ECLI:NL:RBNHO:2024:3418

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
HAA 23/7569 en HAA 23/7571
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep niet-tijdig beslissen in Wmo-zaken

In deze zaak heeft verzoekster op 19 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzoekster stelde dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer niet tijdig op haar aanvraag had beslist, en heeft hiertegen beroep ingesteld. Tevens heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin zij verzocht om voortzetting van de begeleiding. Het college heeft de aanvraag voor verlenging op 17 januari 2024 afgewezen, waarna verzoekster bezwaar heeft gemaakt.

De voorzieningenrechter heeft op 25 maart 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat verzoekster niet had voldaan aan de vereisten voor een ingebrekestelling. De e-mail van verzoekster van 3 november 2023 werd niet als zodanig erkend, omdat zij niet expliciet had aangedrongen op een beslissing.

Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 17 januari 2024 geen redelijke kans van slagen had, omdat verzoekster onvoldoende medewerking had verleend aan het noodzakelijke onderzoek naar haar medische situatie en ondersteuningsbehoeften. De rechtbank benadrukte dat het college verplicht is om zorgvuldig onderzoek te doen en dat verzoekster haar medewerking dient te verlenen aan dit onderzoek.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/7569 (voorlopige voorziening) en HAA 23/7571 (beroep)
uitspraak van de rechtbank / voorzieningenrechter van 25 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

verweerder
(gemachtigde: J.C.W. Kieviet).

Inleiding

Op 19 oktober 2023 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor de verlenging van de begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Verzoekster heeft op 22 december 2023 digitaal beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag om verlenging van de Wmo begeleiding. [1] Ook heeft verzoekster op die datum een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. [2] Zij verzoekt om een voorziening te treffen waarin de begeleiding wordt voortgezet.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster voor de verlenging van de begeleiding met het besluit van 17 januari 2024 afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en Wmo consulent [naam 1] .

Overwegingen

Waar het over gaat in deze zaak
1. Op 26 januari 2023 is een Wmo voorziening persoonlijke begeleiding aan verzoekster toegekend voor de periode van 10 januari 2023 tot en met 31 oktober 2023.
1.1
Op 7 september 2023 heeft verzoekster een melding gedaan voor verlenging van de begeleiding, gevolgd door een aanvraag op 19 oktober 2023.
1.2
Verzoekster kreeg begeleiding vanuit de zorgaanbieder [naam 2] . Bij e-mail van 23 oktober 2023 heeft [naam 2] verzoekster bericht dat zij niet aan haar zorgvraag kunnen voldoen.
1.3
Bij brief van 2 november 2023 heeft verweerder verzoekster bericht dat het niet lukt om de melding binnen zes weken af te ronden en dat hij het noodzakelijk acht om een onafhankelijk medisch advies aan te vragen bij Salude
.
1.4
Op 3 november 2023 heeft verzoekster aan verweerder een mail gestuurd, waarin zij aangeeft dat zij nog geen besluit heeft ontvangen op haar aanvraag van 19 oktober 2023. Zij verzoekt verweerder om de aanvraag zo spoedig mogelijk te behandelen en geeft aan graag te vernemen wanneer zij de beslissing kan verwachten.
1.5
Bij brief van 29 november 2023 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat hij een medisch advies noodzakelijk acht om op de aanvraag te beslissen. Dit om duidelijk te krijgen wat de hulpvragen van verzoekster zijn en waar zij ondersteuning bij nodig heeft. Bericht wordt dat er een afspraak voor het medisch advies staat ingepland op 20 december 2023. De beslistermijn wordt opgeschort totdat de benodigde bewijsstukken zijn ontvangen.
1.6
Bij besluit van 21 december 2023 heeft verweerder aan verzoekster voor de periode van 17 januari 2024 tot en met 31 januari 2026 huishoudelijke hulp toegekend voor 349 minuten per week. Dit in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.7
Salude heeft verzoekster op 29 november 2023 een brief gestuurd met de uitnodiging voor een onderzoek op 20 december 2023. Op 30 november 2023 heeft verzoekster afgezegd omdat zij niet naar de afspraak op locatie kan komen. Op 8 januari 2024 heeft Salude verzoekster per mail een uitnodiging voor een huisbezoek op 16 januari 2024 gestuurd en om een bevestiging van de kant van verzoekster gevraagd. Op 12 januari 2024 heeft de Wmo casemanager verzoekster een e-mail gestuurd en aangegeven dat er een huisbezoek staat ingepland voor 16 januari 2024 en gevraagd of verzoekster dezelfde dag nog bevestiging kan geven of het huisbezoek door kan gaan. Verzoekster heeft hier niet op gereageerd.
1.8
Hierna heeft verweerder het besluit van 17 januari 2024 genomen. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 26 februari 2024 bezwaar gemaakt. Op 25 maart 2024 is een hoorzitting gepland in deze bezwaarzaak.
Standpunt verweerder in het besluit
2. Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat hij, omdat verzoekster ondanks daartoe meerdere malen te zijn verzocht niet heeft gereageerd op het voorstel voor een huisbezoek, een mogelijk recht op begeleiding op grond van de Wmo niet kan beoordelen. Verweerder acht het noodzakelijk eerst medisch advies op te vragen, voordat een plan van aanpak wordt opgesteld.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster stelt dat zij dringend hulp nodig heeft en dat haar ernstige gezondheidsproblemen, na ruim tien jaar thuiszorg en talloze huisbezoeken, uitgebreid bij verweerder bekend zijn. Haar (gezondheids)situatie zorgt voor ongeloof en gedoe bij verweerder en deze onzinnige strijd en het langdurige gebrek aan hulp zorgen ervoor dat verzoekster steeds zieker wordt. Verzoekster heeft eerder ingestemd met een huisbezoek door verweerder, onder meer omdat in november 2022 werd toegezegd dat er de komende vijf jaar geen nieuwe beoordeling zou volgen. Ten onrechte wordt gesteld dat er problemen ontstonden met [naam 2] , omdat verzoekster onredelijke eisen stelde. Als er, omdat in haar geval niet aan de voorwaarde kan worden voldaan dat zij in dezelfde ruimte is, geen instantie bereid is om de hulp te verstrekken, dan kan verweerder een pgb toekennen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter / rechtbank (de rechtbank)

Het ingestelde ‘beroep niet tijdig beslissen’ (HAA 23/7571)
4. Op grond van artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in te dienen zodra:
- het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken en;
- twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is (tenzij dit laatste redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd, zie het derde lid).
4.1
Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [3]
4.2
Gelet op het hiervoor vermelde is de rechtbank van oordeel dat de e-mail van verzoekster van 3 november 2023 niet als een ingebrekestelling, als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verzoekster in de e-mail niet schrijft dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en zij dringt er ook niet op aan dat verweerder beslist. Aan vragen over de beslistermijn en de verlenging daarvan wordt dan niet toegekomen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in het geval van verzoekster niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, zodat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het verzoek om een voorlopige voorziening (HAA 23/7569)
5. Verzoekster heeft het verzoek gelijktijdig met het ingestelde beroep niet tijdig beslissen ingediend. Op het moment van het instellen van de voorlopige voorziening liep er dus een beroepsprocedure met betrekking tot dezelfde zaak. Hoewel deze niet-ontvankelijk wordt geacht is inmiddels ook op 26 februari 2024 bezwaar gemaakt door verzoekster. De rechtbank zal het verzoek om voorlopige voorziening dat op 22 december 2023 door verzoekster is ingediend nu daarom ook achten te zijn ingediend in het hierboven bedoelde bezwaar.
5.1
In de regel kan een verzoek om voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure voor toewijzing in aanmerking komen als het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 17 januari 2024 geen redelijke kans van slagen heeft en daarom niet kan worden toegewezen. Dat oordeel motiveert de voorzieningenrechter als volgt.
5.2
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 10 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG6612) blijkt dat uit artikel 3:2 van de Awb een bestuursorgaan als verweerder ervoor zorg moet dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor de uitvoering van de Wmo relevante feiten en omstandigheden. Het is de taak van verweerder om de beperkingen van de aanvrager in zijn/haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft te inventariseren alsmede zijn/haar persoonskenmerken, behoeften. Daarbij is het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb aan de aanvrager om het college de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.3
In artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo is bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid.
5.4
Uit artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015 volgt dat betrokkene de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij/zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen verschaft. Bij gebreke hiervan kan het college niet vaststellen of een maatwerkvoorziening geïndiceerd is en zo ja, welke. Verder volgt uit artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo dat de cliënt, waaronder, gelet op artikel 1.1.1 van de wet, ook degene begrepen is die aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening, een algemene medewerkingsverplichting heeft dat ziet op alle mogelijke vormen van medewerking. Het gaat hier dus zowel om medewerking verlenen bij het onderzoek hier bedoeld als daarna. [4]
5.5
Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen in onderlinge samenhang bezien is verzoekster gehouden haar volledige medewerking te verlenen aan een voor de vaststelling van de voorziening noodzakelijk onderzoek van de kant van het college. Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer het college doordat de betrokkene onvoldoende medewerking heeft verleend aan het benodigde onderzoek het recht op de maatwerkvoorziening niet heeft kunnen vaststellen, de aanvraag mag afwijzen. [5]
5.6
In het plan van aanpak van 15 december 2022 wordt gewezen op de situatie tijdens een huisbezoek door verweerder op 9 november 2022. Verzoekster was vanwege haar gezondheidssituatie niet aanspreekbaar, lag in bed in de huiskamer met een koptelefoon en donkere bril op. Verzoekster heeft in haar verzoek toegelicht dat zij al jaren bedlegerig is, grotendeels in het donker verblijft, niet meer in staat is een gesprek te voeren en al langdurig niemand kan zien, omdat zelfs een kort bezoekje een verslechtering veroorzaakt. Verzoekster communiceert met de hulp via whatsapp.
5.7
Verweerder heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat hij een medisch onderzoek door een onafhankelijke arts noodzakelijk acht om (de gradatie van) een diagnose te stellen, het verloop te bepalen alsmede welke beperkingen verzoekster heeft. Verweerder heeft ter zitting ook toegelicht dat hij twijfelt of Wmo de juiste basis is en wil ook beoordelen of mogelijk een Wet langdurige zorg-indicatie of vorm van thuiszorg passender is.
5.8
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerdere toekenning van begeleiding geen medisch onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Verder blijkt uit het besluit van 26 januari 2023 de indicatie is toegekend voor een periode van 9 maanden, in welke periode onderzocht zou worden of deze maatwerk vorm van begeleiding enerzijds haalbaar is en anderzijds passend is voor het behalen van verzoeksters doelen. In het bijbehorende plan van aanpak van 15 december 2022 staat:
“Het is niet zeker of de begeleiding u kan ondersteunen en kan bieden wat u nodig heeft. U kan door begeleiding worden toe geleid naar passende hulp voor als blijkt dat de begeleiding niet kan bieden wat u nodig heeft of uw situatie dusdanig verslechterd dat u andere/meer ondersteuning nodig heeft.”Ook staat er in dit plan:
“Bij ondertekening van dit Plan van Aanpak dient u een aanvraag in voor individuele begeleiding voor een termijn van negen maanden bij een nader te bepalen gecontracteerde zorgaanbieder van de gemeente Haarlemmermeer. Dit wel met de kanttekening dat er een passende gecontracteerde zorgaanbieder is met de voorwaarde die u en uw gezondheid stellen voor het ontvangen van begeleiding. Tot nu toe is dit helaas nog niet succesvol gebleken.(…) Bij een vraag voor herindicatie wordt onderzocht of de ingezette begeleiding passend is voor u en ook helpt om uw doelen te bereiken.”
5.9
Er bevinden zich in het dossier geen (medische) stukken waaruit op een objectieve manier opgemaakt kan worden in welke omvang verzoekster begeleiding nodig heeft in de periode in geding. De verklaring van de huisarts van verzoekster is van december 2018 en derhalve niet actueel. De verklaring van haar cardioloog is van 29 november 2022, maar hieruit blijkt niet concreet wat de beperkingen van verzoekster zijn en in welke omvang zij begeleiding nodig heeft. Verweerder heeft dit tijdens de periode van toegekende begeleiding negen maanden geprobeerd te beoordelen, maar deze periode heeft onvoldoende inzicht gegeven in de situatie van verzoekster. [naam 2] heeft ook niet de gewenste hulp kunnen bieden.
5.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich, vanuit het oogpunt van de Wmo en het in artikel 2.3.2, eerste lid, Wmo te verrichten onderzoek, niet ten onrechte op het standpunt dat nader onderzoek nodig is naar de medische situatie van verzoekster en welke ondersteuningsbehoefte daaruit voortvloeit. Verweerder beschikt niet over medische informatie naar aanleiding van een medisch onderzoek dat op zijn verzoek is ingesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een nader onderzoek naar de medische situatie en ondersteuningsbehoeften van verzoeker niet al op voorhand zo ingrijpend kan worden geacht dat medewerking daaraan niet van verzoekster verlangd kan worden. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat er in het dossier geen (medische) stukken zijn waaruit objectief blijkt dat de situatie van verzoekster dusdanig is dat zij aan zo een onderzoek op geen enkele wijze kan meewerken. Dat verweerders klachtenadviseur de heer [naam 3] in het verleden heeft aangegeven dat het onwenselijk is dat verzoekster jaarlijks uitgenodigd blijft worden voor een medisch onderzoek leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster zo een nader onderzoek als zeer belastend ervaart. Het is echter ook in haar eigen belang dat duidelijker wordt welke actuele ondersteuningsbehoeften er uit haar medische klachten voortvloeien, zodat een eventueel besluit tot verlenging van de maatwerkvoorziening begeleiding zorgvuldiger genomen kan worden en beter is toegespitst op de situatie van verzoekster. De voorzieningenrechter gaat er daarbij wel vanuit dat verweerder ernaar streeft het onderzoek zo min mogelijk belastend te laten zijn voor verzoekster. Dat kan bijvoorbeeld door, als bij een onderzoek bij haar thuis van verzoekster zelf niet voldoende informatie kan worden verkregen, met instemming van verzoekster nadere inlichtingen over haar medische situatie en beperkingen worden ingewonnen bij de behandelend artsen en, zo mogelijk, personen uit de sociale omgeving van verzoekster die bekend zijn met haar actuele situatie.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren omdat de e-mail van verzoekster van 3 november 2023 niet als een ingebrekestelling, als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
7. De voorlopige voorziening hangende het bezwaar tegen het afwijzende besluit van 17 januari 2024 wordt afgewezen, omdat het bezwaar, gelet op wat onder rechtsoverweging 5.3 tot en met 5.10 is overwogen en zolang verzoekster geen medewerking verleent aan een nader onderzoek, het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
8. Het voorgaande maakt dat er geen aanleiding bestaat voor vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank / voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan, voor zover op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.geregistreerd onder procedurenummer HAA 23/7571.
2.geregistreerd onder procedurenummer HAA 23/7569.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682.
4.Tweede Kamer 2013/2014, 33 841, nr. 3, blz. 154-155.
5.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2576), van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:288), van 4 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:567) en van 14 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1739) en de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 19 september 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:4804).