 2024.