ECLI:NL:RBGEL:2017:4804

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 79
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 en de medewerkingsverplichting van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem over de toekenning van een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing, maar was van mening dat de geboden voorzieningen onvoldoende waren om zijn beperkingen te compenseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, ondanks zijn beperkingen, niet de benodigde medewerking heeft verleend aan het onderzoek dat door verweerder was ingesteld. Dit onderzoek was noodzakelijk om te bepalen welke voorzieningen passend zouden zijn voor de zelfredzaamheid van eiser. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan verdere onderzoeken, wat heeft geleid tot de conclusie dat verweerder niet in staat was om een adequaat oordeel te vellen over de situatie van eiser. De rechtbank oordeelde dat de nalatigheid van eiser in dit geval voor zijn eigen rekening en risico kwam. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de geboden woonvoorziening voldoende was om in zijn behoeften te voorzien. De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkingsverplichting van cliënten in het kader van de Wmo 2015.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/79

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend.
Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [naam 1] en [naam 2] , beiden dochters van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A. de Ronde, P. Reinartz, M. Rikhof.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1947, woont samen met zijn echtgenote aan de [adres] in [woonplaats] . Eiser heeft de ziekte van Bechterew, de ziekte van Crohn, artrose, diabetes type 2 en is vijf jaar geleden geopereerd aan longkanker. Als gevolg van deze aandoeningen ondervindt eiser beperkingen bij het douchen, traplopen en de toiletgang.
1.2
Op 19 mei 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een te bouwen doucheruimte in een thans ongebruikte slaapkamer en de plaatsing van een toilet op de bovenverdieping van de woning. Naar aanleiding van deze aanvraag is eiser op 2 juni 2016 thuis bezocht door twee wijkteamcoaches. Op 22 juni 2016 is er een Plan van aanpak opgesteld. Op 28 juni 2016 is eiser nogmaals thuis bezocht door twee wijkteamcoaches.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit – gehandhaafd in het bestreden besluit – aan eiser een woonvoorziening toegekend in de vorm van 1) het aanbrengen van een inklapbare douchestoel voorzien van inklapbare poten en armleuningen, bevestigd aan de muur, 2) twee wandbeugels aan de muur en 3) een toilet/sanibroyeur, inclusief de benodigde aanpassingen en aansluitingen op de bestaande afvoer van de douche in de daarvoor meest geschikte ruimte. Volgens verweerder zijn deze voorzieningen de meest langdurig adequaat en goedkoopste oplossing, waarmee eiser in de door hem ervaren beperkingen in het dagelijks gebruik van de douche en het toilet wordt gecompenseerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
- Verweerder heeft de doucheruimte niet juist beoordeeld. Verweerder heeft gedurende de gehele procedure de grootte van de doucheruimte enkel geschat en er is ook nooit aan regels gerefereerd. De huidige doucheruimte is in het geval van eiser te klein voor de plaatsing van een inklapbare douchestoel.
- Eiser heeft geen toestemming van de verhuurder voor de plaatsing van een sanibroyeur in een ruimte die als slaapkamer wordt gebruikt. Ook overigens is dit medisch niet verantwoord. Het is voor eiser, gezien zijn beperkingen, ook niet haalbaar om van slaapkamer te wisselen. Daarnaast is een sanibroyeur niet haalbaar in verband met de - niet te wijzigen - draairichting van de deur.
- Verweerder heeft de medische situatie van eiser niet juist beoordeeld. Er is geen medisch-deskundig onderzoek verricht of navraag gedaan bij de behandelaars van eiser.
4. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder een onderzoek heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015. In het kader van dit onderzoek zijn er twee huisbezoeken afgelegd, waarbij de situatie ter plaatse is bekeken en beoordeeld. Op grond van de bevindingen tijdens deze huisbezoeken heeft verweerder het primaire besluit genomen. Gelet op de beperkingen van eiser had het in beginsel op de weg van verweerder gelegen om tevens een bouwkundig en/of ergonomisch onderzoek uit te voeren. Dat dit niet is gebeurd is echter niet aan verweerder, maar aan eiser zelf te wijten. Tijdens het tweede huisbezoek is eiser namelijk op enig moment boos weggelopen en nadien heeft hij geweigerd om verder nog aan enig onderzoek mee te werken. Ter zitting heeft verweerder wederom aangeboden om alsnog een ergonomisch en bouwkundig onderzoek uit te laten voeren, maar de gemachtigde van eiser heeft tot tweemaal toe te kennen gegeven dat eiser hier niet aan mee wenst te werken.
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015 volgt dat degene die aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening tijdens het onderzoek zo volledig mogelijk gegevens over zichzelf en over zijn leefomgeving verstrekt. Bij gebreke hiervan kan verweerder niet vaststellen of een maatwerkvoorziening geïndiceerd is en zo ja, welke. Voorts volgt uit artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 dat de cliënt, waaronder, gelet op artikel 1.1.1 van de wet, ook degene begrepen is die aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening, een algemene medewerkingsverplichting heeft dat ziet op alle mogelijke vormen van medewerking. Het gaat hier dus zowel om medewerking verlenen bij het onderzoek hier bedoeld als daarna (TK 2013/2014, 33 841, nr. 3, blz. 154-155). Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen in onderlinge samenhang bezien was eiser gehouden zijn volledige medewerking te verlenen aan een voor de vaststelling van de voorziening noodzakelijk onderzoek van de kant van verweerder. De rechtbank stelt vast dat eiser nalatig is geweest en gebleven deze medewerking te verlenen. Aldus heeft eiser gehandeld in strijd met zijn medewerkingsverplichting. Het gevolg hiervan is dat verweerder niet in staat is geweest een (ergonomisch) onderzoek in te stellen naar welke voorziening een passende bijdrage levert aan eisers zelfredzaamheid. Met andere woorden: verweerder moest het doen met de gegevens waarover hij kon beschikken. De rechtbank is van oordeel dat eisers nalatigheid in dit geval voor zijn rekening en risico moet komen. Dit klemt temeer nu niet gebleken is dat een onderzoek als hier aan de orde onnodig belastend zal zijn voor eiser. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat eiser met de door verweerder geboden woonvoorziening voldoende gecompenseerd is.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.B. Wichman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 september 2017
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.