ECLI:NL:RBNHO:2024:3171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
9458413 \ CV EXPL 21-6472
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot betaling van verbeurde boetes en schadevergoeding wegens onrechtmatige daad door ex-werknemers en hun concurrerende bedrijf

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Machinefabriek Venus & De Waard B.V. en haar ex-werknemers, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], alsook hun concurrerende bedrijf H&S Services B.V. De zaak betreft de overtreding van postcontractuele bedingen, waaronder een concurrentiebeding, door de ex-werknemers die een concurrerend bedrijf hebben opgericht. Machinefabriek vorderde boetes en schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van H&S, dat profiteerde van de wanprestaties van de ex-werknemers.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun concurrentie- en geheimhoudingsbedingen hebben geschonden, wat resulteerde in verbeurde boetes van respectievelijk € 195.000 en € 1.000. Daarnaast werd H&S veroordeeld tot betaling van € 65.000 aan schadevergoeding aan Machinefabriek, die schade had geleden door het onrechtmatig handelen van H&S. De kantonrechter matigde de boetes, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, en wees de vorderingen van Machinefabriek grotendeels toe. De uitspraak benadrukt de gevolgen van het schenden van postcontractuele bedingen en de aansprakelijkheid van concurrenten die profiteren van dergelijke schendingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9458413 \ CV EXPL 21-6472 (NK)
Uitspraakdatum: 20 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Machinefabriek Venus & De Waard B.V.
gevestigd te IJmuiden
eiseres
verder te noemen: Machinefabriek
gemachtigde: mr. A.J.A. Jansen
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [plaats 1]
verder te noemen: [gedaagde 1]

2.[gedaagde 2]wonende te [plaats 2]

verder te noemen: [gedaagde 2]

3.de besloten vennootschapH&S Services B.V.gevestigd te Beverwijk

verder te noemen: H&S
gedaagden
verder gezamenlijk te noemen: Gedaagden
gemachtigde: mr. B.J.H. Kesnich
De zaak in het kort
Eindvonnis. Ex-werknemers hebben boetes verbeurd wegens overtreding van post-contractuele bedingen (geheimhoudings-, nevenwerkzaamheden- en/of concurrentiebeding). De verbeurde boetes worden, na matiging, vastgesteld op € 195.000,- en € 1.000,-. Het concurrerende bedrijf dat de ex-werknemers hebben opgericht wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, bestaande uit het profiteren van de wanprestaties van de ex-werknemers. De schade (winstderving) wordt geschat op € 65.000,-.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 28 juni 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken en verder uit de volgende processtukken:
  • de akte overlegging producties d.d. 16 augustus 2023 van Machinefabriek;
  • de antwoordakte, tevens verzoek tot heroverweging eindbeslissing en akte vermeerdering van eis in reconventie d.d. 20 september 2023 van Gedaagden;
  • correspondentie van partijen naar aanleiding van de antwoordakte van Gedaagden;
  • de brief van de kantonrechter waarin een mondelinge behandeling is gelast op 22 december 2023;
  • akte overlegging producties d.d. 13 december 2023 van Gedaagden;
1.2.
Op 22 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar beide partijen aan de hand van pleitnota’s hun standpunt hebben toegelicht en vragen van de kantonrechter hebben beantwoord. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald.

2.De beoordeling

Samenvatting geschil
2.1.
Het gaat in deze procedure samengevat over het volgende. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tot 1 april 2021 respectievelijk 1 maart 2021 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest bij Machinefabriek. Per 1 februari 2021 hebben zij samen het bedrijf H&S opgericht. H&S verricht met Machinefabriek concurrerende activiteiten. Bij H&S werken meerdere ex-werknemers van Machinefabriek. Uit doorzoeking van gegevensdragers van [gedaagde 1] en H&S is onder meer gebleken dat (i) [gedaagde 1] in februari 2021 verschillende bedrijfsdocumenten van Machinefabriek heeft verstuurd naar het mailadres van zijn persoonlijke holding (tevens aandeelhouder en bestuurder van H&S), (ii) H&S in februari en maart 2021 raamcontracten met tarieven en/of offertes heeft gestuurd aan klanten van Machinefabriek en (iii) H&S in februari en maart 2021 werk heeft verricht voor klanten van Machinefabriek. Volgens Machinefabriek hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiermee het met hen overeengekomen concurrentie-, nevenwerkzaamheden- en geheimhoudingsbeding overtreden en heeft H&S onrechtmatig gehandeld jegens Machinefabriek. Machinefabriek vordert in deze procedure (onder andere) boetes van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en schadevergoeding van H&S. Gedaagden betwisten de vorderingen. Zij stellen zich - samengevat - op het standpunt dat geen boetes zijn verbeurd, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aan enig postcontractueel (boete-)beding zijn gebonden, althans deze niet hebben overtreden, en verder dat van (enige schade als gevolg van) onrechtmatig handelen door H&S geen sprake is.
Tussenvonnis met bewijsopdracht
2.2.
Bij tussenvonnis van 28 juni 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat (i) [gedaagde 1] het met hem overeengekomen concurrentie-, nevenwerkzaamheden- en geheimhoudingsbeding heeft overtreden, (ii) dat [gedaagde 2] het met hem overeengekomen geheimhoudingsbeding heeft overtreden en dat daardoor (iii) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van een geldig overeengekomen boetebeding boetes hebben verbeurd. Verder is geoordeeld (iv) dat H&S onrechtmatig jegens Machinefabriek heeft gehandeld. In het tussenvonnis is Machinefabriek opgedragen de omvang van de door haar geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van H&S nader te onderbouwen.
Processuele aspecten
Stukken buiten beschouwing
2.3.
De kantonrechter zal de akte van Gedaagden van 13 december 2023 (met aanvullende producties 37 tot en met 41) buiten beschouwing laten. De stukken zijn te laat, want buiten de bij wet gestelde termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling, ingediend. [1] Gesteld noch gebleken is dat de goede procesorde zich verzet tegen het buiten beschouwing laten van deze producties. Niet is gebleken dat de stukken (voorlopige jaarrekeningen over 2022) niet eerder ingediend konden worden. Machinefabriek heeft aangegeven dat de stukken al geruime tijd geleden zijn gepubliceerd, wat door gedaagden niet (gemotiveerd) is weersproken.
2.4.
Ook de bijlage bij de pleitnota van Gedaagden wordt, als te laat ingediend, buiten beschouwing gelaten.
Akte van gedaagden van 20 september 2023
2.5.
Machinefabriek maakt, onder verwijzing naar het Landelijk Procesreglement en met een beroep op het beginsel van hoor en wederhoor en de goede procesorde, bezwaar tegen toelating van de akte van Gedaagden van 20 september 2023, waarin (a) wordt verzocht om bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis te heroverwegen, (b) wordt gereageerd op de akte terzake de schade-omvang van Machinefabriek en (c) de eis wordt vermeerderd.
Ad a) Geen heroverweging bindende eindbeslissingen
2.6.
Ten aanzien van het onder (a) genoemde verzoek, neemt de kantonrechter in aanmerking dat in het tussenvonnis uitdrukkelijk, gemotiveerd en zonder voorbehoud op de hiervoor in r.o. 2.2 opgenomen kwesties is beslist. Uitsluitend voor wat betreft de omvang van de door Machinefabriek geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door H&S, is het partijdebat toen nog niet gesloten. In principe is de kantonrechter aan bindende eindbeslissingen in het verdere verloop van het geding gebonden en kan het debat over die kwesties niet opnieuw worden geopend. Wanneer een partij in een later processtuk de rechter confronteert met het door hem verworpen betoog, of een nieuwe uitleg aan de gedingstukken geeft, dan mag de rechter daaraan voorbijgaan, omdat het debat op dat punt immers is afgedaan. Dat is slechts anders indien het de rechter gebleken is dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In dat geval is de rechter bevoegd om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. [2]
2.7.
Bij de toepassing van dit door de Hoge Raad geformuleerde criterium dient eerst te worden beoordeeld of het verzoek van Gedaagden om terug te komen op een bindende eindbeslissing in strijd komt met een goede procesorde. Dat is in de onderhavige situatie het geval, gelet op het stadium waarin en de redenen waarom het verzoek door Gedaagden is gedaan. Toewijzing zou onredelijke vertraging opleveren. Bovendien is niet gebleken dat de punten niet eerder door Gedaagden naar voren hadden kunnen en moeten worden gebracht. Ten overvloede wordt overwogen dat geen van de opgeworpen punten aanleiding vormt voor herziening, omdat geen sprake is van een feitelijk of juridisch onjuiste beslissing. Door Gedaagden worden ter onderbouwing van hun verzoek nieuwe stellingen ingenomen dan wel feiten aangevoerd die eerder ingebracht hadden moeten en kunnen worden, dan wel irrelevant zijn voor het eindoordeel. De conclusie is dat het verzoek tot heroverweging van bindende eindbeslissingen zal worden afgewezen wegens strijd met een goede procesorde.
Ad b) Antwoordakte blijft deels buiten beschouwing
2.8.
Ten aanzien van de antwoord akte (b) zal de kantonrechter uitsluitend de randnummers 95 t/m 109 en 144 t/m 160 meenemen, omdat daarin concreet en gericht wordt gereageerd op de akte met producties van Machinefabriek, oftewel, op het enige geschilpunt dat nog openstond nadat het debat over de overige kwesties met het tussenvonnis was gesloten. De nummers 79 tot en met 189 worden buiten beschouwing gelaten. Deze onderdelen zijn ofwel reeds meegenomen (en daarop is beslist) in het tussenvonnis, dan wel bevatten nieuwe verweren of bewijsstukken die eerder in het geding gebracht hadden kunnen en moeten worden. Dat dat toen niet is gebeurd, is een omstandigheid die voor rekening en risico van Gedaagden komt. Het alsnog toelaten van die stukken en stellingen komt in strijd met de goede procesorde en leidt tot onredelijke vertraging.
Ad c) Eisvermeerdering – geen vernietiging concurrentiebeding [gedaagde 1]
2.9.
Aangezien een eisvermeerdering op grond van artikel 130 Rv kan worden gedaan totdat eindvonnis is gewezen, zal deze worden toegestaan en beoordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding het concurrentiebeding te vernietigen. In het kader van artikel 7:653 lid 3 BW moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van [gedaagde 1] bij vernietiging van het beding en het belang van Machinefabriek bij handhaving daarvan. Voldoende is komen vast te staan dat het bedrijfsdebiet van Machinefabriek door de handelwijze van [gedaagde 1] is aangetast. [gedaagde 1] heeft immers vertrouwelijke kennis van klanten, relaties en leveranciers die hij bij Machinefabriek in zijn functie van Projectleider opgedaan, alsmede documenten en bescheiden van Machinefabriek ten behoeve van H&S aangewend om H&S een concurrentievoordeel te geven dat zij zonder [gedaagde 1] niet zou hebben gehad. Aannemelijk is dat Machinefabriek hierdoor inkomsten is misgelopen, waarmee de (gegronde vrees voor) aantasting van haar bedrijfsdebiet is gegeven. Daartegenover staan de door [gedaagde 1] aangedragen belangen bij vernietiging van het beding. Deze belangen leggen onvoldoende gewicht in de schaal om de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde 1] te laten uitvallen. De stelling van [gedaagde 1] dat hij door Machinefabriek is ‘weggepest’, is in r.o. 5.12 van het tussenvonnis al verworpen. [gedaagde 1] heeft er zelf voor gekozen zijn arbeidsovereenkomst met Machinefabriek op te zeggen omdat hij voor zichzelf wilde beginnen. Hij heeft met de oprichting van H&S weliswaar zijn positie weten te verbeteren, maar of hierbij sprake is geweest van een aanzienlijke financiële verbetering is niet onderbouwd of inzichtelijk gemaakt. Of [gedaagde 1] bij het vinden van een andere werkkring ernstig belemmerd was door het concurrentiebeding, is niet gebleken. Gelet op het feit van algemene bekendheid dat de arbeidsmarkt gunstig is en was, had het op de weg van [gedaagde 1] gelegen zijn stelling terzake nader te onderbouwen, hetgeen niet is gebeurd. Dat [gedaagde 1] er na het kortgedingvonnis voor heeft gekozen zijn concurrerende werkzaamheden voor H&S weer op te pakken, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt, en die er niet toe leidt dat de belangenafweging in zijn voordeel uitvalt. De conclusie is dat een afweging tussen het belang van Machinefabriek om haar bedrijfsdebiet te beschermen enerzijds, en het belang van [gedaagde 1] bij een vrije arbeidskeuze anderzijds, niet tot vernietiging van het concurrentiebeding leidt.
Schade
Inhoud verklaringen
2.10.
Ter uitvoering van de bewijsopdracht over de schadeomvang heeft Machinefabriek bij akte verklaringen van haar financieel adviseur [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en haar accountant [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) ingebracht.
2.11.
[betrokkene 1] heeft in zijn verklaring een berekening opgenomen van het omzetverlies van Machinefabriek over de periode van 1 januari 2021 t/m 30 juni 2022 en de periode van 1 juli 2022 t/m 30 juni 2023. Daarvoor is een vergelijking gemaakt tussen (i) de werkelijke omzet in genoemde periodes van de klanten [3] die zijn overgestapt naar H&S met (ii) de gemiddelde omzet over de jaren 2018 t/m 2020 van diezelfde klanten. Daarmee komt [betrokkene 1] uit op een omzetverlies over de periode van 1 januari 2021 t/m 30 juni 2022 van
€ 640.909,- en voor de periode van 1 juli 2022 t/m 30 juni 2023 van € 505.642,-. Voor de gederfde winst gaat [betrokkene 1] uit van bruto marge van 25,7%, gebaseerd op de gemiddelde bruto marge over de jaren 2018 t/m 2021. Daarmee komt de gederfde winst in de periode van 1 januari 2021 t/m 30 juni 2021 uit op € 164.713,- en voor de periode van 1 juli 2022 t/m 30 juni 2023 op € 129.950,-. [betrokkene 1] wijst er in zijn verklaring op dat de coronaperiode in dit geval mogelijk ook een positief effect heeft gehad op de omzetcijfers, omdat veel onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd op het moment dat de schepen niet (kunnen) varen.
2.12.
[betrokkene 2] heeft in zijn verklaring bevestigd dat de bedragen en brutomarges die [betrokkene 1] in zijn berekening gebruikt heeft, zijn ontleend aan de financiële administratie en de jaarrekeningen van Machinefabriek.
Waarde verklaringen
2.13.
Het verweer van Gedaagden dat de verklaringen met grote terughoudendheid moeten worden beschouwd, omdat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet onafhankelijk zijn en omdat de rapportage van [betrokkene 1] onbetrouwbaar is, wordt door de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn weliswaar geen door de kantonrechter benoemde deskundigen, maar dat betekent niet dat hun verklaringen geen waarde hebben. Machinefabriek heeft toegelicht dat [betrokkene 1] inmiddels met pensioen is, maar dat hij door zijn jarenlange accountantswerkzaamheden voor Machinefabriek goed bekend is met de hele administratie van het bedrijf. Juist om de onafhankelijkheid te waarborgen, is vervolgens aan [betrokkene 2] gevraagd om de berekeningen van [betrokkene 1] aan de administratie te toetsen, aldus Machinefabriek. De kantonrechter stelt vast dat Gedaagden geen onderbouwde bezwaren over [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar voren hebben gebracht. Zij hebben ook niets in het geding gebracht, waaruit zou blijken dat hun verklaringen niet kloppen. Gedaagden hadden bijvoorbeeld zelf ook stukken (bijvoorbeeld omzetcijfers en klantenbestanden van H&S) kunnen inbrengen, waaruit zou kunnen blijken dat de misgelopen omzet van Machinefabriek niet bij H&S terecht is gekomen. Gedaagden hebben daarin echter geen enkele inzage gegeven.
2.14.
De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet als uitgangspunt te nemen bij het vaststellen van de omvang van de schade.
2.15.
Gelet op het oordeel van de kantonrechter bij tussenvonnis dat H&S onrechtmatig heeft gehandeld jegens Machinefabriek, is H&S op grond van artikel 6:162 lid 1 BW verplicht de schade te vergoeden die Machinefabriek als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. Het onrechtmatig handelen van H&S bestaat eruit dat zij (onder de in r.o 5.47 van het tussenvonnis genoemde bijzondere omstandigheden) geprofiteerd heeft van de wanprestaties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Tussen partijen is zowel in discussie welke oorzaken aan de schade ten grondslag liggen, alsmede wat de omvang van de schade is.
Toerekening schade
2.16.
Voor wat betreft de causaliteit stelt de kantonrechter vast dat er door Gedaagden meerdere oorzaken naar voren zijn gebracht die mogelijkerwijs aan de schade ten grondslag liggen. Op grond van artikel 6:98 BW komt voor vergoeding in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met het onrechtmatig handelen van H&S, dat deze schade als gevolg daarvan aan H&S kan worden toegerekend, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade.
2.17.
Gedaagden hebben betwist dat de schade door het handelen van H&S is veroorzaakt en aangevoerd dat deze is veroorzaakt door corona-effecten en klanten die uit onvrede over Machinefabriek zijn weggelopen.
2.18.
Machinefabriek heeft hier het volgende tegenin gebracht. Met betrekking tot het corona-effect heeft Machinefabriek toegelicht dat daarmee al in voldoende mate rekening is gehouden doordat in de referteperiode het corona-jaar 2020 is meegenomen. Volgens Gedaagden is het corona-effect onvoldoende verdisconteerd, omdat de jaren waarin corona niet bestond (2018 en 2019) voor 2/3e meewegen in de referentie-omzet en omdat 2021 veel strengere corona-maatregelen kende dan 2020. Hierdoor is volgens Gedaagden goed mogelijk dat de corona-periode een veel grotere rol heeft gespeeld in de terugloop van de omzet dan thans verdisconteerd. Gedaagden hebben er verder op gewezen dat Machinefabriek mogelijk gebruik heeft gemaakt van de NOW-regeling om omzetverlies mee op te vangen, in welk geval zij nu dubbel zou claimen van Gedaagden. Machinefabriek heeft ter zitting bevestigd dat er NOW-subsidie is ontvangen, maar dat is volgens Machinefabriek niet relevant voor de schadeberekening, omdat de corona-effecten al zijn meegenomen in de berekening van de referte-omzet. Als de NOW erbij opgeteld zou worden, dan zouden de bedragen in de referteperiode hoger uitvallen en zou het verschil tussen het omzetverlies ook groter zijn. Machinefabriek heeft verder naar voren gebracht dat de corona-effecten ook een positief effect zouden hebben kunnen gehad (meer onderhoud tijdens de lockdown), wat dus ook een dempend effect gehad kan hebben op de door Machinefabriek, als gevolg van de gedragingen van gedaagden geleden schade, aldus nog steeds Machinefabriek. De kantonrechter stelt vast dat niet met precisie is vast te stellen welk deel van het winstverlies het gevolg is van de corona-periode en welk van de wanprestaties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], waarvan H&S heeft geprofiteerd.
2.19.
Voor wat betreft de ontevreden klanten geldt min of meer hetzelfde. Het is niet uit te sluiten dat er (ook) klanten uit onvrede bij Machinefabriek zijn weggegaan. Dat neemt niet weg dat wél vaststaat dat de klanten die Machinefabriek in haar schadeberekening heeft betrokken, naar H&S zijn overgestapt (kort) nadat H&S hen (gebruikmakend van de wanprestaties van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2]) hiertoe had benaderd. De kantonrechter acht het zeer wel aannemelijk dat Machinefabriek als gevolg hiervan klanten heeft verloren c.q. inkomsten is misgelopen. De kantonrechter gaat ervan uit dat aannemelijk is dat in elk geval voor een deel de schade is terug te voeren op het handelen van H&S. Dat deel wordt door de kantonrechter geschat op de helft (50%) van de totale schade, welk deel aan H&S zal worden toegerekend.
Omvang van de schade
2.20.
Daarnaast bestaat tussen partijen discussie over de omvang van de schade. Op grond van artikel 6:97 BW dient de kantonrechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeuring worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
Schade over periode 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022
2.21.
Machinefabriek heeft schade gevorderd over de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2023. De kantonrechter zal echter uitgaan van de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022. Per 1 april 2022 is de werking van het concurrentiebeding gestopt, maar dat wil niet zeggen dat overtredingen van het concurrentiebeding die (vlak) daarvóór zijn begaan, daarná niet kunnen nawerken. Als er bijvoorbeeld vlak voor afloop van het concurrentiebeding nog een klus van een klant van Machinefabriek is binnengehaald, die pas na afloop van het concurrentiebeding is uitgevoerd en gefactureerd, dan is de schade die door deze overtreding van het concurrentiebeding (en het door de derde profiteren daarvan) nog na afloop van het concurrentiebeding voelbaar. Dit na-ijleffect is echter beperkt in tijd en wordt door de kantonrechter beperkt tot 1 juli 2022.
Vervangende omzet
2.22.
Verder zal de kantonrechter bij het bepalen van de schadeomvang rekening houden met de mogelijkheid dat tegenover de verminderde omzet van Machinefabriek op de vier genoemde klanten, vervangende omzet (bij andere klanten) heeft gestaan. Gedaagden hebben terecht opgemerkt dat niet is vast te stellen of vervangende omzet is behaald, omdat Machinefabriek heeft nagelaten gegevens over de totale omzet- en winstontwikkeling over de periode van 2021 tot medio 2023 te verstrekken. Hoewel het beroep van Gedaagden op het punt van de ‘vervangende omzet’ weliswaar niet is onderbouwd, maar Machinefabriek dit ook niet onderbouwd heeft tegengesproken, is het reëel te veronderstellen dat er in elk geval een zekere mate van vervangende omzet is geweest voor Machinefabriek. Dit zal in het te schatten schadebedrag worden verdisconteerd, in die zin dat op het schadebedrag een korting van 10% wordt toegepast.
Referteperiode
2.23.
Het verweer van Gedaagden dat de referentieperiode van 2018 t/m 2020 een zeer vertekend beeld geeft omdat de omzet van klant Van der Zwan vóór de normschending al scherp was gedaald (met 60%), wordt gepasseerd. De kantonrechter volgt Machinefabriek in haar toelichting dat, juist om wisselingen en schommelingen af te vlakken, voor een referteperiode van meerdere (3) jaren is gekozen.
Uitgespaarde vennootschapsbelasting
2.24.
Gedaagden hebben aangevoerd dat in de berekening ten onrechte geen besparing van de vennootschapsbelasting is meegenomen. De kantonrechter stelt vast dat Gedaagden terecht opmerken dat bespaarde vennootschapsbelasting in mindering komt op de gederfde winst. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt niet dat daarmee rekening is gehouden in de berekening. Machinefabriek heeft hier ter zitting tegenin gebracht dat een besparing niet aan de orde is, omdat er geen winst is gemaakt maar juist verlies is geleden (van ongeveer
€ 65.000,- en € 60.000,- in 2021 en 2022), maar die verklaring is zonder nadere toelichting, niet afdoende. Het had op de weg van [betrokkene 1] gelegen om toe te lichten en te onderbouwen waarom in dit geval geen sprake is van bespaarde vennootschapsbelasting. Omdat ook Gedaagden hun verweer ter zake niet concreet hebben gemaakt (en dat, bij gebrek aan informatie van Machinefabriek niet hebben kunnen doen), zal dit aspect bij het schatten van de schade worden meegewogen in die zin dat een korting van 10% wordt toegepast.
2.25.
Op basis van het voorgaande wordt de totale schade geschat op € 131.770,-. Hierbij is op basis van de berekening van [betrokkene 1] uitgegaan van een schadeomvang van € 164.713 (winstderving over de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022), waarop 20% in mindering is gebracht wegens de mogelijkheid dat er vervangende omzet is geweest en dat vennootschapsbelasting is uitgespaard (zie r.o 2.22 en 2.24). De helft van het totale schadebedrag, een bedrag van € 65.885,-, wordt aan H&S toegerekend (zie r.o 2.19). Verminderd met het bedrag van € 1.753,98 dat H&S al op 19 september 2023 aan Machinefabriek heeft betaald, komt het totaalbedrag dat H&S aan schadevergoeding moet vergoeden uit op (afgerond)
€ 65.000,-.
Verbeurde boetes [gedaagde 1]
Boetes op overtreding concurrentiebeding
2.26.
Machinefabriek stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 1] wegens overtreding van het concurrentiebeding € 452.000 aan boetes heeft verbeurd, bestaande uit:
  • 1 x € 5.000,- voor het vestigen van H&S;
  • 1 x € 5.000,- voor het drijven van H&S;
  • 442 dagen x € 1.000 voor iedere dag dat het beding is overtreden, van 14 januari 2021 – 1 april 2022.
2.27.
De kantonrechter stelt het bedrag aan door [gedaagde 1] verbeurde boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding vast op € 429.000,-. Daarbij is in aanmerking genomen dat het concurrentiebeding zowel betrekking heeft op concurrerende activiteiten
gedurendede arbeidsovereenkomst als
daarna. Voor de oprichting van H&S, is een eenmalige boete verbeurd van € 5000,- . Voor de voortdurende overtreding van het concurrentiebeding zijn boetes verbeurd van € 1.000,- per dag over de periode van 1 februari 2021 tot 1 april 2022 (in totaal 424 dagen). De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarnaast nog een afzonderlijke boete van € 5.000,- toe te wijzen wegens ‘het drijven van H&S’. Handelingen in de periode van 14 januari 2021 tot 1 februari 2021 zullen ook niet afzonderlijk worden beboet. In de periode vóór de oprichting van H&S per 1 februari 2021 zijn er alleen voorbereidende handelingen geweest (mailcontact met de notaris, volmachten, Wwft-verklaring), maar werd er feitelijk nog niet geconcurreerd.
Boetes wegens overtreding nevenwerkzaamhedenbeding
2.28.
Hiervoor is al vastgesteld dat het concurrentiebeding van [gedaagde 1] ook op concurrerende activiteiten tijdens dienstverband ziet. De nevenwerkzaamheden die door [gedaagde 1] zijn verricht zijn daardoor zowel op grond van het concurrentiebeding als het nevenwerkzaamhedenbeding verboden. Er bestaat geen aanleiding om diezelfde gedragingen dubbel te beboeten. Dat zou in strijd met het doel en de strekking van het beding zijn. Voor wat betreft de gedragingen in de periode tussen 14 januari en 1 februari 2021 geldt dat deze niet onder het verbod van het nevenwerkzaamhedenbeding vallen, nu in die periode nog geen sprake was van werkzaamheden voor derden of het doen van zaken voor eigen rekening.
Boetes wegens overtreding geheimhoudingsbeding2.29. Machinefabriek stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 1] wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding een bedrag van € 105.000,- aan boetes heeft verbeurd. Het verweer van Gedaagden is dat er meerdere boetes worden gevorderd voor dezelfde gebeurtenis; zo vordert Machinefabriek voor het sturen van één e-mail met acht lascertificaten acht boetes in plaats van één boete. De kantonrechter is van oordeel dat het niet zo kan zijn dat boetes op een geheimhoudingsbeding eenvoudig kunnen worden omzeild door de wijze waarop deze bestanden verzonden worden (bijvoorbeeld grote hoeveelheden bestanden in één zip-bestand). Het gaat erom dat een werknemer een (bewuste) keuze heeft gemaakt om door hem geselecteerde documenten van zijn werkgever, aan een derde (in dit geval het mailadres van zijn persoonlijke holding, tevens bestuurder en aandeelhouder van H&S) te sturen. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding het door Machinefabriek gestelde aantal overtredingen voor het doorsturen van de bedrijfsdocumenten naar beneden bij te stellen. Daarmee komt het aantal verbeurde boetes uit op € 90.000,- (18 bedrijfsdocumenten x € 5.000).
2.30.
Voor wat betreft het aanvraagformulier verlof (1x boete gevorderd) en een e-mail aan [betrokkene 3] (1x boete gevorderd) geldt dat deze zijn gevonden op de gegevensdragers van [gedaagde 1]. Dit enkele feit levert echter geen overtreding van het geheimhoudingsbeding op, nu daarmee – anders dan het geval is bij de 18 doorgestuurde bedrijfsdocumenten – nog niet vaststaat dat [gedaagde 1] deze documenten ook met H&S heeft gedeeld. De voor deze twee documenten gevorderde boetes worden daarom afgewezen.
Matiging verbeurde boetes [gedaagde 1]
2.31.
Het totaal aantal door [gedaagde 1] verbeurde boetes komt gelet op het voorgaande neer op € 519.000,- [4] . Gedaagden hebben een beroep gedaan op matiging, omdat toepassing van de boetebedingen in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De kantonrechter zal de in totaal verbeurde boetes matigen tot een bedrag van
€ 195.000(€ 120.000 wegens overtreding van het concurrentiebeding en € 75.000,- wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding). Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.32.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan een boete wegens overtreding van een concurrentiebeding worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Aan deze voorwaarde kan voldaan zijn in het geval dat de bedongen boete in verhouding tot de schade als gevolg van de overtredingen buitensporig is. [5] De maatstaf in art. 6:94 BW brengt mee dat de rechter pas van zijn matigingsbevoegdheid gebruik mag maken, als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. [6] Daarbij zal de rechter moeten letten op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding, de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen en de hoedanigheid van partijen.
2.33.
Voor matiging van de boetes wegens overtreding van het geheimhoudingsbeding geldt ook een matigingsbevoegdheid, die is vastgelegd in art 7:650 lid 6 BW, en waaruit volgt dat een boete kan worden gematigd als de opgelegde boete de kantonrechter bovenmatig voorkomt.
2.34.
Voor wat betreft de matiging van de boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding zijn de volgende omstandigheden van belang: (i) het kortgeding vonnis, waarin is geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat tussen partijen is overeengekomen dat [gedaagde 1] zou worden ontheven van zijn concurrentiebeding. Hoewel dit slechts een voorlopig oordeel was en het voor rekening en risico van [gedaagde 1] komt dat hij op basis hiervan de keuze heeft gemaakt om door te gaan met H&S, kan de kantonrechter wel begrijpen dat [gedaagde 1] zich door dat oordeel gesterkt heeft gevoeld in zijn standpunt dat hij niet aan een concurrentiebeding gebonden was; (ii) de (wan-)verhouding tussen de gevorderde boetes en de werkelijke schade (vastgesteld onder r.o 2.25) en (iii) het feit dat H&S veroordeeld wordt tot vergoeding van die schade.
Voor verdere matiging bestaat naar het oordeel van de kantonrechter echter geen aanleiding. [gedaagde 1] heeft weliswaar aangevoerd dat hij bij betaling van de boetes failliet zal gaan, maar hij heeft geen enkele inzage in zijn financiële positie gegeven, zodat dat verweer als niet onderbouwd wordt gepasseerd.
Het argument van Gedaagden dat Machinefabriek voor dezelfde gedragingen separate boetes heeft gevorderd, treft geen doel. Uit hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat voor dezelfde gedragingen niet meerdere boetes worden toegewezen.
Het argument dat Machinefabriek in het verleden bij andere ex-werknemers nooit boetes heeft gevorderd terwijl zij daartoe wel de mogelijkheid had, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
Ook het verweer dat Gedaagden laaggeschoolde particulieren zijn die naïef waren, is geen reden tot verdere matiging. Zij hebben zich geprofileerd als ondernemers in spé, die tegen de achtergrond van een al lopend conflict met [gedaagde 2] sr (waarin sr zich door een advocaat liet bijstaan), willens en wetens bepaalde beslissingen hebben genomen die risico’s met zich meebrachten, waarover zij zich juridisch hadden kunnen laten adviseren of dat wellicht ook hebben gedaan.
Tot slot geven ook de andere, door Gedaagden genoemde omstandigheden (dat er niet over de bedingen is onderhandeld, dat de boete geen mogelijkheid tot differentiatie biedt, dat Gedaagden na de sommatiebrief met hun concurrerende werkzaamheden zijn gestopt, dat de boetes niet in verhouding tot hun salarissen bij Machinefabriek staan, dat het causaal verband tussen schending van het beding en het weglopen van klanten ontbreekt, het consumentenrecht reflexwerking heeft en dat het grondrecht van vrije arbeidskeuze geldt) geen aanleiding tot verdere matiging.
2.35.
De boetes wegens overtreding van het
geheimhoudingsbedingworden gematigd tot
€ 75.000,-. Van belang in dat verband is, zoals terecht is aangevoerd, dat het geheimhoudingsbeding heel ruim is geformuleerd.
Verbeurde boete [gedaagde 2]
2.36.
In r.o. 5.39 van het tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde 2] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden in verband met de salarisstrook van Van der Lugt. Het betreft hier een eenmalige overtreding, waardoor een boete van € 5.000,- is verbeurd. De kantonrechter zal deze boete matigen tot
€ 1.000,-, nu niet aannemelijk is geworden dat Machinefabriek als gevolg van de overtreding schade heeft geleden.
Vorderingen Machinefabriek
Verklaring voor recht met betrekking tot overtreding postcontractuele bedingen (I)
2.37.
Gelet op hetgeen in het tussenvonnis is geoordeeld, zal de gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] postcontractuele bedingen hebben geschonden, worden toegewezen. MF heeft ook gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld. Deze vordering zal worden afgewezen, omdat niet is toegelicht welk afzonderlijk belang Gedaagden daarbij nog hebben naast de toegewezen verklaring voor recht dat postcontractuele bedingen zijn geschonden.
Veroordeling [gedaagde 1] voor verbeurde boetes (II)
2.38.
Gelet op wat onder r.o. 2.31 e.v. is overwogen, zal [gedaagde 1] worden veroordeeld tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 195.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd. Het beroep van [gedaagde 1] op het opschortingsrecht (wegens het niet betalen van de eindafrekening door Machinefabriek) slaagt niet, nu Machinefabriek terecht een beroep op verrekening heeft gedaan (zie ook r.o. 2.59 hierna).
Veroordeling [gedaagde 2] voor verbeurde boetes (III)
2.39.
Gelet op wat onder 2.36 is overwogen, zal [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 1.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Verklaring voor recht dat H&S onrechtmatig heeft gehandeld (V)
2.40.
Gelet op wat in het tussenvonnis is geoordeeld, zal de gevorderde verklaring voor recht dat H&S onrechtmatig jegens Machinefabriek heeft gehandeld, worden toegewezen.
Veroordeling H&S terzake schadevergoeding (VI)
2.41.
Gelet op wat onder 2.25 is overwogen, zal H&S worden veroordeeld tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 65.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Geen verbod op voeren subnaam ‘shiprepair and industrial services’ (VII)
2.42.
Machinefabriek heeft een verbod voor H&S gevorderd om de subnaam ‘shiprepair and industrial services’ te voeren. Volgens Machinefabriek treedt onmiskenbaar verwarring op doordat H&S dezelfde handelsnaam (shiprepair and industrial services) als Machinefabriek gebruikt, terwijl deze woordcombinatie onlosmakelijk verbonden is met Machinefabriek en er geen andere bedrijven zijn met dezelfde subnaam.
2.43.
Gedaagden betwisten de vordering. Zij voeren aan dat Machinefabriek haar handelsnaam niet in het handelsregister heeft geregistreerd en dat een subnaam geen juridisch begrip is dat bescherming verdient. Gedaagden betwisten ook dat er verwarringsgevaar is. Volgens Gedaagden zijn er 83 bedrijven die het woord ‘shiprepair’ gebruiken, is sprake van een uitsluitend beschrijvende naam en wordt de subtitel uitsluitend gebruik in combinatie met het hoofdbestanddeel van de handelsnaam, te weten H&S.
2.44.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw) is het verboden een handelsnaam te voeren die, voordat de onderneming onder die naam werd gedreven, reeds door een ander rechtmatig werd gevoerd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, bij het publiek verwarring tussen de ondernemingen is te duchten.
2.45.
In het arrest Dairy Partners [7] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat woorden die beschrijvend zijn voor de activiteiten van een onderneming door iedereen gebruikt moeten kunnen worden (de zogenaamde vrijhoudingsbehoefte). De lat voor het aannemen van verwarringsgevaar ligt bij beschrijvende handelsnamen (betrekkelijk) hoog. Daarbij geldt dat er alleen verwarringsgevaar, zoals bedoeld in de Handelsnaamwet, kan zijn als het publiek de oudere handelsnaam kent en die koppelt aan de onderneming die die naam gebruikt. Een volledig beschrijvende handelsnaam heeft geen onderscheidend vermogen en zal dus niet aan de onderneming worden gekoppeld, zodat ook geen sprake kan zijn van verwarringsgevaar. Dit is anders als de volledig beschrijvende handelsnaam intensief is gebruikt en het publiek daardoor die naam tóch koppelt aan de onderneming die deze naam gebruikt (inburgering), er tegenwoordig vaker beschrijvende handelsnamen worden gebruikt, het publiek daaraan gewend is geraakt en daardoor minder snel in verwarring raakt bij een beschrijvende handelsnaam. En ook dat een kleine variatie in een beschrijvende handelsnaam het verwarringsgevaar kan wegnemen.
2.46.
In het licht van het voorgaande, heeft Machinefabriek - tegenover de betwisting door Gedaagden - onvoldoende onderbouwd dat sprake is van verwarringsgevaar. Daarbij is relevant dat de door partijen gevoerde handelsnamen van elkaar afwijken doordat zij de beschrijvende ‘subnaam’ beide uitsluitend gebruiken in combinatie met hun ‘hoofd’ handelsnaam (Machinefabriek Venus & De Waard versus H&S). De vordering van Machinefabriek terzake de subnaam zal worden afgewezen.
Verbod op gebruik van bescheiden van Machinefabriek (VIII)
2.47.
Gelet op het feit dat eerder door Gedaagden gebruik is gemaakt van raamovereenkomsten en offertes van Machinefabriek, ziet de kantonrechter voldoende aanleiding om H&S te veroordelen zich te onthouden van het direct en/of indirect gebruik maken en/of laten maken van modellen en/of overeenkomsten en/of zakelijke overeenkomsten en/of andere administratieve bescheiden en/of informatie van Machinefabriek, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-.
Geen verbod voor [gedaagde 1], [gedaagde 2] en H&S voor het benaderen van relaties (X)
2.48.
De vordering om Gedaagden te verbieden om gedurende een periode van 36 maanden na de datum van het vonnis zakelijke relaties van Machinefabriek te benaderen zal worden afgewezen. Met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is geen relatiebeding overeengekomen. Er waren wel andere contractuele bedingen, waaronder een concurrentiebeding van 12 maanden en voor de schade als gevolg van de overtreding daarvan wordt Machinefabriek reeds gecompenseerd. Er bestaat geen grond om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarnaast een relatiebeding van 36 maanden op te leggen.
Gebod tot retourneren/vernietigen documenten van Machinefabriek (XI)
2.49.
Gedaagden hebben aangevoerd dat zij alle documenten van Machinefabriek al hebben verwijderd en vernietigd. Door Machinefabriek noch de kantonrechter is te controleren of dat inderdaad is gebeurd. De kantonrechter zal daarom de vordering van Machinefabriek toewijzen, voor zover Gedaagden hieraan nog niet hebben voldaan, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-.
Buitengerechtelijke incassokosten (II, III, VI)
2.50.
Machinefabriek maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden hebben betwist dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Volgens Gedaagden is Machinefabriek vrijwel direct overgegaan tot beslaglegging en de onderhavige procedure.
2.51.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Voor zover de vordering is ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt deze afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. Voor zover de vordering is ingesteld tegen H&S wordt deze eveneens afgewezen. In het licht van de betwisting door Gedaagden heeft Machinefabriek onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
Geen opheffing conservatoire beslagen
2.52.
Gedaagden hebben verzocht om opheffing van de conservatoire beslagen die Machinefabriek 4 augustus 2022 heeft gelegd op de woningen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en de derdenbeslagen die ten laste van H&S zijn gelegd onder diverse banken. De vordering zal worden afgewezen. Gelet op de uitkomst van deze procedure is geen sprake van ondeugdelijkheid van de vordering. Ook een belangenafweging noopt niet tot opheffing van de beslagen. Het belang van Machinefabriek bij het veiligstellen van haar verhaalsrechten is op grond van dit vonnis gegeven, zodat geen sprake is van een situatie waarin op grond van artikel 705 Rv een beslag kan worden opgeheven.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.53.
Gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de door Machinefabriek gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling en daarbij gewezen op de verslechterde financiële situatie van Machinefabriek, waardoor een reëel restitutierisico ontstaat. Subsidiair hebben Gedaagden verzocht om aan een uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheidsstelling te verbinden (artikel 233 lid 3 Rv).
2.54.
De kantonrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben. [8] Dat het restitutierisico dusdanig is dat op deze hoofdregel een uitzondering moet worden gemaakt, is niet gebleken. Machinefabriek heeft weersproken dat sprake is van een dermate slechte financiële situatie dat een faillissement, of ander restitutierisico dreigt.
Proceskosten en kosten bewijsbeslag (XII en IX)
2.55.
Aangezien Gedaagden (overwegend) in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Machinefabriek worden begroot op € 6.546,52, te weten € 98,52 aan deurwaarderskosten, € 1.013,- aan griffierecht en € 5.435,- aan salaris gemachtigde (tarief van € 1.087,- x 5 punten).
2.56.
De vordering jegens [gedaagde 1] en H&S met betrekking tot de beslagkosten is, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, ook toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
- explootkosten € 1.485,11
- salaris gemachtigde € 563 (1 x tarief II)
- kosten Digijuris € 6.566,32
Totaal € 8.614,43
2.57.
Voor vergoeding van de werkelijke advocaatkosten terzake het gelegde beslag, zoals door Machinefabriek is gevorderd, bestaat geen aanleiding. Daarvoor is alleen plaats in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemelijk hiervan als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op de toegang tot het recht tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval niet gebleken.
Tegenvorderingen van gedaagden
Vernietiging concurrentiebeding [gedaagde 1]
2.58.
Gelet op wat onder r.o. 2.9 hiervoor is overwogen, wordt de vordering tot vernietiging van het concurrentiebeding van [gedaagde 1] afgewezen.
Eindafrekening [gedaagde 1]
2.59.
[gedaagde 1] vordert dat Machinefabriek een deugdelijke eindafrekening verstrekt waaronder naar rato opgebouwd vakantiegeld en een salarisspecificatie, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. Machinefabriek heeft - tegen de vordering van [gedaagde 1] tot uitbetaling van de eindafrekening - aangevoerd dat deze eindafrekening inmiddels aan [gedaagde 1] is verstrekt, zodat hij in zoverre geen belang meer bij zijn vordering heeft. [9] Voor wat betreft de betaling van het uit de eindafrekening voortvloeiende bedrag van € 2.403,- heeft Machinefabriek een beroep gedaan op verrekening. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde 1] een (hoger) bedrag aan Machinefabriek verschuldigd is dan Machinefabriek aan [gedaagde 1], is terecht een beroep op verrekening gedaan en zal de vordering van [gedaagde 1] worden afgewezen.
Proceskosten
2.60.
Omdat Gedaagden (overwegend) in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De proceskosten van de zijde van Machinefabriek worden begroot op nihil aan salaris van de gemachtigde van Machinefabriek.

3.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] zijn concurrentie- nevenwerkzaamheden en geheimhoudingsbeding heeft geschonden en dat [gedaagde 2] zijn geheimhoudingsbeding heeft heeft geschonden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 195.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 1.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling;
3.4.
verklaart voor recht dat H&S onrechtmatig jegens Machinefabriek heeft gehandeld;
3.5.
veroordeelt H&S tot betaling aan Machinefabriek van een bedrag van € 65.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling;
3.6.
veroordeelt H&S om zich te onthouden van het direct en/of indirect gebruik maken en/of laten maken van modellen en/of overeenkomsten en/of zakelijke overeenkomsten en/of andere administratieve bescheiden en/of informatie van Machinefabriek, op verbeurte van een aan Machinefabriek te betalen dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-;
3.7.
gelast Gedaagden om alle in hun bezig zijnde documenten, zowel fysiek als digitaal, van Machinefabriek aan Machinefabriek te retourneren en deze zelf te verwijderen en verwijderd te houden van alle gegevensdragers en uit alle e-mailaccounts, de documenten te vernietigen en het gebruik daarvan te staken en gestaakt te houden, op verbeurte van een aan Machinefabriek te betalen dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 20.000,-;
3.8.
veroordeelt [gedaagde 1] en H&S hoofdelijk tot betaling van € 8.614,43 aan beslagkosten;
3.9.
veroordeelt Gedaagden hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Machinefabriek worden vastgesteld op een bedrag van € 6.546,52, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling en te vermeerderen met € 132,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Machinefabriek worden gemaakt, vermeerderd met de explootkosten in geval van betekening van het vonnis;
3.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.11.
wijst het meer of anders verzochte af;
de tegenvordering
3.12.
wijst de vordering af;
3.13.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Machinefabriek worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. M.P.E. Oomens, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.art. 87 lid 6 Rv
2.HR 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224
3.Rederij Van de Zwan, Parlevliet & van de Plas, Enci en Volker Rail
4.€ 429.000 + € 90.000,-
5.HR 11 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4779, NJ 2000/277
6.HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638, NJ 2007/262 e.a.
8.HR 27 februari 1998, NJ 1998/512
9.Punt 21 pleitnota Machinefabriek van 17 februari 2023