ECLI:NL:RBNHO:2024:10995

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
24-011199
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onttrekking aan het verkeer van voertuigen in verband met witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot onttrekking aan het verkeer van twee voertuigen, een Bentley Continental GT en een Mercedes-AMG S63, op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van witwassen met betrekking tot beide voertuigen. De inbeslagname vond plaats op 3 februari 2021 in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen de beslagene. De rechtbank concludeerde dat de voertuigen waren verkregen met crimineel geld, en dat de leaseconstructies die voor de voertuigen waren opgezet, dienden om criminele activiteiten te verhullen. De rechtbank weigerde een geldelijke tegemoetkoming aan de belanghebbende, omdat deze onvoldoende onderzoek had verricht naar de herkomst van de gelden en de betrokken leaseconstructies. De rechtbank oordeelde dat de onttrekking aan het verkeer van de voertuigen in het algemeen belang was, gezien de verborgen ruimtes die in de voertuigen waren aangetroffen, die duiden op een gebruik voor strafbare feiten. De beslissing is openbaar uitgesproken en de belanghebbende kan in cassatie gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Haarlem
raadkamernummer : 24-011199
uitspraakdatum : 8 augustus 2024
beslissing van de meervoudige raadkamer op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:

[belanghebbende] ,

woonplaats kiezende op het kantoor van mr. F.A. Dudok van Heel, advocaat te Rotterdam
hierna te noemen: de belanghebbende.

Feiten

Uit de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv blijkt dat op 3 februari
2021 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [beslagene] (hierna ook: de beslagene) twee personenauto's, te weten een Bentley Continental Gt. kleur zwart en met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de Bentley) en een Mercedes-Amg S63 Amg 4matic, kleur grijs en met het kenteken [kenteken 2] (hierna: de Mercedes) in beslag zijn genomen.

Procedure

De vordering is op 15 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 januari 2023 de vordering in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 januari 2023 de vordering toegewezen.
De belanghebbende is hiertegen in cassatie gegaan.
De Hoge Raad heeft op 5 maart 2024 de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank, opdat deze opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De rechtbank heeft op 25 juli 2024 de vordering in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de belanghebbende, mr. F.A. Dudok van Heel, en de officier van justitie op zitting gehoord.
De beslagene [beslagene] en de belanghebbende [belanghebbende] zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vordert onttrekking aan het verkeer van de Bentley en de Mercedes, primair op grond van artikel 36c onder 2 dan wel 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), subsidiair op grond van artikel 36c onder 5 Sr. Bij toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer heeft de officier van justitie verzocht te beslissen dat de eigenaar van de Bentley en de Mercedes geen recht heeft op compensatie dan wel de toe te kennen compensatie te matigen.
De officier van justitie persisteert bij zijn vordering en de nadere toelichting van 21 december 2022 en heeft daarnaast – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Zowel de Bentley als de Mercedes zijn aan te merken als een witwasvoorwerp. Voor beide voertuigen geldt dat zij tegen aanbetaling zijn verkregen, er maandelijks leasebetalingen zijn verricht, maar de kosten en risico's van het gebruik bij de gebruiker, en dus niet bij de beslagene, lagen en er een koopoptie bestond. De voertuigen stonden op naam van mevrouw [beslagene] (hierna ook: [beslagene] ). Uit onderzoek van het Financial Intelligence Team (hierna: FIT) volgt dat [beslagene] de voertuigen niet kon financieren, gelet op haar bij de overheid bekende inkomen. [beslagene] heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de gelden waarmee de auto's zijn gefinancierd en verwijst naar haar zoon, de heer [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ). Uit gegevens van de belastingdienst blijkt dat [belanghebbende] geen (regulier) inkomen heeft. Teneinde verder inzicht te krijgen in de vermogenspositie van [belanghebbende] is onderzoek gedaan naar de door [belanghebbende] gegeven verklaring over zijn inkomsten. [belanghebbende] stelt dat hij in de autohandel zat en daarmee geld heeft verdiend waarmee hij onder meer de contante stortingen heeft gedaan op de bankrekening van [beslagene] . Voor de jaren voor 2020 is hier geen enkel bewijs van te vinden. [belanghebbende] heeft voor de periode van vóór 2020 ook geen aanknopingspunten gegeven op basis waarvan verder onderzoek kon worden gedaan. Naast het inkomen is ook gekeken naar de uitgaven die [belanghebbende] heeft gedaan in de periode voorafgaand aan het leasen van de Bentley en de Mercedes. [belanghebbende] heeft in de periode van 2015 tot en met 7 januari 2021 een grote hoeveelheid contante stortingen gedaan op de bankrekening van [beslagene] . Hieruit blijkt dat [belanghebbende] kennelijk nog veel meer geld tot zijn beschikking had, zonder dat daar enig legaal inkomen tegenover stond. De verklaring van [belanghebbende] dat hij voldoende geld verdiende met de handel in auto’s is, gelet op de beperkte omzet van [bedrijf 1] op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De officier concludeert dat [beslagene] zich heeft schuldig gemaakt aan schuldwitwassen en [belanghebbende] aan witwassen.

Standpunt van de belanghebbende

Namens de belanghebbende is primair bepleit de vordering af te wijzen. Subsidiair is bepleit aan de belanghebbende een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen, primair van € 254.000,-, zijnde de (totale) consumentenwaarde van de voertuigen en subsidiair van € 190.000,-, zijnde de huidige marktwaarde van de voertuigen.
De belanghebbende handhaaft haar standpunt van 21 december 2022 en heeft daarnaast – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een begaan strafbaar feit. De rechtbank heeft in haar beslissing van 19 januari 2023 uiteengezet dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. [belanghebbende] heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen waarmee de leasetermijnen voor de auto’s zijn voldaan. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te verrichten naar deze verklaring. Dit heeft het Openbaar Ministerie nagelaten. Daarnaast is er geen sprake van een relatie tussen het vermeende strafbare feit en de verborgen ruimte/verstopplek in de auto’s. Dat is volgens advocaat-generaal Spronken wel een vereiste. De Bentley en de Mercedes behoren toe aan de belanghebbende, niet aan de personen die door het Openbaar Ministerie in verband worden gebracht met criminele activiteiten. De belanghebbende heeft geen enkele betrokkenheid gehad bij het plaatsen van geheime of verborgen ruimtes in de Bentley en de Mercedes. Nu de belanghebbende de enige eigenaar en rechthebbende van de voertuigen is en geen enkele betrokkenheid bij de daarin aangetroffen ruimtes heeft, zou zij financieel onevenredig worden getroffen bij onttrekking aan het verkeer van de voertuigen. De consumentenwaarde van € 254.000,- volgt uit de vordering van het Openbaar Ministerie en de huidige marktwaarde van € 190.000,- volgt uit een waardebepaling van 23 juli 2024.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd. De vordering is met redenen omkleed en de officier van justitie heeft te kennen gegeven dat het hierna te bespreken feit niet (verder) vervolgd zal worden, waardoor de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36c onder 2 en onder 3 Sr zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer alle voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan respectievelijk met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid. Met ‘feit' wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechtbank zal allereerst moeten vaststellen dat de inbeslaggenomen auto's in een in artikel 36c Sr beschreven verband staan tot een strafbaar feit.
Beoordelingskader witwassen
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of [beslagene] en/of [belanghebbende] zich hebben schuldig gemaakt aan witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a en/of b, Sr. De rechtbank stelt daarbij voorop dat hiervoor vast moet komen te staan dat de geldbedragen waarmee de leasetermijnen voor de Bentley en de Mercedes zijn betaald, uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig zijn.
Het is niet vereist dat uit het dossier moet kunnen worden afgeleid dat de betreffende geldbedragen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de geldbedragen en een bepaald misdrijf, kan niettemin vastgesteld worden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen. De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de zogenaamde zes-stappen jurisprudentie. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (stap 6).
Gronddelict
De rechtbank stelt vast dat er in deze zaak geen direct verband kan worden gelegd tussen een bepaald, concreet aan te duiden, misdrijf en de leasebetalingen van de voertuigen. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Het vermoeden van witwassen
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 5 januari 2021 een voertuigcontrole plaatsvond in Alkmaar, waarbij de politie de Bentley zag rijden en deze staande hield. De bestuurder van de auto was [belanghebbende] . Hij verklaarde de Bentley te hebben gekocht en dat hij deze op 6 januari 2021 op zijn naam zou zetten. Het kenteken van de Bentley staat sinds 11 januari 2021 op naam van [beslagene] . Het kenteken van de Mercedes staat sinds 29 januari 2021 op naam van [beslagene] . De Bentley en de Mercedes zijn gefinancierd door de belanghebbende en zijn geleased aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 2] heeft te kennen gegeven dat de auto’s met ingang van januari 2021 tegen betaling van een maandelijkse termijn geleased worden aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Dit bedrijf staat op naam van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een kennis van [belanghebbende] . De maandelijkse leasetermijn voor de Bentley bedroeg € 1.147,85 en voor de Mercedes € 1.350,-. De Bentley heeft een waarde van ongeveer € 150.000,- en de Mercedes van ongeveer € 104.000,-. De maandelijkse leasetermijnen voor januari (gedeeltelijk) en februari 2021 met betrekking tot de Bentley zijn betaald vanaf een bankrekening op naam van [beslagene] . Op 3 februari 2021 heeft de politie de twee auto's in beslag genomen in verband met een verdenking van witwassen.
Met betrekking tot [beslagene] stelt de rechtbank vast dat zij sinds 2014 kentekens van 31 verschillende auto’s op haar naam heeft gehad. Samen met haar echtgenoot heeft [beslagene] een bruto jaarinkomen van € 27.796,-, waarvan zij — na aftrek van de belastingen — € 24.265,- kan besteden. Zij heeft geen ondernemingen op haar naam staan, geen giften of leningen ontvangen en ook geen spaartegoeden tot haar beschikking. Het FIT concludeerde dat het voor [beslagene] onmogelijk is de Bentley en de Mercedes te financieren waardoor een verdenking van witwassen in de zin van artikel 420bis Sr is ontstaan. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden dat de voor de betaling van de leasetermijnen van de Bently gebruikte geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaringen van [beslagene] en [belanghebbende]
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van [beslagene] een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Daaraan heeft zij niet voldaan. [beslagene] is door de politie gehoord. [beslagene] heeft op veel vragen helemaal geen antwoord gegeven en heeft voor het overige voornamelijk verwezen naar haar zoon [belanghebbende] . Zij heeft daarbij onder meer verklaard dat de leasetermijnen werden betaald door [belanghebbende] , dat zij niet de gebruiker is van de twee auto’s en dat [belanghebbende] , met haar instemmen, de auto’s op haar naam heeft gezet. Zij heeft verder verklaard niet te weten wat [belanghebbende] voor werk doet, waar hij nog meer woont en wat er allemaal van haar rekening afgaat.
Naar aanleiding van de verklaring van [beslagene] is [belanghebbende] op 23 maart 2021 door de politie gehoord. Hij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij sinds vorig jaar werkt bij [bedrijf 1] , een autogarage die hij samen met een ander, [naam 1] , heeft opgestart. Verder heeft hij verklaard dat hij in 2020 een contant bedrag van € 7.000,- netto heeft verdiend en dat hij geen bankrekeningen en geen andere inkomsten heeft. Hij zegt te leven van de opbrengst van de autoverkopen door [bedrijf 1] . Over de Bentley heeft hij verklaard dat dit een leaseauto is, die geleased wordt door [bedrijf 1] , en dat de auto op naam van zijn moeder is gezet omdat de verzekering dan goedkoper zou zijn. De leasetermijnen worden in zijn opdracht betaald via de bankrekening van [bedrijf 1] en hij is de enige gebruiker van de Bentley.
[belanghebbende] heeft over de Mercedes verklaard dat hij het leasecontract regelt en dat eerst de kosten van zijn reparatie aan de auto verrekend zouden worden met de te betalen leasetermijnen. Via de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] zouden de leasetermijnen gaan worden betaald. [belanghebbende] heeft verklaard dat hij de gebruiker is van deze auto als deze niet verhuurd is, en dat deze op naam van [beslagene] staat, omdat hij anders steeds door de politie staande zou worden gehouden.
Nader onderzoek door het Openbaar Ministerie
Naar aanleiding van de verklaring van [belanghebbende] heeft het Openbaar Ministerie nader onderzoek gedaan naar zijn inkomen en vermogen en hem daarover bevraagd. Uit dit onderzoek is gebleken dat [belanghebbende] over de jaren 2018 tot en met 2020 bij de Belastingdienst nauwelijks bekend inkomen en geen vermogen heeft. Het Openbaar Ministerie heeft aanvullend onderzoek gedaan naar [bedrijf 1] . Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat de netto omzet van [bedrijf 1] over het jaar 2020 € 8.239 en over 2021 € 11.589 bedroeg. De omzet over 2020 was onvoldoende om de over dit jaar gestelde netto inkomsten van [belanghebbende] van € 7.000,- te dragen.
Tussenconclusie
Anders dan de raadsman van de belanghebbende heeft betoogd, kan niet worden gezegd dat de verklaring die [belanghebbende] heeft gegeven concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. [belanghebbende] gebruikt geen bankrekeningen en kan ook overigens van het door hem gestelde inkomen niets specifieks noemen of onderbouwen. Zoals hierboven is weergegeven kan zijn gestelde inkomen van € 7.000,- niet van [bedrijf 1] afkomstig zijn. Ook de omzet van [bedrijf 1] is onvoldoende om – zoals [belanghebbende] heeft verklaard – de maandelijkse leasetermijnen van de auto’s, bij elkaar ongeveer € 2.500,-, te kunnen betalen. De vraag waar het geld voor de betaalde en de te betalen leasetermijnen voor de auto’s wel vandaan kwam en moest komen is, ondanks het aanvullend onderzoek van het Openbaar Ministerie, onbeantwoord gebleven. De verklaringen van zowel [beslagene] als [belanghebbende] zijn aldus onvoldoende om het witwasvermoeden ten aanzien van hetgeen is betaald met betrekking tot de Bentley te weerleggen. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat de leasetermijnen voor de Bentley zijn betaald met crimineel geld. Aldus is sprake van een begaan strafbaar feit, te weten witwassen.
Verband tussen de voorwerpen en het strafbare feit
De Bentley was onderdeel van een constructie waarbij crimineel geld via een leaseovereenkomst werd omgezet. In zoverre is het strafbare feit, witwassen, met betrekking tot/behulp van de Bentley begaan. Voor wat betreft de toekomstige leasebetalingen voor de Bentley en de Mercedes is de conclusie gerechtvaardigd dat ook hiervoor crimineel geld zou worden gebruikt. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat uit het nader onderzoek door de politie is gebleken dat [belanghebbende] in de periode direct voorafgaand aan de leaseconstructies met betrekking tot de Bentley en de Mercedes, ook betrokken was bij vergelijkbare constructies met drie andere auto’s.
Met betrekking tot een Audi Q2 was sprake van een leasecontract van [bedrijf 2] van 2 november 2020 met [bedrijf 1] . [belanghebbende] heeft verklaard dat hij dit contract heeft geregeld en dat de leasetermijnen worden betaald door zijn moeder en zijn ex-partner.
Er was sprake van een lease van een Volkswagen Golf via [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] vanaf 3 april 2020. De leasetermijnen voor deze auto werden automatisch afgeschreven van de rekening van [beslagene] . [belanghebbende] heeft verklaard dat de auto van hem was.
Met betrekking tot een Audi A6 is er een leasecontract van 20 augustus 2020 met [bedrijf 2] waarvan [belanghebbende] heeft verklaard dat hij dit heeft geregeld en overgezet naar [bedrijf 1] . Ook deze auto was voor hemzelf en de leasetermijnen werden afgeschreven van de rekening van [beslagene] . Over deze auto en de VW Golf heeft [belanghebbende] verklaard dat hij contante bedragen, afkomstig uit de autohandel, op de rekening van zijn moeder heeft gestort om de leasetermijnen te kunnen betalen. Geen van de auto’s stonden op zijn naam.
Uit het politieonderzoek bleek verder dat tussen 2015 en 7 januari 2021 voor een bedrag van bijna € 43.000,- aan contant geld op de rekening van [beslagene] is gestort. Hierover heeft [belanghebbende] verklaard dat hij deze stortingen heeft verricht en dat dit geld, zo begrijpt de rechtbank, afkomstig is uit autohandel. De rechtbank leidt hieruit af dat [belanghebbende] voorafgaand aan de lease van de Bentley en de Mercedes, betrokken was bij drie vergelijkbare leaseconstructies met betrekking tot drie auto’s, waarbij de betaling van de leasetermijnen telkens werd voldaan via de rekening van [beslagene] . Deze rekening werd met dat doel gevoed door contante stortingen van [belanghebbende] . Nu uit het politieonderzoek is gebleken dat over de jaren 2018 tot en met 2020 nauwelijks sprake was van bekende, legale inkomsten van [belanghebbende] en hij tegenover de politie slechts – niet onderbouwd – heeft verklaard dat dit geld uit de autohandel afkomstig was, kan het, alles bij elkaar genomen, niet anders zijn dan dat hetgeen is betaald voor de lease van de VW Golf, beide Audi’s en de Bentley, en hetgeen nog zou worden betaald voor de lease van de Bentley en de Mercedes, gefinancierd is en zou worden met crimineel geld.
Hieruit volgt dat met behulp van de leaseconstructies, waarvan de Bentley en de Mercedes essentieel onderdeel waren, het omzetten van crimineel geld is voorbereid. Hiermee is ook ten aanzien van de Mercedes het in artikel 36c onder 3 Sr bedoelde verband gegeven.
Voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer
In de Bentley is bij onderzoek door de douane een verborgen bergruimte aangetroffen. Deze aangetroffen ruimte betrof geen standaard voorziening en is dus achteraf – op zeer professionele wijze – ingebouwd. In de Mercedes is bij onderzoek door de douane een verstopplek aangetroffen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat een voertuig met een geprepareerde verborgen ruimte of verstopplek voor niets anders bestemd kan zijn dan voor het plegen van ernstige strafbare feiten dan wel om de opsporing van dergelijke feiten te belemmeren. Een dergelijke verborgen ruimte of verstopplek wordt doorgaans namelijk gebruikt voor het verstoppen van illegale voorwerpen, zoals drugs, wapens en geld. Het ongecontroleerde bezit van de Bentley en de Mercedes is dan ook in strijd met de wet, artikel 1:37 Algemene Douanewet (hierna: Adw), en het in artikel 36c Sr bedoelde algemeen belang.
Verband tussen de verborgen ruimte/de verstopplek en het strafbare feit vereist?
De raadsman van de betrokkene heeft onder verwijzing naar een aantal arresten van de Hoge Raad betoogd dat er een verband moet zijn tussen de in de voertuigen aangetroffen verborgen ruimte/verstopplek en het witwassen. Nu dit verband er niet is, zo stelt de raadsman, moet de vordering van het Openbaar Ministerie worden afgewezen.
Anders dan de raadsman betoogt, kan in de door hem aangehaalde arresten van de Hoge Raad niet worden gelezen dat er een verband moet zijn tussen de verborgen ruimtes en het witwassen. In die arresten (ECLI:NL:HR:2022:40, ECLI:NL:HR:2022:37, ECLI:NL:HR:2023:223, ECLI:NL:HR:2023:389) is overwogen dat in de bestreden beschikking niet voldoende is gemotiveerd dat de inbeslagneming van een voorwerp met enig strafbaar feit in verband stond en/of dat het enkele bestaan van een verborgen ruimte niet genoeg is om een gepleegd strafbaar feit aan te nemen. De Hoge Raad heeft niet overwogen dat er een verband vereist is tussen de verborgen ruimte en het begane strafbare feit. Volgens de advocaat-generaal Spronken in haar conclusie bij de beschikking van de Hoge Raad in deze zaak van 5 maart 2024, is dat verband wel vereist. Zij legt de wet zo uit dat er niet alleen een verband moet zijn tussen de in beslag genomen auto’s en het strafbaar feit dat is begaan, maar dat ook moet vaststaan dat er een verband is tussen de verborgen ruimte en het begane strafbare feit.
Voor zover dit verband eveneens een vereiste is voor toewijzing van de vordering overweegt de rechtbank als volgt.
De belanghebbende is op grond van de Wet voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) gehouden om een controle uit te voeren op een bedrijf met wie zij een (contractuele) relatie aangaat. Niet blijkt dat de belanghebbende deze vereiste controle heeft uitgevoerd bij [bedrijf 2] . Het dossier bevat bovendien geen gegevens over (contractuele) afspraken tussen de belanghebbende en [bedrijf 2] . De belanghebbende heeft ook niet alle door het Openbaar Ministerie opgevraagde gegevens kunnen verstrekken, zo blijkt uit de resultaten van het aanvullend onderzoek. Verder staat vast dat de belanghebbende op enig moment nadere medewerking (het Openbaar Ministerie had een medewerker van de belanghebbende nadere vragen willen stellen) heeft geweigerd. Verder is van belang dat uit het onderzoek is komen vast te staan dat de belanghebbende een verstrekkingenvoorbehoud had voor wat betreft de Bentley en de Mercedes. Een verstrekkingenvoorbehoud komt er op neer dat een kenteken niet op naam van een natuurlijk persoon mag worden gezet zonder toestemming van, in dit geval, de belanghebbende. Ook [bedrijf 2] had dit verstrekkingenvoorbehoud gemaakt. De belanghebbende stelt deze toestemming nooit te hebben gegeven. Vaststaat dat de Bentley en de Mercedes desondanks op naam zijn gesteld van [beslagene] .
Uit het dossier blijkt dat [bedrijf 2] de Bentley en de Mercedes leaset van de belanghebbende. Leasecontracten hiervan zitten niet in het dossier, zoals hierboven al aangehaald. Over de relatie tussen [bedrijf 2] en [belanghebbende] , bevat het dossier de volgende informatie.
[belanghebbende] heeft al langere tijd contact met [bedrijf 2] . Uit de stukken blijkt dat hij betrokken is geweest bij de lease van een Volkswagen, een Audi Q2, een Audi A6 en de genoemde Bentley en Mercedes. In alle gevallen echter komt de naam van [belanghebbende] niet in enig contract voor. Het contract voor de lease van een Audi A6 komt op naam te staan van (de heer [naam 2] van) [bedrijf 3] . [belanghebbende] is blijkens het afgegeven telefoonnummer bij dit contract betrokken, en blijkens een factuur van september 2020 wordt een leasebedrag voor deze Audi A6 automatisch afgeschreven van de bankrekening van de moeder van [belanghebbende] , [beslagene] . Zij bevestigt dat zij in september [2020] een keer een rekening voor hem [de rechtbank begrijpt: [belanghebbende] ] heeft betaald. Min of meer hetzelfde gebeurt in oktober 2020. De lease van een Audi Q2 aan de (ex-)vriendin van [belanghebbende] wordt, in elk geval een keer, voldaan via de rekening van de moeder van [belanghebbende] . Vervolgens wenden [belanghebbende] en [naam 1] (zijn partner in het bedrijf [bedrijf 1] ) zich in januari 2021 tot [bedrijf 2] om een auto te leasen. Uit het dossier blijkt dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] operational leaseovereenkomsten zijn aangegaan. Zoals door het Openbaar Ministerie uitgebreid toegelicht in de vordering moet uit de inhoud van de contracten echter worden afgeleid dat tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] een financial leaseovereenkomst (koop op afbetaling) overeen is gekomen. Partijen zijn immers overeengekomen dat de leaseovereenkomsten een duur hebben van 72 maanden, waarbij [bedrijf 1] voor de Bentley maandelijks een leasebedrag moest betalen van € 1.147,85 en voor de Mercedes een leasebedrag van € 1.350,-. Daarnaast moest voor de eerste leasetermijn voor de Bentley € 6.000,- worden betaald. Na afloop van de leaseovereenkomst kon [bedrijf 1] de Bentley kopen voor een bedrag van € 40.000,- en de Mercedes voor een bedrag van € 37.255,-. Verder blijkt uit de inbegrepen kosten en diensten dat [bedrijf 1] , in tegenstelling tot gebruikelijk bij een operational leaseovereenkomst, veel kosten zelf diende te dragen. Ook hier is [belanghebbende] niet een van de contractspartners, maar regelt hij wel via [bedrijf 2] dat zowel de Bentley als de Mercedes op naam van zijn moeder komen te staan. De leasetermijnen voor de Bentley worden betaald vanaf de bankrekening van de moeder van [belanghebbende] .
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat [bedrijf 2] bewust heeft meegewerkt aan het verbergen van de bron van de leasebetalingen en aldus de – voorbereiding van de – omzetting van crimineel geld in voorwerpen, te weten de auto’s, mede mogelijk heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor de belanghebbende. Hierbij is van belang hetgeen hierboven is weergegeven over het gebrek aan controle door de belanghebbende van [bedrijf 2] en van het naleven van het verstrekkingenvoorbehoud en ook de vaststelling dat verder onderzoek bij de belanghebbende niet volledig kon worden uitgevoerd. Daar komt bij dat de belanghebbende wist (of als eigenaar had moeten weten) dat in 2019 in de Mercedes een verborgen ruimte is ontdekt. Deze verborgen ruimte is destijds onder toezicht van de douane verwijderd waarna de Mercedes weer is vrijgegeven. Op dezelfde plek als waar in 2019 in de Mercedes de verborgen ruimte was aangetroffen is in februari 2021 een verstopplek aangetroffen. De belanghebbende was in 2019 (al) de eigenaar van de Mercedes en deze Mercedes werd in 2019 door de belanghebbende geleased aan [bedrijf 2] . Ook ten tijde van het aantreffen van de nieuw gemaakte verstopplek, in februari 2021, is de belanghebbende nog de eigenaar van deze Mercedes. Kennelijk heeft de in 2019 aangetroffen verborgen ruimte er de belanghebbende niet van weerhouden om de Mercedes zonder (nadere) Wwft-controle van [bedrijf 2] aan [bedrijf 2] te leasen. Dat de belanghebbende geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het plaatsen van geheime of verborgen ruimtes in de Bentley en de Mercedes, zoals zij stelt, kan dan ook moeilijk worden volgehouden. Uit het – na herstel van de verborgen ruimte – opnieuw creëren van een verstopplek, leidt de rechtbank af dat de gebruiker van de Mercedes, [belanghebbende] , kennelijk ook gebruik maakte van die verstopplek. In dit verband is van belang dat [belanghebbende] al een langdurige relatie heeft met [bedrijf 2] , zoals eerder geschetst. In dit licht kan het geen toeval zijn dat ook de Bentley bleek te beschikken over een verborgen ruimte. Dit veronderstelde gebruik van deze verborgen ruimte past bij de justitiële documentatie van [belanghebbende] , waaruit volgt dat hij diverse malen is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit veronderstelde gebruik past eveneens bij de vaststelling van de rechtbank dat [belanghebbende] betrokken was bij de witwasconstructie met betrekking tot deze voertuigen. Op basis van voorgaande ziet de rechtbank samenhang tussen de verborgen ruimtes/verstopplek in de voertuigen en het strafbare gedrag van [belanghebbende] , waaronder genoemde witwasconstructie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 36c Sr en dat zowel de Bentley als de Mercedes vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen en bepalen dat de Bentley en de Mercedes worden onttrokken aan het verkeer.
Geldelijke tegemoetkoming
De belanghebbende heeft om een geldelijke tegemoetkoming verzocht in het geval de auto’s worden onttrokken aan het verkeer. Ingevolge artikel 33c, tweede lid, in verbinding met artikel 36b, tweede lid, Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Uit het dossier blijkt dat de belanghebbende als financier van de beide auto’s en als degene die de auto’s heeft geleased aan [bedrijf 2] geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de vraag aan wie de auto’s uiteindelijk ter beschikking zouden worden gesteld en op welke wijze de leasetermijnen zouden worden gefinancierd. Uit het dossier blijkt immers dat zich in de administratie van de belanghebbende contracten bevonden tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 4] . (hierna: [bedrijf 4] ) inhoudende dat de Mercedes en de Bentley met ingang van medio 2019 respectievelijk medio 2020 voor een termijn van 60 maanden werden geleased aan [bedrijf 4] . Uit onderzoek bij [bedrijf 4] blijkt dat dit bedrijf geen overeenkomsten heeft gesloten met [bedrijf 2] , de beide auto’s niet heeft geleased en ook verder niet bekend is met [bedrijf 2] of met de betreffende auto’s. Kennelijk werden dergelijke leaseovereenkomsten niet gecontroleerd door de belanghebbende. Uit het dossier blijkt verder, zoals hierboven al aangehaald, dat de kentekens van beide auto’s in januari en februari 2021 op naam van een privépersoon werden gezet. Ook dit heeft kennelijk niet tot nader onderzoek door de belanghebbende geleid. Hetzelfde geldt voor de (nieuwe) verstopplek in de Mercedes terwijl de belanghebbende wist dat in deze auto eerder een verborgen ruimte was aangebracht. Gelet op het langdurig nalaten van enig onderzoek naar de betreffende auto’s en naar de leasecontractpartner [bedrijf 2] heeft de belanghebbende het risico genomen dat deze zouden worden gebruikt ten behoeve van strafbare feiten en/of zouden worden gefinancierd met uit misdrijf afkomstig geld. Verder heeft de officier van justitie medegedeeld dat de Bentley en de Mercedes vernietigd zullen worden waardoor de Staat geen voordeel heeft. De rechtbank is van oordeel dat het – opnieuw – in het verkeer terugbrengen van deze auto’s in strijd is met artikel 1:37 Adw en het algemeen belang. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank geen geldelijke tegemoetkoming toekennen als bedoeld in artikel 33c Sr.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering van de officier van justitie toe;
verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een personenauto van het merk Bentley Continental Gt, kleur zwart en met het kenteken [kenteken 1] (kennisgeving van inbeslagneming nummer PLU00-2021011800-6) d.d. 3 februari 2021;
  • een personenauto van het merk Mercedes-Amg S63 Amg 4matic, kleur grijs en met het kenteken [kenteken 2] (kennisgeving van inbeslagneming nummer PL1100- 2021011800-4) d.d. 3 februari 2021.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de verzoeker/klager/bezwaarde/appellant beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. S. van Excel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D.C. Schoenmaker, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024.
Mr. van Excel is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.