ECLI:NL:RBNHO:2024:2627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/15/348908 / KG ZA 24-58
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking bezwaar bij de bestuursrechter in kort geding over omgevingsvergunning voor zonnepanelenpark

In deze zaak heeft Energiepark Uitgeest B.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die bezwaar heeft aangetekend tegen de verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepanelenpark genaamd Winterzon in Uitgeest. De eiseres vorderde dat de gedaagde zou worden bevolen om zijn beroepsprocedure bij de bestuursrechter in te trekken, omdat zij meende dat het beroep misbruik van recht was en geen kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft op 18 maart 2024 geoordeeld dat de vorderingen van Energiepark Uitgeest worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van recht, omdat de beroepsprocedure van de gedaagde niet bij voorbaat kansloos was. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van het recht op toegang tot de rechter en dat de gedaagde zijn bevoegdheid niet voor andere doeleinden dan waarvoor deze is verleend heeft aangewend. De rechter wees erop dat de gedaagde, ondanks zijn afstand tot de projectlocatie, een legitiem belang had bij de procedure en dat de procedurele bezwaren die hij naar voren bracht niet evident kansloos waren. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/348908 / KG ZA 24-58
Vonnis in kort geding van 18 maart 2024
in de zaak van
ENERGIEPARK UITGEEST B.V.,
te Uitgeest,
eisende partij,
hierna te noemen: Energiepark Uitgeest,
advocaat: mr. E.C.W. van der Poel te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 20;
- de door [gedaagde] in het geding gebrachte brief met bijlagen 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling van 4 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij door Energiepark Uitgeest pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

2.1.
Energiepark Uitgeest wil in Uitgeest een zonnepanelenpark met de naam Winterzon realiseren. Zij heeft daarvoor in maart 2022 een vergunning aangevraagd bij de gemeente Uitgeest (hierna: de gemeente). [gedaagde] heeft, na daarover contact te hebben gehad met de gemeente, op 13 april 2022 een zienswijze ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft vervolgens op 24 februari 2023 besloten de vergunning te verlenen, zonder dat daarbij de zienswijze van [gedaagde] in behandeling is genomen. [gedaagde] heeft op 3 april 2023 bij de bestuursrechter beroep ingesteld tegen het besluit om de vergunning aan Energiepark Uitgeest te verlenen.
2.2.
Energiepark Uitgeest vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt bevolen de beroepsprocedure bij de bestuursrechter in te trekken, zodat de vergunning onherroepelijk wordt. Volgens Energiepark Uitgeest maakt [gedaagde] met zijn beroep misbruik van recht, omdat hij een kansloze procedure voert en de belangen van Energiepark Uitgeest daardoor ernstig worden geschaad. Door het beroep kan Energiepark Uitgeest geen financiering verkrijgen, waardoor zij het risico loopt dat het contract met Liander moet worden geannuleerd, hetgeen er volgens Energiepark Uitgeest in kan resulteren dat het zonnepark definitief niet meer kan worden gerealiseerd.
2.3.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Toewijzing is alleen aan de orde als [gedaagde] onmiskenbaar misbruik van recht maakt. Daarvan is geen sprake. De beroepsprocedure van [gedaagde] bij de bestuursrechter is niet bij voorbaat kansloos en [gedaagde] heeft zijn bevoegdheid ook niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. De voorzieningenrechter heeft oog voor de grote belangen van Energiepark Uitgeest die op het spel staan, maar dat is onvoldoende om [gedaagde] zijn fundamentele recht op toegang tot de rechter af te nemen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Energiepark Uitgeest is een projectvennootschap van twee coöperaties (Duurzaam Uitgeest Coöperatie U.A. (DUEC) en Coöperatieve Windenergie Vereniging Kennemerwind U.A.), met als leden 631 burgers. Energiepark Uitgeest wil een zonnepanelenpark van circa tien hectare met de naam Winterzon (hierna: het zonnepark) realiseren op de Koogdijk nabij 1 in Uitgeest (hierna: de projectlocatie).
3.2.
[gedaagde] is een gepensioneerd bloembollenkweker en maakt zich sterk voor het behouden van agrarische gronden.
[gedaagde] woont in [plaats], op circa 1.700 meter afstand van de projectlocatie.
3.3.
Energiepark Uitgeest heeft op 16 september 2021 met (een deel van) de eigenaren van de percelen grond die onderdeel uitmaken van de projectlocatie, een optieovereenkomst gesloten, met een looptijd van drie jaar. Daarin hebben de eigenaren aan Energiepark Uitgeest (onder meer) de optie verleend tot het vestigen van een opstalrecht.
3.4.
Op 9 maart 2022 heeft Energiepark Uitgeest bij de gemeente Uitgeest (hierna: de gemeente) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om het zonnepark te realiseren.
3.5.
Op 21 maart 2022 heeft [gedaagde] de gemeente gevraagd om informatie over de vergunningsaanvraag van Energiepark Uitgeest en hoe hij daartegen bezwaar kan maken. De gemeente heeft [gedaagde] op 22 maart 2022 een bericht gestuurd met de volgende inhoud:

Hierbij treft u een kopie van de ingediende aanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark aan de Koogdijk (nabij 1) in Uitgeest.
Het is nog niet mogelijk om bezwaar te maken tegen deze aanvraag aangezien er nog geen besluit genomen is.
Voor deze aanvraag is de uitgebreide procedure van toepassing. Dit houd in dat er voordat er een definitief besluit wordt genomen de aanvraag eerst 6 weken ter inzage wordt gelegd (ontwerp besluit) zodat een ieder de mogelijkheid heeft om een eventuele zienswijze in te dienen tegen het bouwplan. Na het definitieve besluit is het eventueel nog mogelijk om beroep in te stellen bij de Rechtbank en hoger beroep bij de Raad van State.
Als het ontwerp besluit gereed is zal dit gepubliceerd worden via www.officielebekendmakingen.nl en in de Uitgeester.”
3.6.
Op 23 maart 2022 heeft een medewerker vergunningen van de gemeente verder het volgende geschreven aan [gedaagde]:

Met een zienswijze kunt u kenbaar maken met welke punt(en) u het niet eens met het bouwplan. De ingediende zienswijze zal dan meegenomen worden met de definitieve besluitvorming.”
3.7.
Op 13 april 2022 heeft [gedaagde] een document afgegeven bij de gemeente, met de titel “
Zienswijze betreffende de aanvraag omgevingsvergunning Koogdijk (nabij 1) in Uitgeest (WABO 2200498)” (hierna: de zienwijze). Een medewerkster van de gemeente heeft een ontvangstbewijs afgegeven en ondertekend. In het ontvangstbewijs is onder meer vermeld dat het document bestemd is voor de afdeling B&W en raadsleden en dat [gedaagde] over de verdere gang van zaken, indien nodig, zo spoedig mogelijk bericht ontvangt.
3.8.
Tussen Energiepark Uitgeest en Liander is op 2 juni 2022 een overeenkomst tot stand gekomen voor (kort gezegd) de aanleg van de kabel van het zonnepark naar het elektriciteitsnet. De aanneemsom bedraagt € 772.248,34. Daarvan heeft Energiepark Uitgeest een aanbetaling van 20% voldaan. Een termijn van 70% moet worden voldaan bij de start van de werkzaamheden.
Liander heeft op 16 november 2022 medegedeeld dat zij de werkzaamheden in het tweede kwartaal van 2024 kan uitvoeren.
3.9.
Op 1 november 2022 heeft het college van B en W van de gemeente (hierna: het college) een raadsvoorstel gedaan. Daarin heeft het college onder meer het volgende vermeld:
“Namens DUEC is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van
een zonnepark aan de Koogdijk in Uitgeest. Deze aanvraag is niet passend in het vigerende
bestemmingsplan 'Buitengebied'. Medewerking is uitsluitend mogelijk door middel van de
uitgebreide procedure uit de Wabo. De raad moet een verklaring van geen bedenkingen
afgeven.
(…)
Het college stelt dan ook voor om een ontwerpverklaring van geen bedenkingen af te geven
zodat het college het ontwerpbesluit omgevingsvergunning ter inzage kan leggen conform de wettelijke procedure.
(…)
Indien geen zienswijzen worden ingediend, zal het college overgaan tot verlening van de omgevingsvergunning. Indien wel zienswijzen worden ingediend, zal het plan opnieuw ter
besluitvorming aan de raad worden voorgelegd.”
3.10.
In de vergadering van 15 december 2022 heeft de gemeenteraad (hierna: de raad) het volgende besloten:
“1. Een ontwerpverklaring van geen bedenkingen af te geven voor het realiseren van
een zonnepark aan de Koogdijk in Uitgeest.
2. Afgifte van de definitieve verklaring van geen bedenkingen te mandateren aan het
college, tenzij er zienswijzen worden ingediend.”
3.11.
Op 22 december 2022 is het ontwerpbesluit voor het verlenen van de vergunning voor het zonnepark ter inzage gelegd tot en met 1 februari 2023. In een publicatie van 21 december 2022 is vermeld dat de mogelijkheid bestaat voor een ieder om gedurende de inzagetermijn een zienswijze in te dienen.
Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend bij de gemeente.
3.12.
Per brief van 27 februari 2023 is aan Energiepark Uitgeest gemeld dat het college op 24 februari 2023 heeft besloten dat de vergunning zal worden verleend. In de brief is Energiepark Uitgeest geadviseerd te wachten met de werkzaamheden totdat de vergunning onherroepelijk is.
3.13.
Op 3 april 2023 heeft [gedaagde] beroep ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. Aan het beroep heeft [gedaagde] - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd:
  • De realisatie van het zonnepark is in strijd is met het bestemmingsplan;
  • De belangen van omliggende historische molens zijn niet betrokken in de besluitvorming;
  • Door het realiseren van het zonnepark wordt het landschap en de nabijgelegen Stelling van Amsterdam aangetast;
  • Het plaatsen van zonnepanelen op open weidegrond gaat ten koste van koolzuurassimilatie;
  • Zonnepanelen op daken zijn een beter alternatief;
  • Bij de realisatie van het zonnepark dreigen problemen op het stroomnetwerk;
  • Door het realiseren van het zonnepark dreigen negatieve gevolgen voor weidevogels;
  • De procedure die heeft geleid tot de besluitvorming is niet juist gevoerd.
3.14.
De gemeente heeft op 10 mei 2023 een verweerschrift ingediend in de door [gedaagde] ingestelde beroepsprocedure (hierna ook: de beroepsprocedure).
3.15.
Na daartoe op 24 juli 2023 door de sector bestuursrecht van deze rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft Energiepark Uitgeest zich op 13 augustus 2023 aangemeld als belanghebbende in de beroepsprocedure.
3.16.
Op 25 september 2023 heeft Energiepark Uitgeest vier SCE-subsidies aangevraagd, die op 31 oktober 2023 aan haar zijn toegekend. In (de bijlagen bij) de toekenningsbrieven van 31 oktober 2023 is onder meer het volgende vermeld:

Algemene verplichtingen
Er zijn verplichtingen waaraan u moet voldoen om subsidie te krijgen.
• U sluit de productie-installatie aan op een Nederlands elektriciteitsnet.
(…)
• U neemt de productie-installatie uiterlijk binnen 2 jaar na de datum van de beschikking in
gebruik.
Verplichtingen coöperatie na beschikkingsdatum
• U verstrekt binnen 1 jaar na verzenddatum van deze beschikking een lijst met deelnemende leden.
(…).
• U stuurt, wanneer van toepassing, binnen 1 jaar een kopie van de akte van recht van opstal.”
3.17.
Op 5 september 2023 heeft Energiepark Uitgeest ook een SDE ++-subsidie aangevraagd, die is toegekend op 15 december 2023. In (de bijlage bij) de toekenningsbrief is onder meer het volgende vermeld:

Verplichtingen
Er zijn een aantal verplichtingen waaraan u moet voldoen om subsidie te krijgen:
• U sluit de productie-installatie aan op een Nederlands elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3 x 80 A (grootverbruikersaansluiting).
(…)
• U verstrekt binnen 18 maanden na verzending van deze brief, opdrachten voor de levering van onderdelen voor de productie-installatie en opdrachten voor de bouw van de productie-installatie en zendt RVO hiervan een afschrift.
• U neemt de productie-installatie uiterlijk binnen 4 jaar na de datum van de beschikking in gebruik.”
3.18.
Energiepark Uitgeest heeft [gedaagde] gevraagd en vervolgens op 29 januari 2024 gesommeerd het beroep in te trekken. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven.
3.19.
Rabobank heeft op 9 februari 2023 aan Energiepark Uitgeest een document verstrekt met als (onder)titel “
Indicatief overzicht financieringsmogelijkheden”. Daarin is onder meer vermeld dat aan Rabobank de onherroepelijke vergunning(en) moeten worden verstrekt die benodigd zijn voor de realisatie van het project.
3.20.
De zitting bij de bestuursrechter ter behandeling van het beroep van [gedaagde] is gepland op 9 april 2024.

4.Het geschil

4.1.
Energiepark Uitgeest vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] gebiedt het beroep bij de rechtbank tegen de omgevingsvergunning in te trekken binnen één dag na de datum van dit vonnis en bepaalt dat als [gedaagde] binnen die termijn daartoe niet is overgegaan, dit vonnis dezelfde kracht heeft als de door [gedaagde] in wettige vorm opgemaakte akte tot intrekking van dit beroep, dan wel Energiepark Uitgeest aanwijst als vertegenwoordiger die namens [gedaagde] over kan gaan tot het intrekken van het beroep;
bepaalt dat voor iedere overtreding door [gedaagde] van hetgeen onder 1. is gevorderd, [gedaagde] een dwangsom dient te betalen;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Energiepark Uitgeest legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] met zijn beroep tegen de vergunning misbruik van recht maakt. Het beroep heeft volgens Energiepark Uitgeest geen kans van slagen. De belangen van Energiepark Uitgeest (en de leden van de coöperaties) worden door het beroep ernstig geschaad. [gedaagde] gebruikt zijn bevoegdheid bovendien voor andere doelen dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, aldus Energiepark Uitgeest. Volgens Energiepark Uitgeest is de projectlocatie alleen in de periode mei tot en met september geschikt om te bebouwen, zodat uiterlijk op 29 maart 2024 een beslissing moet worden genomen over de voortgang van het project.
4.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen van Energiepark Uitgeest. Hij voort daartoe –samengevat – aan dat hij geen misbruik maakt van bevoegdheid en dat hij belang heeft bij het ingestelde beroep, omdat de procedure voor de totstandkoming van de vergunning niet correct is doorlopen, waardoor de raadsleden geen weet hebben gehad van zijn zienswijze, en dat hij ook inhoudelijke bezwaren heeft tegen de verleende vergunning. Energiepark Uitgeest heeft volgens [gedaagde] bovendien willens en wetens zelf een risico genomen door financiële verplichtingen aan te gaan terwijl de vergunning nog niet onherroepelijk was.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
5.1.
[gedaagde] heeft geen bevoegdheids- of ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Desondanks dient de voorzieningenrechter de bevoegdheid en ontvankelijkheid ambtshalve te beoordelen.
5.2.
Omdat Energiepark Uitgeest haar vorderingen baseert op het burgerlijk recht, is de burgerlijke rechter bevoegd van die vorderingen kennis te nemen.
Over de ontvankelijkheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.3.
De burgerlijke rechter is 'restrechter' voor gevallen waarin een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang bij een andere rechter, waarin eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald, ontbreekt. Niet van belang is of in die procedure bij die andere rechter - in dit geval de bestuursrechter - exact dezelfde vorderingen kunnen worden ingesteld. Ook indien dat niet het geval is levert dat op zichzelf geen rechtstekort op dat leidt tot ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter (vgl. HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4548).
5.4.
Doorslaggevend is of de eiser met een elders in te stellen vordering eenzelfde of een vergelijkbaar resultaat kan bereiken. In dat geval staat een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang elders open en moet de eiser door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
5.5.
Volgens Energiepark Uitgeest kan bij de bestuursrechter niet worden bereikt dat uiterlijk op 29 maart 2024 sprake is van een onherroepelijke vergunning, hetgeen wél kan worden bereikt met de gevorderde veroordeling van [gedaagde] om het beroep in te trekken. Energiepark Uitgeest heeft daartoe onder meer aangevoerd dat versnelde behandeling in dit stadium van de procedure bij de bestuursrechter niet meer gevraagd kan worden en dat [gedaagde] geen voorlopige voorziening heeft verzocht bij de bestuursrechter, zodat ook ‘kortsluiting’ niet aan de orde is, aldus Energiepark Uitgeest.
5.6.
Overwogen wordt dat ook bij een eventuele snelle uitspraak in beroep, bijvoorbeeld met versnelde of vereenvoudigde afdoening (artikelen 8:52 en 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) of met ‘kortsluiting’ in een voorlopige voorziening (artikel 8:86 Awb), verzet dan wel hoger beroep open staat en de omgevingsvergunning pas onherroepelijk wordt als de verzets- of beroepstermijn van zes weken onbenut verstrijkt of als op het verzet respectievelijk het hoger beroep is beslist.
Voor de ontvankelijkheid is niet van belang dat de urgentie om onherroepelijkheid van de omgevingsvergunning te willen laten ontstaan (mede) is veroorzaakt door toedoen van Energiepark Uitgeest zelf, omdat zij (bijvoorbeeld) niet eerder om een versnelde procedure bij de bestuursrechter heeft verzocht. Dat doet er immers niet aan af dat op de door Energiepark Uitgeest verlangde zeer korte termijn via de bestuursrechtelijke weg niet kan worden bereikt wat via de civielrechtelijke weg in beginsel wel kan (vgl. gerechtshof Amsterdam 19 december 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3449).
5.7.
Het voorgaande betekent dat Energiepark Uitgeest ontvankelijk is in haar vorderingen bij de civiele (voorzieningen)rechter. Daarom wordt aan de inhoudelijke beoordeling toegekomen.
Beoordelingsmaatstaf
5.8.
Toewijzing van de door Energiepark Uitgeest gevraagde voorziening vergt dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] met het instellen van het beroep tegen het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen onrechtmatig heeft gehandeld jegens Energiepark Uitgeest. Energiepark Uitgeest stelt dat dit het geval is omdat [gedaagde] met het instellen van beroep misbruik van recht heeft gemaakt.
5.9.
Gebruik van een (proces)bevoegdheid is in beginsel onrechtmatig als daarmee misbruik van recht wordt gemaakt. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW).
5.10.
Dit geldt ook voor misbruik van procesbevoegdheid in het bestuursrecht, waarbij wordt aangenomen dat voor niet-ontvankelijk verklaring wegens misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en die een burger in de regel niet pleegt te hebben. In geval van een dergelijk rechtsmiddel zijn zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5.11.
Het door artikel 6 EVRM gewaarborgde fundamentele recht op toegang tot de rechter vergt terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesbevoegdheid (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Dat geldt temeer in kort geding en indien, zoals in dit geval, de burgerlijke rechter wordt gevraagd in te grijpen in de bevoegdheid om voor een andere rechter (de bestuursrechter) te procederen tegen een overheidsbesluit dat iemand in zijn of haar belangen zou kunnen raken.
5.12.
De voorzieningenrechter zal gezien het voorgaande toetsen of het instellen van het beroep door [gedaagde] tegen de omgevingsvergunningen onmiskenbaar misbruik van recht oplevert.
Tegen beter weten in een kansloze beroepsprocedure?
5.13.
Energiepark Uitgeest voert aan dat dat [gedaagde] tegen beter weten in een kansloze beroepsprocedure tegen de vergunning voert bij de bestuursrechter, omdat
[gedaagde] geen zienswijze heeft ingediend en daarom niet-ontvankelijk is bij de bestuursrechter (artikel 6:13 Awb);
[gedaagde] op 1.700 meter afstand van de projectlocatie woont en daarom geen belanghebbende is (artikel 1:2 Awb)
de beroepsgronden niet aan het relativiteitsvereiste voldoen (artikel 8:69a Awb).
5.14.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen van deze argumenten kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een bij voorbaat kansloze beroepsprocedure en zal dit hieronder toelichten.
5.15.
Vooropgesteld wordt daarbij dat in dit kort geding niet de kans van slagen van het door [gedaagde] ingestelde beroep ter beoordeling voorligt. Slechts heeft de voorzieningenrechter te boordelen of sprake is van een bij voorbaat kansloos beroep.
Ad 1: [gedaagde] heeft niet (tijdig) een zienswijze ingediend
5.16.
Vast staat dat [gedaagde] een zienswijze heeft ingediend op 13 april 2022. Ook staat vast dat hij deze zienswijze niet heeft ingediend binnen de inzagetermijn (die liep van 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023), zoals op grond van de wet is vereist (artikel 3:16 Awb), maar (ver) daarvóór.
5.17.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij onjuist door de gemeente is ingelicht en geadviseerd. Volgens [gedaagde] heeft hij uit de e-mail van 23 maart 2022 en de ontvangstbevestiging afgeleid en mogen afleiden dat hij de zienswijze op 13 april 2022 correct had ingediend. De gemeente heeft ook nooit gemeld dat de zienswijze te vroeg was ingediend of gemeld dat hij de zienswijze tijdens de inzagetermijn nogmaals moest indienen, aldus [gedaagde].
Energiepark Uitgeest heeft zich in reactie daarop beroepen op de e-mail van de gemeente van 22 maart 2022, waaruit volgens Energiepark Uitgeest duidelijk wordt dat alleen in de inzagetermijn een geldige zienswijze kan worden ingediend.
5.18.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de e-mail van 22 maart 2023 (zie het citaat in 3.5) niet duidelijk blijkt dat zienswijzen uitsluitend kunnen worden ingediend gedurende de inzageperiode. Er wordt in die e-mail gesproken over bezwaar, maar dat is niet hetzelfde als een zienswijze. Bovendien staat er in die e-mail niet dat zienswijzen pas kunnen worden ingediend na de terinzagelegging. De e-mail van 23 maart 2022 (zie het citaat in 3.6) kan bovendien de indruk wekken dat de zienswijze direct ingediend kan worden en dan wordt meegenomen bij de besluitvorming. [gedaagde] stelt dat hij die e-mail van 23 maart 2022 zo heeft opgevat. Ook heeft [gedaagde] zich er op beroepen dat in het ontvangstbewijs is vermeld dat hij, indien nodig, van de gemeente bericht zou ontvangen over de verdere gang van zaken. [gedaagde] betoogt dat hij daaruit mocht afleiden dat als er een probleem was met zijn zienswijze, de gemeente met hem daarover contact zou opnemen. Dit laatste strookt met hetgeen mevrouw [betrokkene] volgens [gedaagde] in een gesprek op 22 maart 2023 tegen hem heeft gezegd: dat zij indien de zienswijze wel was ontvangen [gedaagde] zou hebben aangeraden de zienswijze nogmaals in te dienen binnen de gestelde termijn. Omdat de gemeente na 13 april 2022 geen contact met [gedaagde] heeft opgenomen, ging [gedaagde] er vanuit dat hij een geldige zienswijze had ingediend en bestond er voor hem geen aanleiding om na de publicatie van 21 december 2022 nogmaals zijn zienswijze in te dienen, aldus [gedaagde].
5.19.
De voorzieningenrechter is bij deze stand van zaken van oordeel dat niet is uitgesloten dat de bestuursrechter het beroep van [gedaagde] op (artikel 3:16 lid 3 jo.) artikel 6:10 Awb zal honoreren. Daarin is (kort samengevat) bepaald dat een zienswijze die vóór het begin van de inzagetermijn is ingediend, desondanks ontvankelijk is, als de indiener redelijkerwijs kon menen het ontwerpbesluit al tot stand was gekomen. Kennelijk betoogt [gedaagde] dat daarvan sprake is.
5.20.
Voor zover het beroep van [gedaagde] op artikel 6:10 Awb niet slaagt en er dus vanuit moet worden gegaan dat geen geldige zienswijze is ingediend, geldt dat evenmin is uitgesloten dat de bestuursrechter zal oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding (in dit geval: te vroege indiening van de zienswijze). Voorshands is het betoog van [gedaagde] dat de gemeente - mede gelet op de inhoud van de e-mail van 23 maart 2022 en het ontvangstbewijs - na ontvangst van de zienswijze van [gedaagde] (tenminste) had moeten melden dat zijn zienswijze niet in behandeling werd genomen, geen bij voorbaat kansloos argument. Uit het betoog van [gedaagde] leidt de voorzieningenrechter af de gemeente volgens [gedaagde] heeft erkend dat zij dat had behoren te doen, maar dat dit niet is gebeurd, omdat de zienswijze intern bij de gemeente is kwijtgeraakt.
5.21.
Energiepark Uitgeest heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State (hierna: ABRvS) van 6 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1008), waarin het volgende is overwogen: “
De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant A] had moeten blijven opletten door de publicaties van het college te blijven volgen. Het is hem daarom redelijkerwijs te verwijten dat hij heeft gemist dat er een ontwerpbesluit ter inzage werd gelegd. Hij had toen opnieuw een zienswijze kunnen en moeten indienen.”
Deze zin wordt echter direct voorafgegaan door de volgende overweging van de ABRvS: “
Het college heeft ter zitting aangegeven dat het [appellant A] via e-mail heeft geïnformeerd dat hij te vroeg een zienswijze had ingediend. [appellant A] heeft dat niet tegengesproken.”
5.22.
Hierin lijkt de onderhavige casus dus (op een mogelijk doorslaggevend punt) te verschillen van de zaak die aan de ABRvS ter beoordeling voorlag. Dit kort geding leent zich niet voor nader (feiten-)onderzoek op dit punt. De voorzieningenrechter volgt Energiepark Uitgeest daarom niet in haar betoog dat het beroep van [gedaagde] zonder meer kansloos is, omdat aan [gedaagde] kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend.
Ad. 2: [gedaagde] is geen belanghebbende
5.23.
Op grond van de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953) geldt dat een niet-belanghebbende die op grond van een wettelijke bepaling op het terrein van het milieurecht (waaronder ook het hier toepasselijke artikel 3.12 lid 5 Wabo wordt begrepen) een zienswijze naar voren heeft gebracht over een ontwerpbesluit, niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is als hij vervolgens tegen het besluit beroep instelt.
5.24.
In deze uitspraak heeft de ABRvS bovendien uitdrukkelijk overwogen dat ook de niet-belanghebbende die
verschoonbaargeen of te laat zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit, niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om te vermoeden dat iets anders geldt voor een niet-belanghebbende die verschoonbaar
te vroegeen zienswijze heeft ingediend.
5.25.
Gelet hierop en hetgeen in 5.19 tot en met 5.22 is overwogen over de zienswijze van [gedaagde], acht de voorzieningenrechter niet evident dat aan [gedaagde] in de beroepsprocedure zal worden tegen geworpen dat hij geen belanghebbende is.
Ad. 3. Het relativiteitsvereiste staat in de weg aan de beroepsgronden van [gedaagde]
5.26.
In een uitspraak van de ABRvS van 15 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:606) is kort samengevat beslist dat aan een belanghebbende en een niet-belanghebbende het relativiteitsvereiste niet langer zal worden tegengeworpen, ten aanzien van een door hem ingeroepen procedurele norm over het recht op inspraak.
5.27.
[gedaagde] legt aan zijn beroep mede ten grondslag dat een procedurele norm over het recht van inspraak is geschonden. Onder meer stelt [gedaagde] immers dat zijn zienswijze ten onrechte niet in behandeling is genomen en dat dus de regels van afdeling 3.4 van de Awb niet goed zijn toegepast bij de voorbereiding van het besluit om de vergunning aan Energiepark Uitgeest te verlenen.
Als zijn zienswijze wel in behandeling zou zijn genomen, had het college geen gebruik kunnen maken van het mandaat van de raad tot afgifte van de definitieve verklaring van geen bedenkingen (zie 3.9 en 3.10 van dit vonnis). In dat geval had het plan opnieuw ter beoordeling aan de raad moeten worden voorgelegd en had dit tot een andere uitkomst kunnen leiden, aldus [gedaagde].
5.28.
De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat niet bij voorbaat vaststaat dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan (alle) beroepsgronden van [gedaagde], omdat [gedaagde] mede een beroep doet op procedurele normen over het recht op inspraak.
Slotsom
5.29.
Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het beroep van [gedaagde] bij de bestuursrechter niet onmiskenbaar kansloos is.
Beroep ingesteld met een ander doel?
5.30.
Energiepark Uitgeest voert aan dat [gedaagde] de beroepsprocedure met een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Volgens Energiepark Uitgeest voert [gedaagde] de procedure met het doel:
  • het project van Energiepark Uitgeest te vertragen,
  • zijn frustratie over de handelswijze van de gemeente bij de voorbereiding van het besluit te uiten;
  • op te komen voor algemene belangen, terwijl hij dat als privépersoon niet kan;
  • zijn positie binnen de denktank van de BBB (BoerBurgerBeweging) te handhaven.
5.31.
Onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde] zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunningen aan te vechten en beroep in te stellen heeft gebruikt met geen ander doel dan Energiepark Uitgeest te schaden en de bouw te vertragen. Het enkele feit dat [gedaagde] ermee bekend is dat voor Energiepark Uitgeest grote belangen op het spel staan is daarvoor onvoldoende. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij met Energiepark Uitgeest geen geschil heeft, maar dat hij vindt dat de gemeente bij de besluitvorming niet juist heeft gehandeld en dat hij (onder meer) dat wil laten toetsen door de bestuursrechter.
De stelling van Energiepark Uitgeest dat de klachten van [gedaagde] over de behandeling van zijn zienswijze niet relevant zijn in de bestuursrechtelijke procedure (en [gedaagde] daarom zijn bevoegdheid gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is verleend) wordt niet gevolgd, gelet op hetgeen in het voorgaande (5.16 tot en met 5.29) is overwogen.
5.32.
Voor zover [gedaagde] ook opkomt voor algemene belangen en/of heeft verklaard dat hij zijn positie binnen een denktank van de BBB wenst te handhaven, doet dat er niet aan af dat [gedaagde] zijn procesbevoegdheid gebruikt voor het doel waarvoor het gegeven is, te weten (onder meer) de toetsing van (zijn inspraakrecht bij) de besluitvorming van de gemeente door de bestuursrechter. Kwade trouw van [gedaagde] blijkt hieruit in ieder geval niet.
Belangen van Energiepark Uitgeest
5.33.
De voorzieningenrechter neemt aan dat Energiepark Uitgeest de door haar gestelde nadelen ondervindt als gevolg van het beroep van [gedaagde] met betrekking tot de omgevingsvergunning, doordat de voorwaarde van een onherroepelijke omgevingsvergunning in het financieringsvoorstel van Rabobank niet snel (vóór 29 maart 2024) in vervulling kan gaan. Ook neemt de voorzieningenrechter aan dat dit voor Energiepark Uitgeest potentieel verstrekkende gevolgen kan hebben, onder meer omdat (volgens Energiepark Uitgeest) de kans bestaat dat het zonnepark daardoor definitief niet gerealiseerd kan worden. Energiepark Uitgeest heeft daartoe aangevoerd dat zij de financiering nodig heeft om de tweede termijn van de aanneemsom aan Liander te voldoen. Als Liander niet in het tweede kwartaal van 2024 kan starten met de werkzaamheden, moet het contract met Liander geannuleerd worden. Voor een nieuw contract met Liander komt Energiepark Uitgeest dan achteraan in de rij, waardoor er wellicht geen ruimte meer op het elektriciteitsnet beschikbaar meer is, aldus Energiepark Uitgeest. Ook zal Energiepark Uitgeest dan niet aan de voorwaarden kunnen voldoen die zijn gesteld in de verleende subsidies. Aan die voorwaarden wordt streng getoetst, zodat volgens Energiepark Uitgeest waarschijnlijk is dat zij die subsidies zal verliezen.
5.34.
De voorzieningenrechter is het met Energiepark Uitgeest eens dat [gedaagde] bij de uitoefening van zijn procesbevoegdheid de belangen van derden niet geheel uit het oog mag verliezen. Onvoldoende aannemelijk is echter dat het belang van Energiepark Uitgeest om te worden gevrijwaard van de hiervoor genoemde nadelen in de gegeven omstandigheden zodanig onevenredig wordt geschaad door het instellen van het beroep dat [gedaagde] deze bevoegdheid niet in redelijkheid kon uitoefenen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht door [gedaagde].
5.35.
Ook weegt mee dat het als een feit van algemene bekendheid moet worden verondersteld dat bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd over verleende (en nog niet onherroepelijke) vergunningen. Daaraan inherent is onzekerheid over het moment waarop de desbetreffende vergunningen onherroepelijk worden.
5.36.
Energiepark Uitgeest heeft daartegen aangevoerd dat zij er vanuit is gegaan dat er geen zienswijzen waren ingediend en daarom er op mocht vertrouwen dat de vergunning op korte termijn onherroepelijk zou worden. Om die reden heeft Energiepark Uitgeest niet langer gewacht met het aanvragen van de subsidies, aldus Energiepark Uitgeest.
5.37.
De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat bij Energiepark Uitgeest na 1 februari 2023 de verwachting leefde dat de vergunning op korte termijn onherroepelijk zou worden. Energiepark Uitgeest was er immers (kennelijk) niet van op de hoogte dat [gedaagde] al op 13 april 2022 een zienswijze had ingediend. Tijdens de inzageperiode zijn geen (andere) zienswijzen ingediend. Een beroep lag daarom voor Energiepark Uitgeest niet in de lijn der verwachting.
Vanaf (in ieder geval) 24 juli 2023 was Energiepark Uitgeest er echter van op de hoogte dat [gedaagde] beroep had ingesteld tegen de vergunning, omdat zij toen door de bestuursrechter is gevraagd of zij als belanghebbende wilde deelnemen aan die beroepsprocedure. Vanaf dat moment kon Energiepark Uitgeest er dus niet meer zonder meer vanuit gaan dat de vergunning op korte termijn onherroepelijk zou worden.
5.38.
De voorzieningenrechter constateert dat de overeenkomst met Liander (volgens de stellingen van Energiepark Uitgeest het grootste knelpunt) al vér voor 1 februari 2023 is gesloten (op 2 juni 2022), toen voor Energiepark Uitgeest dus nog geen zekerheid bestond over het definitief worden van de vergunning. De subsidies zijn door Energiepark Uitgeest aangevraagd op 5 september 2023, respectievelijk 25 september 2023. Op dat moment was Energiepark Uitgeest er al van op de hoogte dat [gedaagde] beroep had ingesteld tegen de vergunning. Hiermee heeft Energiepark Uitgeest dus zelf het risico genomen dat de voorwaarden (en termijnen) van de subsidies al zouden gaan lopen voordat sprake was van een onherroepelijke vergunning.
Ook het betoog van Energiepark Uitgeest dat zij de verdere realisatie van het zonnepark (pas) in gang heeft gezet toen zij er vanuit mocht gaan dat de vergunning onherroepelijk zou worden - voor zover dit al de toewijzing van de vorderingen tegen [gedaagde] zou kunnen rechtvaardigen, hetgeen verder in het midden kan blijven - slaagt dus niet.
Slotsom
5.39.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] met het instellen van beroep tegen de omgevingsvergunning misbruik heeft gemaakt van zijn procesbevoegdheid en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Energiepark Uitgeest.
5.40.
Dat betekent dat de vorderingen van Energiepark Uitgeest zullen worden afgewezen.
5.41.
Energiepark Uitgeest zal als de in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 320,- aan griffierecht, te vermeerderen met de eventuele nakosten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Energiepark Uitgeest in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 320,-. Als Energiepark Uitgeest niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Energiepark Uitgeest de kosten van betekening betalen aan [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.
1538