ECLI:NL:RBNHO:2023:944

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
21-253
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz)

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan hem was toegekend op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor had het pgb van eiser ingetrokken per 1 januari 2018 en een bedrag van € 57.335,93 teruggevorderd. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het zorgkantoor handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelt dat het zorgkantoor niet kon aantonen dat eiser geen zorg had ontvangen en dat hij geen deugdelijke administratie had gevoerd. De rechtbank concludeert dat het zorgkantoor onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de zorgbehoefte van eiser en dat de intrekking van het pgb en de terugvordering onterecht waren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij het zorgkantoor wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/253

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R. Kranen),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)

(gemachtigde: mr. D. Uwamahoro).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) dat aan hem is toegekend op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Het zorgkantoor heeft het pgb van eiser bij besluit van 2 januari 2020 (het primaire besluit) ingetrokken vanaf 1 januari 2018 en € 57.335,93 teruggevorderd.
1.3.
Met het bestreden besluit van 27 november 2020 op het bezwaar van eiser is het zorgkantoor bij dat besluit gebleven.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarin onder meer staat dat het terug te vorderen bedrag is verlaagd naar € 55.782,43.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. E. Baharifar (in de plaats van de gemachtigde van het zorgkantoor).

Beoordeling door de rechtbank

Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
2.1.
Eiser heeft op 24 februari 2016 een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met [zorgverlener] (de zorgverlener). Op grond van deze zorgovereenkomst heeft de zorgverlener zich verplicht om vanaf 1 maart 2016 werkzaamheden op grond van de Wlz te verrichten, gedurende 25 uur per week tegen een vast bedrag van € 3.985,- per maand. Per 1 januari 2017 is het vaste maandbedrag veranderd in € 3.107,-.
2.2.
Bij de zorgovereenkomst hoort een zorgbeschrijving. In deze zorgbeschrijving staat bij de vraag wat de zorgverlener komt doen en hoe vaak, het volgende:
“ [naam] woont sinds 12 maart op basis van begeleid zelfstandig wonen bij [zorgverlener] . Hier is 24/7 begeleiding aanwezig.
[naam] heeft ondersteuning nodig bij het vinden van passende dagbesteding of werk.
Tot die tijd maakt [naam] gebruik van dagbesteding van [zorgverlener] .
[naam] heeft ondersteuning nodig bij zijn dagplanning/het overzicht er van en soms ook het herinneren van gemaakte afspraken.
Op het gebied van financiën en administratie heeft [naam] veel hulp nodig anders ziet hij door de bomen het bos niet meer.
Tijdens het wekelijkse mentor contact kijken we hiernaar.”
Bij de vraag waarom die zorg nodig is, staat de volgende tekst in de zorgbeschrijving:
“Vooral de inkomsten en uitgaven. [naam] heeft hier geen overzicht van, met als concequentie dat hij inkomsten mist en schulden maakt.
[naam] heeft een ondersteuning nodig bij zijn dagplanning om te voorkomen dat hij afspraken niet na komt of te laat is met alle concequenties van dien.
Hij heeft structuur/controle nodig van begeleid wonen om zo zelfstandig mogelijk te leven en zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst.”
2.3.
Het zorgkantoor heeft bij besluit van 7 december 2017 aan eiser voor het jaar 2018 een pgb van bruto € 46.160,- toegekend voor de zorg. Deze toekenningsbeschikking is gebaseerd op het indicatiebesluit. Eiser ontvangt een pgb voor het zorgprofiel ‘Wonen met begeleiding en verzorging’ (VG3).
2.4.
Bij besluit van 6 december 2018 heeft het zorgkantoor voor het jaar 2019 aan eiser een pgb van bruto € 47.835,- toegekend.
2.5.
Op 21 november 2018 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Op 15 februari 2019 heeft het zorgkantoor aan eiser gevraagd om vóór 1 maart 2019 gespecificeerde facturen van de zorgverlener te verstrekken, een nieuwe zorgovereenkomst en zorgbeschrijving aan te leveren en om een tarievenlijst en weekoverzicht van de zorgverlener te verstrekken. Ook heeft het zorgkantoor in deze brief eiser verplicht om een gewaarborgde hulp te hebben.
2.6.
Op 13 juni 2019 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen eiser en de gemachtigde van het zorgkantoor. De gemachtigde schrijft daarover in een mail van diezelfde dag aan eiser het volgende:
“(…)
U heeft sinds 1 januari 2018 of wellicht eerder geen zorg meer ontvangen van [zorgverlener]
Tijdens het telefoongesprek was u verbaasd dat [zorgverlener] een vergoeding krijgt voor de zorg die zij niet leveren.
U heeft sinds een jaar geleden geen zorgverlener(s) meer op de stoep gezien omdat u fulltime werkt.
[zorgverlener] ontvangt maandelijks een vast maandbedrag van de SVB voor de zorg die zij niet leveren
We hebben afgesproken dat we een huisbezoek gaan inplannen om de situatie bij u thuis te bespreken.
(…)”
2.7.
Namens de zorgverlener is op 13 november 2019 een formulier ‘wijziging zorgovereenkomst met een zorginstelling’ ondertekend. In dit formulier is ingevuld dat de zorgovereenkomst wijzigt per 1 juli 2019 en dat de maandvergoeding verandert per die datum. Uit het formulier blijkt ook dat het aantal uren per week verandert van 25 naar 12 en dat de maandelijkse vergoeding € 2.444,- wordt, voor begeleiding individueel naar een tarief van € 47,- per uur.
2.8.
Bij besluit van 3 december 2019 heeft het zorgkantoor voor het jaar 2020 aan eiser een pgb van bruto € 48.706,- toegekend.
2.9.
Daarna heeft het zorgkantoor het primaire besluit genomen. Hieraan legt het zorgkantoor ten grondslag dat eiser sinds 1 juli 2017 geen zorg meer ontvangt van de zorgverlener, dat eiser de pgb-administratie niet op orde heeft en dat eiser geen gewaarborgde hulp heeft doorgegeven. Daarnaast heeft het zorgkantoor eiser in dit besluit verplicht om een herindicatie aan te vragen bij het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ).
2.10.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft hij facturen en urenverantwoordingen van de zorgverlener over 2018 en 2019 overgelegd en heeft hij gevraagd om een fraudeonderzoek te starten.
Wat staat er in het bestreden besluit?
3. Het zorgkantoor verklaart het bezwaar ongegrond, omdat de subsidies over 2018 en 2019 ingetrokken kunnen worden, tot en met het tijdstip waarop die subsidies zijn verleend. Volgens het zorgkantoor is niet aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, hebben plaatsgevonden en heeft de budgethouder niet voldaan aan de verplichtingen en voorwaarden. Hieraan legt het zorgkantoor – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.1.1.
Bij het ontvangen van een pgb horen verschillende verplichtingen. Een van die verplichtingen is dat uit het pgb alleen zorg betaald mag worden die daadwerkelijk geleverd is. Uit ondertekende urendeclaraties moet blijken wanneer welke uren zorg geleverd zijn. Dit geldt ook bij een zorgovereenkomst met een vast aantal uren en een vast maandtarief.
3.1.2.
Op basis van herhaalde verklaringen van eiser, mag het zorgkantoor ervan uitgaan dat geen zorg is geleverd. In een telefoongesprek op 13 juni 2019 heeft eiser verklaard dat hij vanaf 1 januari 2018 of misschien al eerder geen zorg meer ontvangt van de zorgverlener. Eiser heeft dit in een e-mail van 14 juni 2019 bevestigd. Tijdens het huisbezoek op 9 oktober 2019 heeft eiser aangegeven dat hij sinds 2017 geen zorg en/of begeleiding meer krijgt van de zorgverlener, dat hij zonder hulp van de zorgverlener werk heeft gevonden en dat hij sinds juli 2017 veertig uur per week werkt als glazenwasser. Tijdens de hoorzitting van 22 oktober 2020 heeft eiser verklaard dat hij geen zorg meer heeft ontvangen vanaf het moment dat hij is begonnen als glazenwasser.
3.2.1.
De verantwoording van het pgb moet op een volledige, eenduidige en objectieve manier verifieerbaar zijn. [1] Dit betekent dat de uren en bedragen op elkaar moeten aansluiten en dat eventuele verschillen moeten kunnen worden toegelicht. De budgethouder moet de administratie zo inrichten dat de bestedingen van het pgb en bewijs van de feitelijke zorgverlening op een plausibele en verifieerbare manier worden aangetoond. De bewijslast rust op de verzekerde en die draagt het bewijsrisico voor de bestedingen van het pgb. [2]
3.2.2.
Op 14 september 2019 ontving het zorgkantoor declaraties van de zorgverlener over 2018 en 2019. De facturen en urenverantwoording over 2018 en 2019 zijn achteraf opgemaakt. Eiser heeft op de hoorzitting verklaard dat hij de administratie pas ontving na een aantal dringende brieven. Het zorgkantoor is van mening dat de zorgverlener de administratie achteraf kloppend heeft gemaakt. Aan stukken die achteraf zijn opgemaakt, hoeft het zorgkantoor geen betekenis toe te kennen en ook niet aan wijzigingen die daarin (achteraf) zijn aangebracht.
3.2.3.
Uit de urenverantwoording van de zorgverlener volgt dat de gefactureerde zorglevering per maand niet aansluit bij de afspraken in de zorgovereenkomst.
Voor 2018 geldt dat op de facturen maandelijks 66,11 uur staan, maar volgens de zorgovereenkomst zou (afgerond) 108 uur zorg per maand geleverd moeten worden. Bovendien is met de urenverantwoording over dat jaar ook niet voldoende aannemelijk gemaakt welke zorg wanneer is geleverd. Uit die verantwoording blijkt niet op welke tijdstippen zorg is geleverd en ook niet welke handelingen de zorgverlener heeft verricht. Uit de melding ‘BG-ind’ met code 332667 volgt niet welke handelingen de zorgverlener concreet heeft verricht.
Voor 2019 geldt dat tot 1 juli 2019 maandelijks 66,11 uur wordt gefactureerd maar dat zou (afgerond) 108 uur moeten zijn. Uit de urenverantwoording volgt dat de gefactureerde zorgverlening per maand niet aansluit bij de afspraken in de zorgovereenkomst tot 1 juli 2019. Vanaf 1 juli 2019 komt de gefactureerde zorglevering per maand wel overeen met de afspraken die gelden vanaf die datum, zijnde 12 uur zorg per week. Ook voor dit jaar geldt dat met de urenverantwoording niet voldoende aannemelijk gemaakt is welke zorg wanneer is geleverd. Uit die verantwoording blijkt niet op welke tijdstippen zorg is geleverd en ook niet welke handelingen de zorgverlener concreet heeft verricht.
3.3.
Eiser kan zich niet met succes beroepen op de brief van de staatssecretaris van VWS van 7 december 2015. Met die brief wordt wel bescherming van de budgethouder beoogd, maar dat is in het kader van de invordering van een eventuele pgb-schuld. De ‘te goeder trouw’ regeling kan onderdeel zijn van de invorderingsprocedure, maar dat is nu niet aan de orde.
3.4.
Bij de terugvordering moet een belangenafweging worden gemaakt, die niet mag
leiden tot een uitkomst die voor de budgethouder onevenredig is. In dit geval prevaleert het
belang van handhaving van de niet-nagekomen verplichtingen boven het belang van eiser.
Niet gesteld of gebleken is dat er omstandigheden waren die redelijkerwijs in de weg
hebben kunnen staan aan het nakomen van de verplichtingen. Bovendien kan eiser een
betalingsregeling treffen voor de terugbetaling.
Wat voert eiser in beroep aan?
4.1.
Eiser woonde tot 1 maart 2016 bij Lijn 5. Hij had toen ook een Wlz-indicatie (VG3) en ontving zorg in natura. Toen hij op een locatie van de zorgverlener kon gaan wonen, wilde deze zorgverlener dat de zorg in natura zou worden omgezet in een pgb. De zorgverlener heeft dit allemaal geregeld; eiser hoefde alleen wat formulieren te ondertekenen. Eiser kon het pgb niet op een volledige, eenduidige en objectief verifieerbare wijze verantwoorden. Gelet op zijn beperkingen kon dit ook helemaal niet van hem worden verwacht. Eiser vraagt zich af hoe het zorgkantoor een pgb kan toekennen aan iemand met een Wlz-indicatie en verwachten dat diegene zelf het pgb beheert. Eiser verwijst naar zijn ondersteuningsplan, waarin staat dat hij begeleiding nodig heeft voor post en administratie. Dit zijn omstandigheden die redelijkerwijs in de weg hebben gestaan aan het nakomen van de verplichtingen die hem nu door het zorgkantoor tegengeworpen worden.
4.2.
De begeleiding die eiser aanvankelijk kreeg van de zorgverlener, was goed. In de loop der tijd werd dit steeds minder. De zorgverlener bleek hem niet adequaat te kunnen helpen. Op eigen kracht heeft eiser een baan gevonden. De huisvesting bij de zorgverlener en de baan gaven hem rust en structuur. Eiser had zijn leven onder controle, totdat het zorgkantoor in 2019 een onderzoek deed.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het zorgkantoor in dit geval het pgb niet kon intrekken en daardoor ook niet kon terugvorderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.1.
Het zorgkantoor heeft aan de intrekking (en de daaruit voortvloeiende terugvordering) onder meer ten grondslag gelegd dat eiser geen deugdelijke administratie heeft gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat dit in redelijkheid niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Daarvoor is het volgende van belang.
Leeftijd eiser bij aangaan zorgovereenkomst
5.2.
Eiser heeft de zorgovereenkomst gesloten op 24 februari 2016. Op de zitting heeft eiser onder andere verklaard dat hij tekende voor iets dat hij niet wist en dat hij nog geen 18 was toen hij bij de zorgverlener kwam. De rechtbank stelt vast dat eiser 18 jaar oud was toen hij de zorgovereenkomst tekende en daarmee op dat moment dus meerderjarig was. In de zorgovereenkomst staat namelijk dat hij geboren is op [dag] maart 1997.
Zorgbehoefte van eiser
5.3.
Eiser was onder de Wlz geïndiceerd voor zorgprofiel VG3, zijnde ‘Wonen met begeleiding en verzorging’. In bijlage A bij artikel 2.1 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) staat over dit zorgprofiel onder andere dat de ondersteuning is gericht op het stimuleren van de zelfredzaamheid bij het uitvoeren van taken en op regievoering over het eigen leven, dat de begeleiding is gericht op het zo mogelijk deelnemen aan het maatschappelijk leven en dat op het gebied van schriftelijke communicatie en besluitnemings- en oplossingsvaardigheden soms overname nodig is en dat voor het uitvoeren van complexere taken vrijwel altijd overname nodig is.
5.4.
Bij deze indicatie was het niet verplicht om een gewaarborgde hulp te hebben. Dit is een door de verzekerde ingeschakelde hulp van een derde die in staat voor de nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen. [3]
5.5.
In de zorgbeschrijving is over de zorgbehoefte van eiser onder andere opgenomen dat hij ondersteuning nodig heeft bij zijn dagplanning/het overzicht ervan en soms herinnerd moet worden aan gemaakte afspraken. Ook staat daarin dat hij op het gebied van financiën en administratie veel hulp nodig heeft, dat hij geen overzicht heeft van inkomsten en uitgaven waardoor hij inkomsten mist en schulden maakt.
Van zorg in natura naar pgb
5.6.
De verzekerde kan bij het zorgkantoor een aanvraag voor een pgb indienen, zoals eiser klaarblijkelijk ook heeft gedaan. De verzekerde moet hierbij onder meer duidelijk maken dat de in te kopen zorg verantwoord en van goede kwaliteit is en dat hij (of zijn vertegenwoordiger) in staat is de eigen regie en de pgb-taken uit te voeren. De verzekerde moet in dit kader een budgetplan bij het zorgkantoor indienen. In het budgetplan moet de verzekerde aangeven hoe hij van plan is het pgb te besteden. Hierin kan hij ook vermelden hoe hij zal voldoen aan de overige aan hem gestelde eisen voor een goede pgb-besteding. Het zorgkantoor houdt een bewuste keuze-gesprek om de aanvraag met de verzekerde te bespreken, in dit geval eiser. Het bewuste keuze-gesprek heeft meerdere doelen, waaronder de mogelijkheid om de verzekerde voor te lichten over de pgb-verplichtingen, te beoordelen of de verzekerde in staat zal zijn de verplichtingen na te komen en te bezien of weigeringsgronden van toepassing zijn. [4]
5.7.
Het is de bedoeling dat al door de controle aan de voorkant wordt geborgd dat het pgb wordt besteed aan zorg waarin de Wlz voorziet. Deze controle begint al bij de beoordeling van de pgb-aanvraag. Het zorgkantoor moet daarom bij de pgb-aanvraag aan de hand van het budgetplan en het bewuste keuze-gesprek beoordelen of de verzekerde (of de gewaarborgde hulp) voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.3.3, vierde lid, van de Wlz. Deze voorwaarden borgen onder meer een goede kwaliteit en organisatie van de zorg. Enkel indien aan deze voorwaarden is voldaan, wordt het pgb aan de verzekerde verleend.
5.8.
De rechtbank kan in de situatie van eiser niet nagaan of het zorgkantoor voldoende onderzocht heeft of eiser in staat is om te voldoen aan de verplichtingen die horen bij een pgb. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat uit de zorgbeschrijving blijkt dat eiser op het gebied van financiën en administratie veel hulp nodig heeft. Uit het dossier blijkt niet of verweerder met eiser een bewuste keuze-gesprek heeft gevoerd, waarin daar aandacht aan is besteed. In het dossier is geen verslag van dat gesprek aanwezig. Op de zitting heeft eiser verklaard dat niet met hem besproken is of hij alles begrijpt om een pgb te kunnen beheren. Namens verweerder is betoogd dat er wel een bewuste keuze-gesprek moet zijn gevoerd, omdat anders geen pgb aan eiser zou zijn toegekend. De rechtbank vindt deze verklaring onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat dit gesprek is gevoerd, te meer nu de gemachtigde van verweerder op zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij geen overleg heeft gehad met degene die namens verweerder dat gesprek gevoerd zou hebben.
5.9.
De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is dat de controle vooraf deugdelijk is geschied. Het zorgkantoor handelt in strijd met de systematiek die de wetgever heeft gekozen, als het zorgkantoor pas na betalingen uit het pgb zaken controleert op basis van informatie die al voorafgaand aan de verlening van het pgb (bij goedkeuring van de zorgovereenkomst of bij uitbetaling van de declaraties) had moeten worden gecontroleerd en deze gevolgen hiervan afwentelt op de verzekerde. Dit kan in de besluitvorming niet zonder gevolgen blijven.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de verlening van het pgb er al bekend mee had kunnen zijn dat eiser mogelijk niet zonder hulp in staat zou zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Dit volgt uit de zorgbeschrijving. Verweerder had hier (extra) aandacht aan moeten besteden in het bewuste keuze-gesprek, maar niet is gebleken dat verweerder dat heeft gedaan. Verweerder kan dit niet achteraf afwentelen op eiser door hem te verwijten dat hij geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden.
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat het zorgkantoor onjuist en onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid, zodat dit besluit in strijd is genomen met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.11.
Omdat het bestreden besluit op dit punt onzorgvuldig is voorbereid, moet het besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet geen reden om verweerder op te dragen om opnieuw op dit onderdeel van het bezwaar te beslissen. Op de zitting is namens verweerder verklaard dat stukken die ouder zijn dan vijf jaar, niet meer in het systeem zijn terug te vinden. Daardoor is aannemelijk dat verweerder niet in staat zal zijn om met een schriftelijk verslag van het bewuste keuze-gesprek alsnog te motiveren dat en waarom hij eiser in staat acht om te voldoen aan de verplichtingen die gepaard gaan met het hebben van een pgb.
Uit pgb betaalde zorg
5.12.
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de zorg in natura van eiser niet omgezet had mogen worden in een pgb. Dit is de verantwoordelijkheid van het zorgkantoor. Onder deze omstandigheden kan het zorgkantoor eiser nu niet tegenwerpen dat hij geen administratie heeft bijgehouden of dat er mogelijk van het pgb zorg is ingekocht die niet is geleverd.
5.13.
Daarover overweegt de rechtbank ten overvloede nog als volgt. Hoewel onder de Wlz de controle aan de voorkant moet borgen dat het pgb wordt besteed aan zorg waarvoor de Wlz is bedoeld, kan en moet het zorgkantoor bij de uitvoering van de Wlz ook een zorginhoudelijke controle uitvoeren. [5] Het zorgkantoor kan controleren of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk wordt en is geleverd, en of sprake is van voldoende kwaliteit en verantwoorde zorg. Bij deze materiële controle kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een huisbezoek, het opvragen van verklaringen van de verzekerde en de zorgverlener. Niet gebleken is dat verweerder een verklaring van de zorgverlener heeft opgevraagd, terwijl dat in dit specifieke geval wel voor de hand had gelegen. Bij de vraag of de zorg wel is geleverd, heeft verweerder niet alleen af kunnen en mogen gaan op de (herhaalde) verklaring van eiser dat de zorgverlener geen zorg meer leverde. Eiser heeft immers hulp nodig bij de administratie en financiën. Het onderzoek dat het zorgkantoor in de primaire fase heeft gedaan, is daarom onvolledig geweest.
5.14.
In bezwaar heeft het zorgkantoor alsnog de door eiser overgelegde facturen onderzocht. De conclusie van het zorgkantoor is – samengevat – dat er voor het vaste maandbedrag minder uren zijn gefactureerd dan in de zorgovereenkomst zijn opgenomen. In het bestreden besluit en ook op de zitting, verbindt het zorgkantoor daaraan de conclusie dat uit het pgb zorg is betaald die niet is geleverd. Dit standpunt staat haaks op het standpunt van het zorgkantoor dat is verwoord in de brief van 22 april 2022 aan de gemachtigde van eiser. In deze brief schrijft het zorgkantoor dat eiser er niet in is geslaagd ‘om aannemelijk te maken dat er geen Wlz verzekerde zorg is geleverd in de desbetreffende periode’. Daaraan voegt het zorgkantoor toe dat de zorgverlener heeft aangegeven ‘dat er zorg is geleverd vanuit het wooninitiatief. Naast het bieden van persoonlijke verzorging, begeleiding groep en huishoudelijke hulp waren ook dagelijks personeel en de openbare ruimte beschikbaar voor zorg’. Dit laatste deel suggereert dat ook het beschikbaar zijn van zorg valt onder het leveren van zorg. Dit staat haaks op de verklaring die namens het zorgkantoor op zitting is afgelegd, namelijk dat alleen daadwerkelijke zorg mag worden gedeclareerd en beschikbare zorg niet.
5.15.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit ook onvoldoende gemotiveerd is wat betreft de vraag of alleen geleverde zorg is gedeclareerd.
5.16.
Al het hiervoor vermelde betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daarom herroept de rechtbank het primaire besluit.
Conclusie
5.17.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de rechtbank voorziet zelf in de zaak met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zoals hiervoor onder 5.16 staat vermeld.
5.18.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

- het beroep is gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.C. de Wit, voorzitter, en mrs. M.P.E. Oomens en A.R. ten Berge, leden, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verweerder noemt hier ECLI:NL:CRVB:2018:3349.
3.Dit staat in artikel 1.1 van de Rlz.
4.Zie de uitspraak van 16 februari 2022 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2022:250.
5.Zie artikel 4.2.4, tweede lid van de Wlz en artikel 9.1.2, eerste lid, aanhef en onder i van de Wlz, in combinatie met artikel 7.2 van de Rlz.