ECLI:NL:CRVB:2022:76
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens te hoog vermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellante, die tot 25 januari 2016 enig bestuurder was van een stichting, had op 12 januari 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. Het college weigerde de aanvraag op basis van het feit dat appellante beschikte over vermogen dat boven de vrij te laten grens lag. Dit vermogen omvatte ook het vermogen van de stichting, waarover appellante volgens het college redelijkerwijs kon beschikken.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat het vermogen van de stichting niet tot haar vermogen gerekend kon worden, omdat zij niet langer de enige bestuurder was en de stichting niet in staat was om de kosten te dekken. De Raad oordeelde dat de situatie ten tijde van de aanvraag bepalend is en dat appellante op dat moment de enige bestuurder was, waardoor het vermogen van de stichting als haar vermogen kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van de situatie op het moment van de aanvraag en de verstrengeling tussen de appellant en de stichting. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.