ECLI:NL:RBNHO:2024:3088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/2104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen het plaatsen van een reuzenrad zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving tegen het plaatsen van een reuzenrad in de zomer van 2022 op het parkeerterrein Boulevard Zuid in Egmond aan Zee. Eiser, eigenaar van een vakantiewoning in de nabijheid, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, dat het handhavingsverzoek op 12 oktober 2022 had afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 behandeld en op 28 maart 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen actueel en reëel belang bij de handhaving, aangezien het reuzenrad niet meer aanwezig is en er geen vergunningaanvraag voor toekomstige plaatsingen is ingediend. De rechtbank concludeert dat er geen omgevingsvergunning vereist was voor het plaatsen van het reuzenrad, omdat het niet als een bouwwerk kan worden aangemerkt. De evenementenvergunning die was verleend voor een periode van 29 dagen voldeed aan de wettelijke eisen. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

De rechtbank benadrukt dat de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht is, omdat er geen overtreding van de wet is vastgesteld. Eiser wordt niet als belanghebbende aangemerkt in de zin van de Awb, omdat hij de woning verhuurt en niet persoonlijk wordt getroffen door de aanwezigheid van het reuzenrad. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen strijd is met het bestemmingsplan, aangezien het reuzenrad binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied valt en evenementen zijn toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. van Driel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. T.A. van Reeuwijk).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving tegen het plaatsen van een reuzenrad in de zomer van 2022 op het parkeerterrein Boulevard Zuid in Egmond aan Zee.
1.2
Verweerder heeft dit handhavingsverzoek met het besluit van 12 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht op uiterlijk 28 maart 2024 uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek van eiser om handhaving tegen het plaatsen van een reuzenrad in de zomer van 2022 op het parkeerterrein Boulevard Zuid in Egmond aan Zee in verband met het ontbreken van een omgevingsvergunning.
2.2
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Eiser is eigenaar van de vakantiewoning op het perceel [adres] in Egmond aan Zee. Hij verhuurt deze woning het hele jaar door als vakantiewoning. Eiser staat zelf ingeschreven in Amsterdam. Verweerder heeft op 25 juli 2022 een evenementenvergunning verleend voor het plaatsen en het in gebruik hebben van het reuzenrad op het parkeerterrein tegenover de vakantiewoning, voor de periode zaterdag 27 augustus 2022 tot en met zondag 25 september 2022.
Procesbelang
4. De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Alleen als eiser een actueel en reëel belang daarbij heeft, wordt het beroep inhoudelijk behandeld. Indien dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan. De mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase levert naar vaste rechtspraak wel procesbelang op, omdat hiervoor gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vernietiging (en herroeping) nodig is.
5. Het handhavingsverzoek van eiser ziet op het plaatsen van het reuzenrad in een periode in de zomer van 2022. Die periode is inmiddels voorbij en het reuzenrad staat er niet meer. Handhaving in die periode kan dus niet meer worden bereikt door eiser. De mogelijke plaatsing van het reuzenrad in de jaren daarna is een toekomstige, onzekere gebeurtenis die niet kan leiden tot het oordeel dat eiser op dit moment een actueel en reëel belang heeft. Daarbij is van belang dat eiser ter zitting heeft verklaard dat voor het jaar 2023 geen vergunningaanvraag is ingediend, niet ter discussie staat dat het reuzenrad er dat jaar niet heeft gestaan en dat de vergunningaanvragen voor 2024 zouden zijn ingetrokken.
Eiser heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van de proceskosten. Dit maakt dat eiser toch nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Belanghebbende
6. De rechtbank ziet zich verder ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. [1] Eiser heeft (onder meer) gesteld dat het reuzenrad op nog geen 100 meter afstand van zijn woning is geplaatst, dat vanuit de woning zicht is op het reuzenrad, dat sprake is van geluids- en lichtoverlast, dat het reuzenrad op de parkeerplaats staat waardoor de parkeerdruk is toegenomen en meer verkeersbewegingen ontstaan vanwege het aantal bezoekers van het reuzenrad.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is. Eiser wordt niet persoonlijk getroffen door de aanwezigheid van het reuzenrad omdat hij de woning het gehele jaar door verhuurt. Bovendien is volgens verweerder onduidelijk waarin het belang van eiser zich onderscheidt ten opzichte van andere woningeigenaren in de nabije omgeving.
8. Volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo aangenomen dat bewoners en eigenaren (en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden) van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel, belanghebbende zijn. Bij dergelijke percelen wordt er namelijk van uitgegaan dat de feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [2]
9. De rechtbank heeft niet vastgesteld of de percelen aangrenzend zijn. Het perceel van eiser aan de [adres] ligt in ieder geval in de onmiddellijke nabijheid van het parkeerterrein Boulevard Zuid; de percelen worden slechts van elkaar gescheiden door een weg. Deze situatie kan in ieder geval gelijkgesteld worden met die van aangrenzende percelen. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] en bovendien is niet in geschil dat het reuzenrad vanaf zijn perceel zichtbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook een rechtstreeks belang bij de handhaving tegen het reuzenrad. Daarvoor is niet vereist dat eiser daar daadwerkelijk woont. [3]
Omgevingsvergunning
Is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ noodzakelijk?
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat een omgevingsvergunning vereist is voor het plaatsen van het reuzenrad. Het reuzenrad is volgens eiser een constructie van enige omvang en is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Niet valt in te zien waarom geen vergunningplicht geldt zolang het reuzenrad niet langer dan een maand aanwezig is.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen omgevingsvergunning voor het plaatsen van het reuzenrad vereist is. Volgens verweerder is er geen sprake van bouwen van een bouwwerk in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. Volgens verweerder is het reuzenrad een mobiel object dat niet bedoeld is om voor langere tijd op dezelfde plaats te functioneren en heeft het dus geen plaatsgebonden karakter. Immers, de tijd waarvoor de vergunning is aangevraagd is eenmalig en slechts voor de periode van 27 augustus tot en met 25 september 2022. Dit is een periode niet langer dan 31 dagen en daarmee is de tijd waarvoor de evenementenvergunning is aangevraagd van korte duur en afgebakend.
12. Voor de uitleg van het begrip bouwwerk kan volgens vaste rechtspraak aansluiting worden gezocht bij de volgende definitie: ‘constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plekke te functioneren’. [4] Volgens de Afdeling kunnen verplaatsbare, mobiele objecten ook als bouwwerken worden aangemerkt, mits zij bedoeld zijn om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te laten staan. [5] In de rechtspraak wordt wel aangenomen dat een object over het algemeen plaatsgebonden is als het langer dan 31 dagen op dezelfde plaats staat. [6]
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan het reuzenrad, ondanks het formaat daarvan, in dit geval niet als een bouwwerk worden aangemerkt, vanwege het ontbreken van ‘een plaatsgebonden karakter’. De evenementenvergunning voor het reuzenrad was voor een periode van 29 dagen verleend en het reuzenrad is dus niet geplaatst met het doel om voor langere tijd op die plek te staan. Voor de tijdelijke plaatsing van het reuzenrad was daarom geen omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ nodig. Van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo was daarom geen sprake.
Is een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ noodzakelijk?
14. Volgens eiser past het plaatsen van een reuzenrad niet binnen de geldende bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Dat daar een evenement mag worden gehouden, betekent niet dat daar een reuzenrad mag worden geplaatst. Het reuzenrad is ook hoger dan de in het bestemmingsplan genoemde 3 meter.
15. Volgens verweerder is er geen sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo. Het reuzenrad was geplaatst op de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied en in artikel 17.1 onder b van het bestemmingsplan staat dat deze gronden bestemd zijn voor evenementen. Artikel 1, onder 38, beschrijft dat evenementen gebeurtenissen kunnen zijn, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur. Het evenement bij het plaatsen van het reuzenrad kan in die zin als een evenement worden beschouwd en daarvoor is geen omgevingsvergunning vereist.
16. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. De rechtbank voegt hieraan toe dat nu geen sprake is van een bouwwerk, de bouwregels van het bestemmingsplan, waaronder artikel 17.2 (bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 meter), niet van toepassing zijn op het reuzenrad. Die regels kunnen dus niet leiden tot het oordeel dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en daarmee van een overtreding. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo is daarmee dan ook niet overtreden.
17. De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een overtreding. Nu geen sprake was van een overtreding, was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. Het handhavingsverzoek is dan ook terecht afgewezen.
Kosten in bezwaar
18. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar gegrond verklaard had moeten worden onder vergoeding van de proceskosten, omdat eiser in het primaire besluit niet als belanghebbende is aangemerkt en in het bestreden besluit wel. Volgens eiser was het primaire besluit herroepen.
19. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het standpunt van eiser berust namelijk op een verkeerde lezing van het primaire besluit. Verweerder heeft daarin overwogen dat gesteld zou kunnen worden dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb en heeft vervolgens een inhoudelijk standpunt ingenomen met als conclusie dat geen overtreding is geconstateerd en daarom het verzoek om handhaving wordt afgewezen. Van herroeping van het primaire besluit is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 1 februari 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:410.
2.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
3.Uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641.
4.Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2879.
5.Uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1574.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 7 juni 2001, Gst. 7154.7, de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5803 en de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8651.