ECLI:NL:RBNHO:2024:11804

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
22/3284
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging, intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht en financiële verstrengeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eisers tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van hun uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort heeft deze besluiten genomen op basis van bevindingen van de sociale recherche, die een onderzoek heeft ingesteld naar de activiteiten van eisers. De rechtbank behandelt de schending van de inlichtingenplicht door eisers, die niet hebben gemeld dat eiser werkzaamheden verrichtte voor een stichting waarvan hij voorzitter was. De rechtbank concludeert dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand.

De rechtbank onderzoekt of het college terecht heeft besloten tot beëindiging en terugvordering van de uitkering. Het college stelt dat eisers geen recht hadden op bijstand omdat het vermogen van de stichting, waarover eiser kon beschikken, de vrij te laten vermogensgrens overschreed. De rechtbank maakt onderscheid tussen de periode voor en na 13 oktober 2016, toen eiser zelfstandig bevoegd werd. In de eerste periode kon eiser niet zelfstandig over het vermogen van de stichting beschikken, maar in de tweede periode kon hij dat wel. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat eisers over de hele periode geen recht op bijstand hadden en dat de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand gerechtvaardigd is.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, waardoor de intrekking, beëindiging en terugvordering van de bijstandsuitkering in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3284

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. M.J. Meijer),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort,

(gemachtigde: mr. S. Liefting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beëindiging, intrekking en terugvordering van hun uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Het college heeft daartoe besloten in de besluiten van 12 juli 2021 en van 19 augustus 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 31 mei 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij die besluiten gebleven. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben een aanvullend beroepschrift en aanvullende stukken ingediend.
1.3.
De gemachtigde van eisers heeft verzocht om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, hun gemachtigde, en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en heeft aan eisers gevraagd om nadere inlichtingen te verstrekken zoals bedoeld in artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.6.
Eisers hebben op 3 januari 2024 schriftelijk inlichtingen verstrekt. Het college heeft op 22 februari 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.7.
Partijen hebben aangegeven geen tweede zitting te wensen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eisers ontvangen vanaf 27 maart 2013 een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB, inmiddels vervangen door de Pw).
2.1.
In 2019 is de sociale recherche van de gemeente Zandvoort, naar aanleiding van een melding via de klantmanager, een onderzoek gestart naar het onroerend goed en de werkzaamheden van eisers. Van het onderzoek is een ‘rapport uitkeringsfraude’ opgesteld op 18 februari 2020 (rapport 1). Uit dat rapport blijkt, voor zover relevant, het volgende. Er is dossieronderzoek verricht en onderzoek ingesteld in de open bronnen van het internet. Uit het internetonderzoek bleek onder meer dat eiser lezingen heeft gegeven. Ook bleek daaruit dat hij een stichting zonder winstoogmerk heeft opgericht, de [stichting] (hierna: de stichting). Naar aanleiding daarvan is het bedrijvenregister van de Kamer van Koophandel (KvK) geraadpleegd. Daaruit blijkt dat eiser met twee andere personen bestuurder is van de stichting. Vanaf 4 december 2012 staat hij geregistreerd als voorzitter. De bevoegdheid is gewijzigd naar alleen/zelfstandig bevoegd op 13 oktober 2016. Het is niet duidelijk wat de bevoegdheden van eiser waren in de tussenliggende periode. Naar aanleiding van de bevindingen zijn eisers uitgenodigd voor een rechtmatigheidsgesprek op 17 december 2019. Tijdens dat gesprek hebben eisers mondeling informatie gegeven en diverse stukken overgelegd. Op basis van de ingeleverde informatie is ook overgegaan tot het doen van waarnemingen, om vast te stellen of sprake is van privégebruik van een auto die wordt bekostigd door de stichting. Volgens het rapport is dat het geval.
2.2.
Op basis van de bevindingen is in rapport 1 geconcludeerd dat waarschijnlijk sprake is van een vordering die boven de aangiftegrens van € 50.000,00 uit zou komen. Daarom is het dossier overgedragen aan de sociaal recherche voor een strafrechtelijk onderzoek.
2.3.
De sociale recherche heeft een tweede ‘rapport uitkeringsfraude’ opgesteld op 12 juli 2021 (rapport 2). Uit het opsporingsonderzoek is volgens dat rapport gebleken dat eiser over de uitkeringsperiode van 27 maart 2013 tot en met 12 juli 2021 als voorzitter werkzaamheden heeft verricht voor de stichting. In een deel van de periode was hij het enige bestuurslid ervan. Onkosten die hij heeft gemaakt zijn door de stichting vergoed. Eisers hebben privébeschikking over auto’s van de stichting en de stichting betaalt alle kosten ervan. Ook betaalt de stichting voor opslag van een auto en aanhanger van eiser. Aangezien de werkzaamheden voor een stichting op geld waardeerbaar kunnen zijn, hebben eisers door deze niet te melden de inlichtingenplicht uit artikel 17, eerste lid, Pw geschonden. Als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht kan niet worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre eisers verkeren en verkeerden in bijstandsbehoevende omstandigheden. Daarbij is gebleken dat eiser beschikking heeft over de zakelijke bankrekening van de stichting. Hij is als voorzitter zelfstandig bevoegd, wettelijk en zakelijk vertegenwoordiger van de bankrekening, en heeft de bankpas ervan – die op zijn naam staat – in zijn bezit. De bankpas heeft hij veelvuldig gebruikt. De zakelijke bankrekening is onder meer gebruikt om kleding en een disselslot voor zichzelf te kopen, en om kosten van personenauto’s te betalen die eisers ook privé hebben gebruikt. Ook eiseres heeft de bankpas een keer gebruikt. Volgens het rapport betekent dit dat het gebruik van de zakelijke bankrekening niet uitsluitend voor de stichting is geweest. Op 27 maart 2013 was het gecombineerde saldo van de zakelijke bankrekening en de daaraan gekoppelde bankrekening € 18.082,75. Dat is meer dan het vrij te laten vermogen, dat voor eisers in de toekenningsbeschikking was bepaald op € 8.509,25. In het rapport wordt geconcludeerd dat hieruit blijkt dat eisers vanaf de ingangsdatum geen recht hadden op een uitkering. Daarom is het recht op bijstand per 13 juli 2021 beëindigd en per 27 maart 2013 (de ingangsdatum) ingetrokken. Dit staat in het besluit van 12 juli 2021.
2.4.
In het besluit van 19 augustus 2021 heeft het college de over de periode van 27 maart 2013 tot en met 30 juni 2021 verstrekte uitkering teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 159.892,80. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat dit bedrag ten onrechte is verstrekt, aangezien het recht op uitkering is ingetrokken.
2.5.
In het besluit van 31 mei 2021 heeft het college het door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, op basis van het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften. De Adviescommissie stelt dat de lezingen en andere activiteiten van eiser namens en voor de stichting direct bij het college hadden moeten worden gemeld, omdat het op geld waardeerbare activiteiten betreft waarmee hij inkomsten kon genereren. Nu dat niet is gebeurd, is de inlichtingenplicht volgens de Adviescommissie geschonden. Ook over het kunnen beschikken en gebruiken van de bankrekening van de stichting had eiser het college moeten informeren. Op dit punt is de inlichtingenplicht eveneens geschonden. Volgens de Adviescommissie kan het vermogen van de stichting worden aangemerkt als vermogen waarover eisers redelijkerwijs konden beschikken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht kon overgaan tot beëindiging, intrekking en terugvordering van de Pw-uitkering van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank bespreekt eerst of eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, en vervolgens of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers geen recht hadden op bijstand.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3.
Iemand die bijstand ontvangt is verplicht op eigen initiatief aan het college feiten en omstandigheden te melden die (mogelijk) van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit noemt men de inlichtingenplicht. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg van die schending de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Hebben eisers de inlichtingenplicht geschonden?
4. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkenen belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust. Het bijstandsverlenend orgaan moet daarom de nodige kennis over de relevante feiten verzamelen.
Standpunten van partijen
5. Het college stelt dat eisers hun inlichtingenplicht niet zijn nagekomen. Uit onderzoek is gebleken dat eiser werkzaamheden heeft verricht voor de stichting. Met deze werkzaamheden had eiser geld kunnen verdienen en dus had hij deze werkzaamheden moeten melden bij het college. Het college heeft hierbij verwezen naar vaste rechtspraak, waaruit volgt dat het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid is die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die activiteiten worden verricht en ongeacht of uit die activiteiten daadwerkelijk inkomsten worden genoten. [1]
5.1.
Eisers erkennen dat er onvolkomenheden zitten in de informatie die zij aan het college hebben doorgegeven en dat zij, door de werkzaamheden van eiser voor de stichting niet te vermelden, de inlichtingenplicht hebben geschonden. Zij stellen dat dit kwam door de mentale problemen die destijds bij eiser speelden en doordat zij beperkte kennis van de Pw hadden. Wel hebben zij altijd naar eer en geweten gehandeld. Verder stellen eisers dat ze bij de aanvraag wel al hebben aangegeven dat eiser soms lezingen gaf. Dat staat ook in het rapport van de sociale recherche. In 2016 hebben zij bij de gemeente toestemming gevraagd voor het geven van lezingen door eiser. Die toestemming is ook gegeven.
Oordeel van de rechtbank
6. Vast staat dat eiser in december 2012 de stichting [stichting] heeft opgericht en daarvan sindsdien de voorzitter is geweest. In de periode van 2019 tot en met 2023 heeft eiser binnen de stichting naar eigen zeggen de volgende functies verricht: voorzitterschap, gespreksleider, bewustzijnsconsulent, raadgever, vraagbaak, inkoper, administrateur. In de stukken en op de zitting hebben eisers erkend dat zij dat niet aan het college hebben doorgegeven.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak kunnen werkzaamheden als bestuurslid van een stichting, in het bijzonder als voorzitter, op geld waardeerbaar zijn. [2] Dat de stichting geen winstoogmerk heeft maakt daarvoor geen verschil. Zoals door het college in het bestreden besluit is toegelicht gaat het om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Om die reden hadden eisers de activiteiten van eiser voor de stichting moeten melden. Door dat niet te doen, hebben zij de inlichtingenplicht geschonden. Of zij dat dit niet bewust hebben gedaan of dat er redenen waren waardoor zij daar niet aan dachten, kan aan het oordeel niet afdoen. Dat eiser in 2016 toestemming heeft gekregen om lezingen te geven, leidt evenmin tot een ander oordeel. Eiser heeft immers binnen de stichting een groot scala aan functies verricht en daar was het geven van lezingen er slechts één van.
Is de bijstand ten onrechte verleend?
Wat is het toetsingskader?
7. Het oordeel dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht is onvoldoende voor de conclusie dat als gevolg daarvan er ten onrechte bijstand is verleend. [3] Daarvoor is, in dit geval, bepalend of het vermogen van de stichting moet worden aangemerkt als vermogen waarover eiser in de te beoordelen perioden redelijkerwijs kon beschikken. Voor het antwoord op die vraag is van belang of sprake is van een daartoe strekkende zodanige financiële verstrengeling tussen eiser en de stichting. [4]
7.1.
Daarvoor is van belang of betrokkene, volgens de gegevens die uit de KvK blijken, als bestuurslid alleen of zelfstandig bevoegd is om de stichting te vertegenwoordigen en in die hoedanigheid het beheer had over het vermogen. Volgens vaste rechtspraak wordt dan in beginsel aangenomen dat betrokkene over het vermogen van de stichting kan beschikken. [5] In het geval een betrokkene alleen gezamenlijk bevoegd is, kan in beginsel niet worden aangenomen dat diegene redelijkerwijs kon beschikken over het vermogen van de stichting en dat hij dit vermogen kon aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [6] Dat is dan alleen het geval als andere aanknopingspunten aanwezig zijn voor de conclusie dat in deze periode sprake was van een zodanige financiële verwevenheid tussen betrokkene en de stichting, dat de middelen van de stichting voor toepassing van de Pw kunnen worden aangemerkt als middelen waarover betrokkene kon beschikken. Dat betrokkene feitelijk de beschikking heeft over de betaalpas van een stichting, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Het is aan het college om de verstrengeling aannemelijk te maken. [7]
Standpunten van partijen
8. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen recht hadden op bijstand, omdat het vrij te laten vermogen – dat voor eisers was bepaald op € 8.509,25 – bij aanvang van de bijstandsuitkering al werd overschreden. Volgens het college is namelijk sprake van zodanige financiële verstrengeling/verwevenheid tussen de financiën van de stichting en van eiser dat moet worden aangenomen dat eiser ook toen het vermogen van de stichting kon aanwenden om in zijn noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser de beschikking had over het vermogen van de stichting. Volgens het college is dat het geval, omdat hij als voorzitter binnen de stichting zelfstandig bevoegd is, wettelijk- en zakelijk vertegenwoordiger van de zakelijke bankrekening is, omdat de zakelijke bankrekening op zijn naam staat en hij de bankpas in bezit heeft. De bankpas heeft hij veelvuldig gebruikt bij tankstations, winkels, horecagelegenheden en in het buitenland. Uit de verklaring van eiser dat hij het geld op de bankrekening heeft gebruikt om kleding en een disselslot voor zichzelf te kopen en om kosten van personenauto’s te betalen die eisers ook privé hebben gebruikt, blijkt volgens het college dat het gebruik van de zakelijke bankrekening niet uitsluitend voor de stichting is geweest. Op de ingangsdatum van de bijstandsuitkering bedroeg het saldo van de zakelijke bankrekening en de daaraan gekoppelde spaarrekening € 18.082,75.
8.1.
Volgens eisers merkt het college het vermogen van de stichting ten onrechte aan als privévermogen. Weliswaar kon eiser met de bankpas van de zakelijke rekening van de stichting over het vermogen beschikken, maar dat betekent nog niet dat hij het vermogen ook feitelijk aan kon wenden om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te voorzien. Dan zou hij in strijd handelen met de statuten van de stichting. De andere bestuursleden en de leden van de Raad van Toezicht zouden dat ook niet hebben goedgekeurd. Daarnaast is hij pas na een statutenwijziging op 13 oktober 2016 zelfstandig bevoegd geworden.
Verder stellen eisers dat alle betalingen die zijn verricht onlosmakelijk verbonden waren met het vrijwilligerswerk voor de stichting. Het vermogen van de stichting is nooit aangewend om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De enige uitzondering daarop is dat de auto van de stichting incidenteel, voor maximaal 400 km per jaar, voor privédoeleinden is gebruikt. Eisers erkennen verder dat eiser de kleding die hij heeft gekocht voor een lezing ook weleens privé heeft aangehad. De opslag van een bestelbus en aanhangwagen van eiser, en een disselslot daarvoor, zijn door de stichting bekostigd, omdat eiser deze bestelbus en aanhangwagen aan de stichting ter beschikking had gesteld. Eiser erkent dat hij de auto van de stichting incidenteel zelf heeft gebruikt, maar betwist dat hij verder ooit het vermogen van de stichting heeft aangewend om te voorzien in zijn eigen noodzakelijke kosten van het bestaan.
8.2.
Zoals in de inleiding in deze uitspraak staat vermeld, heeft de rechtbank eisers na de zitting gevraagd om nadere inlichtingen te verschaffen. De rechtbank heeft eisers om een nadere onderbouwing gevraagd van de stelling dat geen sprake was zodanige verstrengeling of verwevenheid tussen de eigen financiën en de financiën van de stichting en dat het vermogen van de stichting moet worden gezien als vermogen waarover hij niet kon beschikken. Ook is gevraagd om een nadere toelichting op de stelling dat het eigen vermogen van de stichting tot en met 2019 feitelijk negatief dan wel grotendeel direct opeisbaar is en dat eiser daarom niet over dat vermogen kan beschikken.
8.3.
Door eisers zijn na het verzoek van de rechtbank om nadere inlichtingen onder meer verklaringen van boekhouder [boekhouder] en van bestuurslid van de stichting [bestuurslid] ingebracht. In de verklaring van [boekhouder] is opgenomen dat alle vanuit de stichting gedane betalingen in de periode 2013 tot en met medio 2021 direct of indirect toe te wijzen zijn aan uitgaven die de doelstelling van de stichting dienen. Nimmer zijn er vanuit de stichting betalingen gedaan aan eiser of zijn gezinsleden. In de verklaring van [bestuurslid] staat onder meer vermeld dat om de taken zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren de stichting jaren geleden heeft besloten om eiser een bankpas te geven en toegang tot de bankrekening. Ook is beschreven dat voor grote uitgaven uitdrukkelijk eerst toestemming gevraagd wordt aan de overige bestuursleden alvorens een aankoop of investering wordt gedaan. Naast beide verklaringen zijn door eisers onder meer standpunten ten aanzien van de procedure, een overzicht van de jaarrekeningen en een cijfermatige uiteenzetting van uitgaven overgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
9. Voor de beoordeling van de vraag of het vermogen van de stichting moet worden gezien als vermogen waarover eisers (redelijkerwijs) konden beschikken, zijn de volgende feiten relevant. In de oprichtingsstatuten van de stichting van 4 december 2012 staat dat de stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur of door twee gezamenlijk handelende bestuursleden. Het bestuur kan schriftelijk een algemene of beperkte volmacht verlenen aan één of meer bestuursleden en/of derden om de stichting te vertegenwoordigen. Een algemene volmacht zal het bestuur voor derden kenbaar moeten maken door publicatie in het stichtingenregister bij de KvK. Verder staat in de statuten dat het bestuur uit minimaal twee personen bestaat, maar ook bevoegd blijft als het aantal bestuursleden minder dan twee is. Uit de statuten blijkt verder dat de stichting een Raad van Toezicht heeft, en dat ieder jaar een jaarrekening, waarvan een staat van ontvangsten en uitgaven onderdeel uitmaakt, door het bestuur moet worden vastgesteld. Deze jaarrekening moet ook worden gecontroleerd door een registeraccountant of andere deskundige.
De statuten zijn op 13 oktober 2016 gewijzigd. Vanaf die datum was eiser alleen/zelfstandig bevoegd.
9.1.
De rechtbank ziet in bovenstaande omstandigheden aanleiding om onderscheid te maken tussen de periode van 27 maart 2013 tot 13 oktober 2016 (periode 1) en de periode na 13 oktober 2016 (periode 2).
Periode 1
10. Bij de oprichting van de stichting bestond het bestuur volgens de statuten uit eiser en een andere persoon. Zoals onder 6.1 is weergegeven, kan dan in beginsel niet worden aangenomen dat eiser redelijkerwijs kon beschikken over het vermogen van de stichting en dat hij dit vermogen kon aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
10.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksgegevens echter voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat sprake was van zodanige financiële verstrengeling van de stichting en eiser dat het vermogen van de stichting moet worden aangemerkt als vermogen waarover eiser beschikte dan wel redelijkerwijs kon beschikken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het uittreksel van de KvK blijkt dat er in de periode van 2013 tot 2017 geen penningmeester was. Bovendien heeft eiser tijdens het verhoor op 15 juni 2021 zelf verklaard dat hij in de periode van 2013 tot en met 2017, toen er geen penningmeester was, de financiële middelen van de stichting beheerde. In hetzelfde verhoor antwoordde hij op de vraag waarom hij zelfstandig bevoegd werd, met: “
Dat was ik daarvoor ook. Dat was al zo. Als je geen beslissingsbevoegdheid hebt kan je bewaken tot je een ons weegt, maar het gaat het dan niet worden. Hoe moet je ingrijpen als je niet de volledige bevoegdheid hebt?”
Daarnaast blijkt ook uit de opgevraagde bankgegevens van ING dat eiser wettelijk – en zakelijk vertegenwoordiger was van deze zakelijke bankrekening van de stichting en dat de bankrekening en bankpas op zijn naam stonden. Ook ter zitting is door eiser verklaard dat eiser de gehele periode de beschikking had over de bankpas van de stichting en zonder voorafgaande toestemming een bedrag van maximaal € 1.000,00 kon opnemen.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van financiële verstrengeling in periode 1.
10.3.
Daarbij komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het recht op bijstand ook schattenderwijs had kunnen worden vastgesteld. Het vermogen van de stichting was bij aanvang van de bijstand € 18.082,75 en kwam daarmee boven de vermogensgrens uit. Dit vermogen is gedurende de bijstandsperiode enkel groter geworden, waardoor ook niet op een later moment sprake kan zijn geweest van recht op bijstand. Uit de door eiser naderhand ingebrachte gegevens is niet af te leiden dat sprake is geweest van een ander bedrag aan vermogen.
Periode 2
11. Vanaf 13 oktober 2016 is eiser zelfstandig bevoegd om namens de stichting te handelen. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat in beginsel moet worden aangenomen dat hij vanaf die datum redelijkerwijs over het vermogen van de stichting kon beschikken en dat dat vermogen als zijn eigen vermogen moet worden aangemerkt. Het is vervolgens aan eisers om met objectieve en verifieerbare gegevens het tegendeel aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij hier niet in geslaagd. Uit de bankafschriften is af te leiden dat eiser de bankpas veelvuldig heeft gebruikt bij tankstations, verschillende winkels, horecagelegenheden en in het buitenland. Eisers hebben weliswaar betoogd dat alle uitgaven uitsluitend ten behoeve van de stichting zijn gedaan, maar zij hebben dit niet kunnen aantonen. De door eisers na de zitting ingebrachte verklaringen van [boekhouder] en [bestuurslid] kunnen eisers niet baten, omdat daarmee niet wordt uitgesloten dat in ieder geval eiser het vermogen van de stichting ook feitelijk heeft aangewend voor zichzelf en niet uitsluitend ten behoeve van de stichting.
11.1.
Gelet op het vorenstaande moet het er dan ook voor worden gehouden dat eisers over de hele periode waarin bijstand is ontvangen konden beschikken over het vermogen van de stichting en dit dus konden aanwenden om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan , terwijl dat vermogen vanaf het begin hoger was dan het vrij te laten vermogen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers over de hele periode geen recht op bijstand hadden. Het college moest daarom de bijstand intrekken vanaf 27 maart 2013.
11.2.
Het college is verplicht de bijstand terug te vorderen die ten onrechte is verleend als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht. Dit volgt uit artikel 58 van de Participatiewet. In hetgeen eisers hebben aangevoerd zijn geen dringende redenen gelegen, en daarvan is ook niet gebleken, op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.
11.3.
Tegen de beëindiging van de bijstandsuitkering zijn door eisers geen beroepsgronden aangevoerd, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit niet hoeft te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De intrekking, beëindiging en terugvordering van de bijstandsuitkering blijft dus in stand. Er is geen aanleiding om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.E.L. Grooten, voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, leden, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn
arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de PW, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de PW wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze (a) betreffen inkomsten uit of i verband met arbeid, inkomsten uit vermogen […], dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen en (b) betrekking hebben op de periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Ingevolge artikel 53a, zesde lid, van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de PW herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, (…) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 58 van de PW kan het college kosten van bijstand terugvorderen voorzover de bijstand anders dan in het eerste lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:105.
2.Uitspraak van de CRvB van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:796.
3.Zie de uitspraak van CRvB van 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3302.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4787, van 10 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1174, en van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:76.
5.Uitspraak van de CRvB van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:76.
6.Uitspraak van de CRvB van 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1836.
7.Idem.