ECLI:NL:CRVB:2020:567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de afwijzing van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan de orde is. Appellant, geboren in 1959, ontving eerder een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is dit budget zonder nader onderzoek voortgezet. Op 12 juni 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Deventer de aanvraag van appellant voor een maatwerkvoorziening afgewezen, omdat appellant niet of nauwelijks medewerking heeft verleend aan het noodzakelijke onderzoek. Dit besluit werd op 9 november 2017 gehandhaafd, waarbij het college stelde dat het niet meewerken aan het onderzoek voor rekening en risico van appellant komt.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met de overweging dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk medewerking heeft verleend en dat hij zich coöperatief heeft opgesteld. Hij betoogt dat hij niet kwaad is weggelopen bij het gesprek met de gemeente, maar dat de medewerkers de ruimte hebben verlaten. De Raad heeft vastgesteld dat het college heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht, terwijl appellant niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. De Raad concludeert dat het college de aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen, omdat het recht op een maatwerkvoorziening niet kon worden vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.