ECLI:NL:RBNHO:2023:891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
10253637
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van concurrentie- en relatiebeding en uitbetaling van openstaande vakantiedagen en bonussen

In deze zaak heeft IGN Vastgoed B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens overtreding van het concurrentie- en relatiebeding. [gedaagde] was werkzaam bij IGN en heeft na zijn ontslag bij IGN voor een concurrerend bedrijf, TVP Vastgoed B.V., gewerkt. IGN stelt dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden door bij TVP te werken en contact te onderhouden met klanten en werknemers van IGN. IGN vordert nakoming van het concurrentiebeding, betaling van een contractuele boete en een verbod op verdere overtredingen. In reconventie vordert [gedaagde] uitbetaling van openstaande vakantiedagen en bonussen, en schorsing van het concurrentie- en relatiebeding. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden en wijst de vorderingen van IGN grotendeels toe. De vordering van [gedaagde] tot schorsing van het concurrentie- en relatiebeding wordt afgewezen, evenals de vordering tot betaling van bonussen. De kantonrechter oordeelt dat IGN [gedaagde] moet vergoeden voor openstaande vakantiedagen. De proceskosten worden toegewezen aan IGN.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 10253637 \ VV EXPL 22-161 (NK)
Vonnis in kort geding van 2 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IGN VASTGOED B.V.,
te Velsen-Zuid,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: IGN,
gemachtigde: mr. M. Schildwacht,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. E.M. Bosscher.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van IGN
- de pleitnota van [gedaagde]
- de eis in reconventie
- de akte vermeerdering eis in reconventie
De zaak in het kort
Overtreding concurrentie- en relatiebeding. Boetes verbeurd? Schorsing wegens onbillijke benadeling als tegenvordering. Spoedeisend belang.

2.Feiten

2.1.
IGN is een onderneming die zich bezig houdt met het aan- en verkopen van strategisch gelegen gronden in Nederland.
2.2.
[gedaagde], geboren 7 februari 2003, is op 26 oktober 2020 bij IGN in dienst getreden in de functie van adviseur en verkoper tegen een laatstelijk salaris van € 2.000 bruto per maand exclusief emolumenten, waaronder 22 vakantiedagen per jaar en een bonus. Over de bonus staat in de arbeidsovereenkomst: ‘
De werknemer heeft, ter discretionaire vaststelling door de werkgever, aanspraak op een bonus. De voorwaarden om voor een bonus in aanmerking te komen en de hoogte daarvan worden in een aparte bonusregeling vastgesteld. De werkgever heeft de discretionaire bevoegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de overeengekomen bonusvoorwaarden. De werkgever behoudt zich bovendien het recht voor de bonusregeling eenzijdig te wijzigen’.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is op 4 april 2021 voor onbepaalde tijd verlengd. In de verlengde arbeidsovereenkomst zijn de volgende postcontractuele bedingen opgenomen:
Aan deze bedingen is (in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst) een boetebeding gekoppeld op grond waarvan, in geval van overtreding, een boete wordt verbeurd van € 5.000,- per gebeurtenis en € 500,-voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.4.
In augustus 2022 heeft [gedaagde] ontslag genomen bij IGN. IGN heeft per 12 augustus 2022 een eindafrekening opgesteld en uitbetaald.
2.5.
De schoonvader [gedaagde], [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), heeft op 1 augustus 2022 TVP Vastgoed B.V. (hierna: TVP) opgericht, een onderneming die zich volgens het KvK-uittreksel (onder meer) bezig houdt met het aan- en verkopen van onroerende zaken.
2.6.
In september 2022 hebben besprekingen tussen IGN en TVP plaatsgevonden over een mogelijke samenwerking tussen IGN en TVP. Namens IGN waren daarbij aanwezig [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), beiden directeur-grootaandeelhouder van IGN, en namens TVP [betrokkene 1] en [gedaagde]. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
2.7.
Bij brief van 5 oktober 2022 heeft IGN [gedaagde] laten weten dat hij zijn concurrentie- en relatiebeding overtreedt, omdat hij na zijn ontslagname voor TVP is gaan werken en contact heeft opgenomen met personeelsleden, klanten en een leverancier van IGN. IGN maakt in de brief aanspraak op verbeurde boetes en sommeert [gedaagde] de overtredingen te staken.
2.8.
Bij e-mail van 26 oktober 2022 heeft [gedaagde] geantwoord dat hij het concurrentie- en relatiebeding niet heeft overtreden, maar slechts op verzoek van IGN heeft bemiddeld tussen IGN en TVP, waarbij IGN nooit heeft benoemd dat dat in strijd met de postcontractuele bedingen zou zijn. Verder verzoekt [gedaagde] IGN om uitbetaling van behaalde bonussen.
2.9.
Bij e-mail van 12 november 2022 heeft IGN herhaald dat [gedaagde] het concurrentie- en relatiebeding heeft overtreden, en betwist dat zij [gedaagde] ontheffing van deze bedingen heeft verleend. IGN betwist verder dat zij nog bonussen aan [gedaagde] verschuldigd is.
2.10.
Op 21 november 2022 is een medewerker van Hoffman Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffman) in opdracht van IGN bij TPV langsgegaan. Hoffman heeft toen gesproken met [gedaagde] en [betrokkene 1]. In een Management Letter van 2 december 2022 (hierna: het Hoffman rapport) is hiervan als volgt verslag gedaan:
‘(…). Onze medewerker meldde zich bij de receptie. Kort hierna werd onze medewerker ontvangen door een man waarvan het signalement overeenkwam met het opgegeven signalement van betrokkene, de heer [gedaagde]. De man wordt hierna betrokkene genoemd. Tevens kwam een tweede man aangelopen die zich aan onze medewerker voorstelde met de naam [betrokkene 1] (fon.). (…)
Door het combineren van de investering van [betrokkene 1] en een groot netwerk en kennis, zou TVP ontstaan zijn. Desgevraagd deelde betrokkene mee: 'boven doen wij de vergaderingen en daar in de hoek hebben wij ook nog een stukje onderzoek zitten, mensen die onderzoek doen naar locaties wat betreft bestemmingsplannen en noem het maar op. (…)
Tijdens het gesprek voerde voornamelijk betrokkene het woord. Hij vertelde dat zij 'vrij leeg zouden zijn op dit moment'. Vervolgens haalde betrokkene uit een attachekoffer drie zogenaamde proposities van grond die een agrarische bestemming zouden hebben. Het betrof een propositie over grond in de gemeente Neede, een propositie over grond dat nog te koop zou staan in Amsterdam-Noord en een propositie over grond dat nog te koop zou staan in Westzaan.
Betrokkene vertelde vervolgens, of woorden van gelijke strekking: 'We kopen een stuk grond aan, deel blijft in eigen beheer en een gedeelte wordt verkocht. Wachten op het juiste moment om rendement te pakken. We zoeken strategisch grond tegen de bebouwde kern aan. Kopen de grond en wachten tot het meer waard wordt. We doen veel in de Randstad, maar ook buiten de Randstad. (…)
Na het uitgebreide verkoopgesprek informeerde onze medewerker naar de strategie, dan wel wie de directie voert bij TVP. Zowel [betrokkene 1] als betrokkene gaven aan dat zij beiden eigenaar zijn. (…). Als aanvulling gaf [betrokkene 1] aan dat hij TVP onder andere faciliteert met kantoorruimte en dat betrokkene met hun medewerkers leads/klanten binnen halen om grond van de proposities aan te kopen. (…) Tevens vertelde [betrokkene 1] dat hij (verwijzend naar betrokkene) uit dit vak zou komen. Betrokkene zou volgens [betrokkene 1] voor een bedrijf werkzaam zijn geweest en dat 'ze niet af kwamen met aandelen', waarop betrokkene voor zichzelf zou hebben willen beginnen.
Betrokkene maakt ook gebruik van het uitgebreide netwerk dat hij heeft om klanten binnen te halen. [betrokkene 1] vertelde een startende partij in deze handel te zijn, maar wel met heel veel ervaring vanaf zijn kant en ook vanaf betrokkene zijn kant met een hoop ervaring. Verwijzend naar betrokkene vertelde [betrokkene 1]: 'Hij weet wat ie doet en waar ie vandaan komt (…)’
2.11.
IGN heeft een verklaring van [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) overgelegd, waarin staat: ‘
Hierbij verklaar ik [betrokkene 4] dat tijdens ik nog in contract was bij IGN Vastgoed, ik ben gevraagd om voor [gedaagde] te komen werken hij vertelde mij dat hij nu zijn eigen vastgoed kantoor (TVP Vastgoed B.V.) is gestart. (…)’.
2.12.
IGN heeft (kopie van) een visitekaartje van [gedaagde] overgelegd, waarop staat dat [gedaagde] adviseur bij TVP is.
2.13.
Bij e-mail van 20 december 2022 heeft TVP aan de heer [betrokkene 5] een brochure van een vastgoedproject in Amsterdam-Noord gestuurd.
2.14.
IGN heeft stukken overgelegd waaruit volgt dat TVP in 2022 percelen in Amsterdam en Westzaan heeft aangekocht van Polderwonen B.V. (hierna: Polderwonen) en diezelfde percelen vervolgens heeft doorverkocht aan Gebart Holding B.V. (hierna: Gebart), Blankenstijn Advies & Beheer B.V. (hierna: Blankenstijn) en Jan Wagemans Beheer B.V. (hierna: Wagemans).
2.15.
IGN heeft koopovereenkomsten overgelegd, waaruit blijkt dat IGN in 2021 en 2022 ook percelen heeft verkocht aan Gebart, Blankenstijn en Wagemans.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
IGN vordert - samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] (voor wat betreft vorderingen I t/m IV op straffe van een dwangsom) te veroordeelt tot:
I. nakoming van het concurrentiebeding en hem te verbieden diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor TVP, aan TVP gelieerde ondernemingen of elke andere concurrerende onderneming;
II. nakoming van het relatiebeding en hem te verbieden diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor de relaties en klanten van IGN;
III. nakoming van het relatiebeding en hem te verbieden
werknemers van IGN te benaderen, contact te onderhouden en/of hen te bewegen hun dienstverband bij IGN te beëindigen en/of hen in dienst te nemen;
IV. het staken en gestaakt te houden van zijn werkzaamheden bij/voor TVP;
V. betaling aan IGN van de contractuele boete van € 40.000,- wegens overtreding van het concurrentie- en relatiebeding;
VI. betaling aan IGN van de contractuele boete van € 500,- per dag vanaf 1 augustus, althans 12 augustus 2022 wegens overtreding van het concurrentie- en relatiebeding;
VII. de proces- en nakosten.
3.2.
IGN legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft het concurrentiebeding overtreden door met zijn schoonvader het concurrerend bedrijf TVP op te richten, althans bij/voor TVP te gaan werken. [gedaagde] heeft het relatiebeding overtreden doordat [gedaagde] contact heeft opgenomen met (i) twee werknemers van IGN met het doel hen van IGN af te troggelen, (ii) met een leverancier van IGN waarvan hij gronden heeft aangekocht die hij vervolgens (iii) aan klanten van IGN heeft verkocht. Het gaat om gronden die IGN ook wilde kopen en waarvoor zij al aanbiedingen had. IGN heeft door deze onrechtmatige concurrentie van [gedaagde] forse omzetschade geleden. IGN heeft daarom een zwaarwegend belang om [gedaagde] aan het concurrentie- en relatiebeding te houden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt om afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert
primairdat de kantonrechter (uitvoerbaar bij voorraad):
I. IGN veroordeelt tot uitbetaling van openstaande vakantiedagen en het opgebouwde vakantiegeld;
II. IGN veroordeelt tot betaling van € 120.000,- bruto aan bonussen;
III. het concurrentie- en boetebeding schorst, in die zin dat het [gedaagde] wordt toegestaan om met ingang van 12 augustus 2022 in dienst te treden bij TVP;
IV. het relatie- en boetebeding schorst;
V. IGN veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
Subsidiairvordert [gedaagde] (met handhaving van de primaire vorderingen onder I en II) dat het concurrentie- en relatiebeding gedeeltelijk worden geschorst/gematigd en/of dat IGN wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft recht op uitbetaling van 20 respectievelijk 13 niet-genoten verlofdagen, die IGN bij einde dienstverband niet heeft uitbetaald. Over 2022 heeft [gedaagde] nog recht op een bonus van € 120.000,-, die hij heeft behaald met de verkoop van stukken grond voor IGN. Het concurrentie- en relatiebeding moeten geheel dan wel gedeeltelijk worden geschorst/gematigd, omdat TVP geen directe concurrent van IGN is en omdat [gedaagde] onbillijk door de bedingen wordt benadeeld. Voor het geval het concurrentie- en relatiebeding niet of alleen gedeeltelijk worden geschorst, maakt [gedaagde] op grond van artikel 7:653 lid 5 BW aanspraak op een vergoeding van € 150.000,-, omdat aannemelijk is dat [gedaagde] door die bedingen langere tijd niet in Nederland werkzaam kan zijn in zijn eigen werkveld. [gedaagde] heeft spoedeisend belang bij zijn vorderingen, omdat hij wegens een gebrek aan inkomsten in financiële nood verkeert.
3.6.
IGN voert verweer en verzoekt om afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Vorderingen in kort geding kunnen alleen worden toegewezen als partijen daarbij een spoedeisend belang hebben. Het spoedeisend belang moet voor ieder afzonderlijk gedeelte van de vordering worden gesteld en bij betwisting aannemelijk worden gemaakt. Verder is voor toewijzing van de vorderingen in dit kort geding vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vorderingen ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vorderingen in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zullen worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele gewone procedure. De beoordeling in dit kort geding is dus een voorlopig oordeel over het geschil.
in conventie en reconventie (vorderingen terzake het concurrentie- en relatiebeding)
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie die betrekking hebben op het concurrentie- en relatiebeding, zullen die vorderingen gezamenlijk worden behandeld. Gelet op de aard van deze vorderingen is de spoedeisendheid gegeven.
[gedaagde] heeft het concurrentiebeding overtreden
4.3.
Omdat IGN nakoming vordert van het concurrentiebeding en een verbod om bij TVP dan wel een andere concurrent werkzaam te zijn moet worden beoordeeld of [gedaagde] het met IGN overeengekomen concurrentiebeding heeft overtreden. De kantonrechter vindt dat dit het geval is. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Op grond van het concurrentiebeding is het [gedaagde] verboden om binnen een jaar na uitdiensttreding werkzaam of betrokken te zijn bij ‘
enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk of anderszins concurrerend met’ IGN. Door IGN is onbetwist gesteld dat TVP zich bezig houdt met dezelfde activiteiten als IGN: de aan- en verkoop van onroerend goed/gronden, zodat sprake is van concurrerende bedrijven. Dat de kantoren van IGN en TVP zich in een andere regio bevinden (Amstelveen en Woerden), zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, doet hieraan niet af. Het concurrentiebeding kent geen geografische beperking en bovendien blijkt uit de door IGN overgelegde stukken dat beide bedrijven in dezelfde regio handel drijven.
4.5.
De kantonrechter vindt ook aannemelijk dat [gedaagde] bij TVP aan het werk is geweest. Het verweer van [gedaagde] dat van een overtreding van het concurrentiebeding geen sprake is, omdat hij geen (betaalde) werkzaamheden voor TVP heeft verricht, maar slechts op verzoek van IGN aanwezig is geweest bij twee besprekingen met IGN over een mogelijke samenwerking, slaagt niet. Het concurrentiebeding houdt immers ook een verbod in voor onbetaalde werkzaamheden en andere vormen van betrokkenheid bij de concurrent. Op basis van de overgelegde stukken is aannemelijk dat [gedaagde] werkzaam en (nauw) betrokken is (geweest) bij TVP. Daarvoor wordt verwezen naar het visitekaartje van [gedaagde] bij TVP (waaruit volgt dat hij als adviseur aan TVP verbonden is), de verklaring van [betrokkene 4] (waarin staat dat [gedaagde] hem heeft verteld dat hij zijn eigen vastgoedkantoor TVP is gestart), het feit dat [gedaagde] namens TVP met IGN is gaan praten over een mogelijke samenwerking en het rapport van Hoffman, waaruit ook volgt dat [gedaagde] mede-oprichter van TVP is en daar de bedrijfsvoering voor zijn rekening neemt.
4.6.
Anders dan [gedaagde] meent, kan het Hoffman rapport wél in de beoordeling worden betrokken. De blote betwisting van [gedaagde] dat hij met een medewerker van Hoffman heeft gesproken, is onvoldoende om aan te nemen dat het rapport is gebaseerd op een ‘verzonnen’ gesprek. Het rapport zal dan ook niet als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing worden gelaten. Ook als vast zou komen te staan dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, betekent dit niet per definitie dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar is in een gerechtelijke procedure. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, waarbij in het bijzonder een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. [1] Door [gedaagde] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een (onrechtmatige) inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer. Van belang is dat het hier ging om een zakelijk gesprek met Hoffman, IGN er vanwege de betwisting van [gedaagde] dat hij bij TVP werkte, belang bij had de kwestie te (laten) onderzoeken en gesteld noch gebleken is dat dat onderzoek op een andere, minder vergaande manier had kunnen worden gedaan. Gelet hierop weegt in dit geval het algemene maatschappelijke belang van waarheidsvinding en het belang van IGN om haar stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij uitsluiting van het bewijs.
4.7.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat IGN toestemming heeft verleend om voor TVP te gaan werken. Van een dergelijke toestemming is uit de stukken niet(s) gebleken. Uit de handelwijze van IGN kan ook geen impliciete toestemming worden afgeleid. Dat IGN niet direct nadat zij ermee bekend werd dat [gedaagde] bij TVP werkte aan [gedaagde] heeft gemeld dat zij hem aan het concurrentiebeding zou houden, is hiervoor onvoldoende. IGN heeft toegelicht dat zij geen zin had in ‘gedoe’ en daarom eerst geprobeerd heeft te kijken of tot een samenwerking kon worden gekomen. Toen medio september 2022 bleek dat dat niet mogelijk was, heeft IGN [gedaagde] op 5 oktober 2022 laten weten dat zij hem aan zijn concurrentiebeding hield. De kantonrechter is, mede gelet op het korte tijdsverloop vanaf het moment van ontdekking dat [gedaagde] bij TVP werkte en 5 oktober 2022, van oordeel dat [gedaagde] uit deze gang van zaken niet heeft mogen afleiden dat hij niet aan het concurrentiebeding zou worden gehouden.
4.8.
De conclusie van het voorgaande is dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden.
[gedaagde] heeft het relatiebeding (contact met relaties/klanten) overtreden
4.9.
IGN vordert nakoming en een verbod op overtreding van het relatiebeding, omdat [gedaagde] contact heeft opgenomen met klanten en relaties van IGN en deze van IGN heeft afgetroggeld.
4.10.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.11.
Het is [gedaagde] op grond van het relatiebeding verboden om (direct/indirect, voor zichzelf/voor anderen) professionele diensten te (doen) verrichten voor/in contact te treden met cliënten/relaties/afnemers van IGN. Uit de door IGN overgelegde stukken (deels weergegeven onder 2.13 tot en met 2.15) volgt dat TVP (i) percelen heeft aangekocht van een leverancier van IGN (Polderwonen), (ii) contact met een klant van IGN heeft gehad om diensten/producten aan te bieden ([betrokkene 5]) en (iii) diensten heeft verleend aan klanten van IGN door de n aangekochte percelen aan hen te verkopen (Gebart, Blankenstijn en Wagemans), (iv) terwijl IGN ook met de aankoop van die percelen bezig was.
4.12.
Dit is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende weersproken. [gedaagde] heeft wél betwist dat hij (zelf) met genoemde partijen contact heeft gehad, maar dat doet niet terzake nu het beding zowel direct als indirect klantcontact verbiedt. Het is [gedaagde] dus ook verboden om via een andere medewerker van TVP contact te leggen en zaken te doen met relaties van IGN. Het is alleszins aannemelijk dat TVP bij genoemde leverancier en klanten is binnengekomen
juist doordat[gedaagde] die partijen vanuit zijn dienstverband bij IGN al kende (en die partijen [gedaagde] kenden) en hij ook kennis had van de preposities van IGN. Gesteld noch gebleken is dat TVP deze kennis en contacten ook zonder [gedaagde] gehad zou hebben. De kantonrechter verwijst daarvoor naar het rapport van Hoffman, waaruit blijkt dat [gedaagde] zich als mede-eigenaar presenteerde, zich bezig hield met de bedrijfsvoering en dat [gedaagde] - en niet zijn schoonvader - degene bij TVP is met een uitgebreid netwerk en veel kennis en ervaring in de branche. Tot slot blijkt uit het rapport ook dat [gedaagde] samen met zijn medewerkers de klanten/leads voor TVP binnenhaalt (randnummer 2.10). Dat informatie over grondeigenaren ook via het Kadaster publiek toegankelijk is, doet aan het voorgaande niets af.
Aftroggelen werknemers
4.13.
IGN stelt zich verder op het standpunt dat [gedaagde] het relatiebeding ook heeft overtreden door haar werknemers [betrokkene 4] en [betrokkene 6] te vragen bij TVP te komen werken. [gedaagde] betwist dat hij dit heeft gedaan; hij zou slechts (telefonisch en via whatsapp) contact met zijn oud-collega’s hebben opgenomen om te vragen hoe het met ze ging. Dat levert volgens [gedaagde] geen overtreding van het relatiebeding op, omdat werknemers geen relaties zijn.
4.14.
De kantonrechter is met [gedaagde] eens dat het verbod om contact met werknemers van IGN te hebben, niet valt onder de reikwijdte van het relatiebeding. Een dergelijk verbod kwalificeert als een anti-ronselbeding dat immers strekt tot bescherming en behoud van het personeelsbestand van een werkgever. [gedaagde] is met IGN echter geen anti-ronselbeding overeengekomen. Dat neemt niet weg dat ook zonder een dergelijk beding het structureel benaderen van werknemers van de ex-werkgever om hen te bewegen bij de concurrerende werkgever in dienst te treden in strijd kan zijn met hetgeen maatschappelijk betamelijk is.
4.15.
Op basis van de door IGN overgelegde verklaring van [betrokkene 4] is voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] (in elk geval) met [betrokkene 4] contact heeft gehad over een mogelijke overstap naar TVP. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen zijn betwisting nader te onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan. De kantonrechter vindt daarom voorshands voldoende aannemelijk dat [gedaagde] geprobeerd heeft deze werknemer van IGN over te halen bij TVP te komen werken.
Geen schorsing concurrentie- en relatiebeding
4.16.
[gedaagde] heeft
primairgehele schorsing het concurrentie- en relatiebeding gevorderd, omdat hij door de bedingen onbillijk wordt benadeeld, TVP geen concurrent van IGN is en [gedaagde] niet over geheime concurrentiegevoelige informatie van IGN beschikt.
4.17.
De kantonrechter overweegt dat tot schorsing kan worden overgegaan, als voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een beding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW zal vernietigen omdat de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Er moet dus een afweging worden gemaakt tussen het belang van [gedaagde] bij schorsing van de bedingen en het belang van IGN bij handhaving daarvan.
4.18.
Naar het (voorlopig) oordeel van de kantonrechter heeft IGN voldoende aannemelijk gemaakt dat haar belang bij handhaving van het concurrentie- en relatiebeding zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] op een vrije arbeidskeuze. Het belang van een werkgever bij een concurrentiebeding is om daarmee de opgebouwde kennis, de zakelijke relaties, de klantenkring, specifieke producten of goodwill te beschermen, ook wel aangeduid met de term ‘bedrijfsdebiet’. Allereerst is van belang, zoals onder 4.4 is overwogen, dat TVP en IGN als concurrenten te beschouwen zijn. Verder is aannemelijk, zoals in 4.12 is overwogen, dat [gedaagde] vertrouwelijke kennis van klanten, relaties en leveranciers en producten (strategische gronden) die hij bij IGN heeft opgedaan, ten behoeve van TVP heeft aangewend om TVP een concurrentievoordeel te geven dat zij zonder [gedaagde] niet zou hebben gehad. Aannemelijk is verder dat IGN hierdoor inkomsten is misgelopen. Hierdoor is de aantasting van haar bedrijfsdebiet gegeven.
4.19.
Daartegenover staan de door [gedaagde] aangedragen belangen bij schorsing van de bedingen. Deze belangen leggen onvoldoende gewicht in de schaal om de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] te laten uitvallen. Voor wat betreft de door [gedaagde] genoemde ontwikkelmogelijkheden geldt dat [gedaagde] nog aan het begin van zijn carrière staat (hij is geboren in 2003). Het is vanwege zijn beperkte werkervaring en zijn opleiding (middelbare visserijschool en detailhandel mbo niveau) niet aannemelijk dat [gedaagde] specifiek aan deze branche gebonden is. Gelet op zijn opleiding en de huidige krappe arbeidsmarkt moet [gedaagde] in staat worden geacht om ook buiten deze branche inkomen te verdienen. Voor wat betreft de door [gedaagde] genoemde positieverbetering geldt dat daarover niets concreets is gesteld, zodat die stelling als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Dat [gedaagde] is weggegaan omdat zijn bonussen te laat werden betaald, zoals door hem naar voren is gebracht, is niet aannemelijk geworden. Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat de bonus al vóór de ontslagname van [gedaagde] een discussiepunt was, laat staan dat [gedaagde] om die reden ontslag heeft genomen. Tot slot is ook de leeftijd van [gedaagde] (19 jaar) - zonder nadere toelichting, die ontbreekt – geen omstandigheid die tot schorsing van de bedingen moet leiden.
4.20.
[gedaagde] heeft
subsidiairgedeeltelijke schorsing gevorderd, in die zin dat (i) de duur van het concurrentie- en relatieding wordt teruggebracht naar twee maanden, (ii) het geografisch bereik van het concurrentiebeding wordt beperkt tot een straal van 50 km rondom de vestigingsplaats van IGN en (iii) het relatiebeding wordt beperkt tot de relaties waarmee [gedaagde] tijdens zijn dienstverband bij IGN contact heeft gehad.
4.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de kantonrechter (ook) geen aanleiding de bedingen gedeeltelijk te schorsen. Voor wat betreft het relatiebeding geldt dat een beperking tot uitsluitend die relaties waarmee [gedaagde] tijdens zijn dienstverband bij IGN contact heeft gehad, onvoldoende recht doet aan de belangen van IGN. Aannemelijk is immers dat [gedaagde] ook bekend is met informatie over klanten van IGN waarmee hij tijdens zijn dienstverband geen (direct) contact heeft gehad.
4.22.
Gelet op het voorgaande zullen de tegenvorderingen van [gedaagde] om het concurrentie- en relatiebeding (geheel dan wel gedeeltelijk) te schorsen, worden afgewezen.
Geen vergoeding in de zin van artikel 7:653 lid 5 BW
4.23.
De vordering van [gedaagde] om IGN op grond van artikel 7:653 lid 5 BW te veroordelen voor de duur van het concurrentie- en relatiebeding een vergoeding aan [gedaagde] te betalen, wordt afgewezen. Zoals onder 4.19 is overwogen, is niet aannemelijk dat het beding [gedaagde] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van IGN werkzaam te zijn.
Verbod / staken werkzaamheden TVP
4.24.
Gelet op het voorgaande, zullen de onder I, II en III van het petitum gevorderde verboden worden toegewezen, in die zin dat het [gedaagde] is verboden om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot en met 12 augustus 2023:
- diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor/bij TVP en/of aan TVP gelieerde ondernemingen;
- diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor de relaties en klanten van IGN, waaronder maar niet uitsluitend Polderwonen B.V., Gebart Holding B.V., Blankestijn advies & beheer B.V, Jan Wagemans B.V. en de heer [betrokkene 5];
- op enigerlei wijze, direct of indirect, betaald of onbetaald, werknemers van IGN te benaderen om hen te bewegen hen in dienst te nemen.
4.25.
Voor toewijzing van een ruimer verbod dan onder 4.24 is vermeld, bestaat geen grond. Dat geldt in het bijzonder voor de het onder III van het petitum gevorderde algehele verbod om contact met werknemers van IGN te leggen en/of onderhouden. Een dergelijk verbod vormt een disproportionele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde], omdat hij daardoor geen enkel contact met oud-collega’s kan onderhouden zonder daarbij het risico op een boete te lopen [2] . Een dergelijk, algeheel contactverbod ten aanzien van werknemers van IGN is daarom niet toewijsbaar.
4.26.
De vordering onder IV van het petitum om [gedaagde] te veroordelen zijn werkzaamheden bij/voor TVP en daaraan gelieerde vennootschappen te staken en gestaakt te houden, zal eveneens worden toegewezen.
4.27.
De vordering tot nakoming van het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding wordt afgewezen, omdat IGN daarbij – naast het al in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding en de in dit vonnis toegewezen verboden op straffe van een dwangsom - geen afzonderlijk belang heeft.
Dwangsom
4.28.
Gelet op de gedragingen van [gedaagde] en het gebrek aan transparantie over zijn betrokkenheid bij TVP, zal de kantonrechter aan de verboden als vermeld onder 4.24 een dwangsom verbinden van € 10.000,- per overtreding en € 1.000 voor elke dag dat de overtreding blijft voortduren. De kantonrechter zal de dwangsom op grond van artikel 611b Rv maximeren op een bedrag van € 100.000,-.
Boete
4.29.
De door IGN gevorderde contractuele boete van € 40.000 vermeerderd met € 500,- per dag wegens het voortduren van de overtreding vanaf 1 augustus 2022 wordt afgewezen. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats en er moeten bovendien voldoende feiten en omstandigheden worden aangevoerd die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. IGN heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet gesteld. Dat zij wil voorkomen dat [gedaagde] de overeengekomen bedingen overtreedt, is daarvoor – mede met het oog op dwangsom die aan de veroordeling wordt verbonden - niet voldoende.
in reconventie (verlofdagen, vakantietoeslag en bonus)
Spoedeisend belang
4.30.
De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen tot uitbetaling van vakantiedagen, vakantietoeslag en de bonus. De vorderingen zijn naar hun aard vergelijkbaar met een loonvordering en bovendien is door [gedaagde] voldoende onderbouwd dat hij zich in een financieel lastige situatie bevindt vanwege een gebrek aan inkomsten en een bij zijn moeder opgebouwde schuld.
Vakantiedagen en wettelijke verhoging
4.31.
[gedaagde] heeft (primair) uitbetaling gevorderd van 20 openstaande verlofdagen, maar zijn eis ter zitting verminderd tot 16 verlofdagen. [gedaagde] stelt in dat verband dat hij per jaar 24 vakantiedagen opbouwt, dat hij in 2021 10 vakantiedagen en in 2022 14 vakantiedagen heeft opgenomen (7 dagen in februari en 7 dagen in de zomer).
4.32.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] op grond van artikel 4A van de arbeidsovereenkomst 22 vakantiedagen per jaar opbouwt. Dat betekent dat [gedaagde] over 2022 13,8 vakantiedagen heeft opgebouwd tot 12 augustus 2022, de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd [3] .
4.33.
IGN betwist dat [gedaagde] vakantiedagen uit 2021 heeft meegenomen naar 2022. Volgens IGN heeft [gedaagde] in 2021 al zijn vakantiedagen opgenomen, maar IGN heeft dit niet met stukken onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat dat wel van IGN verwacht mocht worden gelet op de op haar rustende verplichting om een deugdelijke verlofregistratie bij te houden [4] . De kantonrechter gaat daarom uit van de stelling van [gedaagde] dat hij in 202110 vakantiedagen heeft opgenomen, zodat hij 12 verlofdagen uit 2021 heeft meegenomen naar 2022 (opbouw van 22 dagen minus 10 genoten dagen).
4.34.
IGN heeft verder aangevoerd dat niet-genoten vakantiedagen uit 2021 per 1 juli 2022 zijn komen te vervallen. De kantonrechter gaat hier niet in mee omdat de vervaltermijn alleen geldt voor de
wettelijkeen niet voor de bovenwettelijke vakantiedagen, waarvoor een verjaringstermijn van vijf jaar geldt (artikel 7:640a en 7:642 BW). Bovendien geldt dat de oudste verlofdagen het eerst worden opgenomen. De kantonrechter gaat er daarom voorshands vanuit dat [gedaagde] zijn resterende (wettelijke) vakantiedagen uit 2021 vóór afloop van de vervaltermijn heeft opgenomen, waardoor van verval geen sprake is. De kantonrechter neemt daarbij ook in ogenschouw dat een succesvol beroep op de vervaltermijn alleen mogelijk is als de werkgever de werknemer tijdig voor verval van vakantiedagen heeft gewaarschuwd, terwijl gesteld noch gebleken is dat dat in dit geval is gebeurd. [5]
4.35.
Het voorgaande brengt met zich dat er bij einde dienstverband nog 11,8 openstaande vakantiedagen waren, te weten: 12 dagen uit 2021 + 13,8 dagen uit 2022 minus 14 dagen opgenomen in 2022. IGN zal worden veroordeeld tot uitbetaling hiervan.
Vakantiegeld
4.36.
De vordering van [gedaagde] tot uitbetaling van openstaand vakantiegeld wordt afgewezen. IGN heeft met verwijzing naar de loonstrook van augustus 2022 aangevoerd dat het opgebouwde vakantiegeld al bij uitdiensttreding van [gedaagde] is uitbetaald. Dit is door [gedaagde] niet betwist.
Bonus
4.37.
[gedaagde] heeft betaling van € 120.000 aan bonussen gevorderd. [gedaagde] stelt dat hij op grond van artikel E van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een bonus die afhankelijk is van het aantal stukken door [gedaagde] verkochte grond en de daarmee behaalde omzet. Per verkoop ontvangt [gedaagde] een percentage (variërend van 0 tot 6%) van de verkoopopbrengst, welk percentage (mede) afhankelijk is van de bijdrage die [gedaagde] heeft geleverd aan totstandkoming van de verkoop.
4.38.
IGN heeft de aanspraak op een bonus allereerst betwist met een beroep op haar discretionaire bevoegdheid om de bonus eenzijdig vast te stellen of te wijzigen. Dit beroep slaagt niet. Ook wanneer de werkgever een discretionaire bevoegdheid heeft bedongen, zal hij zich bij het inroepen daarvan moeten houden aan de beginselen van goed werkgeverschap [6] . IGN heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die toets is voldaan. Daarbij is van belang dat [gedaagde] heeft aangetoond dat hij tijdens zijn gehele dienstverband maandelijks substantiële bonusbedragen heeft ontvangen en dat gesteld noch gebleken is dat IGN zich eerder op haar discretionaire bevoegdheid heeft beroepen, dan wel aan [gedaagde] heeft duidelijk gemaakt in welke gevallen/situaties zij een beroep op die bevoegdheid zal/kan doen.
4.39.
Het verweer van IGN dat [gedaagde] geen recht heeft op de bonus, omdat hij niet (meer) in dienst is, treft evenmin doel. Gesteld noch gebleken is dat deze voorwaarde met [gedaagde] is overeengekomen, althans dat [gedaagde] daarmee bekend was. In de arbeidsovereenkomst wordt verwezen naar een aparte bonusregeling, maar [gedaagde] betwist dat die regeling bestaat. IGN heeft deze regeling niet overgelegd en heeft haar stelling ter zake ook anderszins niet met stukken onderbouwd [7] . Daarbij komt dat uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat IGN na de ontslagname van [gedaagde] aanvankelijk nog van plan was openstaande bonussen uit te betalen, hetgeen niet strookt met de door IGN gestelde voorwaarde.
4.40.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van het gevorderde bonusbedrag een lijst overgelegd waarop staat aan welke klanten hij grond heeft verkocht, welke opbrengsten daarbij zijn behaald, welk bonuspercentages op die verkopen van toepassing zijn en op welke bonusbedragen [gedaagde] aanspraak maakt.
4.41.
IGN heeft tegen deze lijst verweer gevoerd en aangevoerd dat op de lijst bonussen staan die al aan hem zijn uitbetaald, dat er bonussen op staan waarop [gedaagde] geen recht heeft (omdat niet aan de voorwaarden is voldaan doordat de verkoop niet is doorgegaan/nog niet definitief is of doordat niet [gedaagde], maar een collega de betreffende verkoop heeft gerealiseerd) en dat er bij de berekening van de bonusbedragen geen rekening is gehouden met de aftrek van kosten en belasting op de verkoopopbrengst. Het had gelet op deze gemotiveerde betwisting op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn vordering nader te onderbouwen, maar dat heeft hij nagelaten. Hierdoor kan de kantonrechter in het bestek van dit kort geding – waarin voor bewijslevering geen plaats is – niet met voldoende zekerheid vaststellen of IGN [gedaagde] nog een bonus verschuldigd is en zo ja, voor welk bedrag. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.42.
[gedaagde] is de partij die zowel in conventie als in reconventie grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van IGN als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 106,04
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde
1.189,50
(factor 1,5 × 793,00)
- overige kosten
0,00
Totaal
1.423,54
4.43.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verbiedt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot en met 12 augustus 2023 diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor/bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TVP Vastgoed B.V. en/of aan TVP Vastgoed B.V. gelieerde ondernemingen;
5.2.
verbiedt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot en met 12 augustus 2023 diensten te verlenen aan of werkzaamheden te verrichten voor de relaties en klanten van IGN, waaronder maar niet uitsluitend Polderwonen B.V., Gebart Holding B.V., Blankestijn
Advies & Beheer B.V, Jan Wagemans B.V. en de heer [betrokkene 5];
5.3.
verbiedt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot en met 12 augustus 2023 op enigerlei wijze, direct of indirect, betaald of onbetaald, werknemers van IGN Vastgoed B.V. te benaderen om hen te bewegen hun dienstverband bij IGN Vastgoed B.V. te beëindigen teneinde hen in dienst te nemen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot en met 12 augustus 2023 zijn werkzaamheden bij of voor TVP Vastgoed B.V. en/of voor een aan haar gelieerde onderneming te staken en gestaakt te houden;
5.5.
bepaalt dat voor iedere overtreding van 5.1, 5.2, 5.3 en/of 5.4 door [gedaagde] een dwangsom aan TVP wordt verbeurd van € 10.000,- per overtreding en € 1.000 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke dan wel in overtreding blijft, tot een maximum van in totaal
€ 100.000,- is bereikt;
in reconventie
5.6.
veroordeelt IGN tot uitbetaling aan [gedaagde] van 11,8 openstaande verlofdagen;
In conventie en in reconventie:
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van IGN tot dit vonnis vastgesteld op € 1.423,54;
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942.
3.[gedaagde] heeft ter zitting berust in de stelling van IGN dat de arbeidsovereenkomst op 12 augustus 2022 is geëindigd door de ontslagname van [gedaagde].
4.Hoge Raad 12 september 2003, JAR 2003/243.
6.JAR 2022/141.