ECLI:NL:RBNHO:2023:8331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
C/15/335570 / HA ZA 23-30
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gezamenlijke woning met overwaarde tussen ex-samenwoners en behandeling van extra aflossingen via schenkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-samenwonerspaar over de verdeling van hun gezamenlijke woning met overwaarde. De partijen, die 25 jaar samenwoonden, zijn uit elkaar gegaan en de vrouw vorderde dat de woning aan haar zou worden toegewezen, terwijl de man een vergoeding voor extra aflossingen op de hypotheek eiste, die hij had gedaan met behulp van schenkingen van zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de extra aflossingen slechts gedeeltelijk in mindering komen op het aandeel van de vrouw. De rechtbank heeft de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst tussen partijen in acht genomen, waarbij werd vastgesteld dat de extra aflossingen niet onder de kosten van de gemeenschappelijke huishouding vallen. De man heeft wel recht op een vergoeding voor de door hem betaalde overdrachtsbelasting en een lening van zijn ouders, maar niet voor de extra aflossingen. De rechtbank heeft de woning aan de man toegewezen, met een overbedeling aan de vrouw van € 192.500,-. De man moet dit bedrag in twee termijnen aan de vrouw betalen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de auto’s en inboedel geregeld, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/335570 / HA ZA 23-30
Vonnis van 16 augustus 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[de man],
verblijvende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J. van Lingen te Alkmaar.
De zaak in het kort
Partijen zijn uit elkaar gegaan na 25 jaar te hebben samengewoond. De gezamenlijke woning met overwaarde moet worden verdeeld. De vraag is hoe de extra aflossingen die de man heeft gedaan via schenkingen van zijn ouders moeten worden beschouwd. Komen die in mindering op het deel van de vrouw? De rechtbank oordeelt dat dat slechts voor een deel het geval is.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 december 2022 met producties 1-5;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van 22 februari 2023 met producties 1-15;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 5 april 2023 met productie 6;
- het tussenvonnis van 19 april 2023
- de akte van de vrouw, overlegging producties 7-10;
- de brief van de man, met producties 16-20;
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2023. Alle partijen en hun advocaten zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. De griffier aantekeningen heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide advocaten hebben daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie en woonden sinds 1 januari 1999 samen.
2.2.
Partijen hebben in 2006 een woning gekocht, gelegen aan de [adres] (hierna: “de woning”). De woning is geleverd op 29 september 2006.
2.3.
In verband met de aankoop van de woning hebben partijen bij notariële akte van 18 oktober 2006 een samenlevingsovereenkomst gesloten. De relevante bepalingen uit die overeenkomst zijn:
“(…)
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
Artikel 3
1. Partijen verlenen elkaar over en weer volmacht voor het verrichten van
rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding, zoals bedoeld in artikel 1:85 Burgerlijk Wetboek. (…)
2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het besteedbaar inkomen na betaling van belastingen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.
3. (…)
4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.
5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen.
Artikel 4
1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen ondermeer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning (…)
3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen als bedoeld in artikel 3:220 Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering.
(…)
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…) gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij.
Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
(…)
EINDE
(…)
Artikel 9
l. Indien de overeenkomst eindigt door opzegging of het aangaan van een huwelijk
of een geregistreerd partnerschap zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen
bij helfte worden verdeeld”
2.4.
De man is rond 2007 ziek geworden en na twee jaar ziektewet in 2009 ontslagen. Hij had vanaf dat moment geen inkomen meer.
2.5.
Op 20 maart 2010 is de dochter van partijen geboren: [A] .
2.6.
Aan vrienden en bekenden hebben de man en de vrouw per Whatsapp-bericht van 26 augustus 2020 meegedeeld dat zij tijdelijk uit elkaar zijn gegaan. Na een time-out van 6 maanden zouden zij de balans weer opmaken.
Op 9 november 2020 heeft de vrouw de relatie verbroken en meegedeeld dat zij een nieuwe partner had.
2.7.
Nadat partijen ruim twee jaar uit elkaar waren, is de woning op 28 oktober 2022 getaxeerd. De waarde is toen vastgesteld op € 385.000,-. Beide partijen gaan voor de verdeling bij hun vorderingen uit van die waarde. Er is geen hypotheekschuld meer.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert (in conventie) dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat alle door de man gedane aflossingen van de hypotheek vallen onder het bepaalde in artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst en dat hij daarvan niet eerst vergoeding kan verlangen;
de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap met betrekking tot de woning vaststelt in die zin dat deze wordt toebedeeld aan de vrouw, onder bepaling dat zij aan de man uitbetaalt de helft van de overwaarde op basis van de taxatiewaarde per 28 oktober 2022;
de man beveelt binnen 14 dagen na het hebben verkregen van een financiering door de vrouw mee te werken aan de levering van de woning aan de vrouw en dat als de man daarvoor niet wil tekenen binnen 5 dagen na verzoek daartoe van de transportnotaris, het vonnis van de rechtbank daarvoor volgens artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt.
3.2.
De man vordert (in reconventie) dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw veroordeelt om aan de man een bedrag van € 55.075,- te voldoen, althans te bepalen dat aan de man een vergoedingsvordering toekomt van € 110.150,- ten laste van de eenvoudige gemeenschap van woning van partijen;
II. de verdeling van de woning vast te stellen door deze toe te delen aan de man voor een waarde € 385.000,- met de bepaling dat de man de helft van de overwaarde, zijnde een bedrag van ((€ 385.000 - € 110.150) / 2) = € 137.425,- aan de vrouw dient te voldoen, althans dat hij een bedrag van ½ x € 385.000,- = € 192.500,- aan de vrouw dient te voldoen onder verrekening van zijn hiervoor onder 1 genoemde vergoedingsvordering op de vrouw;
III. de verdeling van de auto’s van partijen vast te stellen door de [auto 1] toe te delen aan de vrouw voor € 6.500,- en de [auto 2] voor € 1.500,- toe te delen aan de man met de bepaling dat de vrouw aan de man een bedrag van € 2.500,- dient te voldoen;
IV. de verdeling van de inboedelgoederen van partijen te gelasten door te bepalen dat partijen deze bij helfte dienen te verdelen.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Tussen partijen bestaat nog een zogeheten eenvoudige gemeenschap. Volgens de stellingen van partijen bestaat deze uit de woning, twee personenauto’s en de inboedel van de woning. Dit geschil gaat over de verdeling van deze gemeenschap.
4.2.
De man en de vrouw hebben samengewoond zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap. De vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen, wordt niet bepaald door de regels die in het Burgerlijk Wetboek (BW) voor echtgenoten en geregistreerd partners zijn opgenomen. [1] Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad lenen die regels zich niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen samenwoners. [2]
De wet bevat voor samenwoners geen specifieke regeling als het gaat om vergoedingsrechten. Samenwoners kunnen echter wel afspraken vastleggen over vergoedingsrechten en verrekeningen van uitgaven in een (notariële) samenlevingsovereenkomst. Dat hebben de man en de vrouw in dit geval ook gedaan.
De vorderingen over en weer zullen aan de hand van de bepalingen van die samenlevingsovereenkomst moeten worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het geval en ook acht kan worden geslagen op het feitelijk handelen van partijen.
4.3.
Artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst bepaalt dat bij het einde van de samenleving het gemeenschappelijk vermogen wordt verdeeld. Het uitgangspunt daarbij is bij helfte. De vraag is of, en zo ja in hoeverre, van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.
De extra aflossingen van de hypotheek vallen niet onder het bepaalde in artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de extra aflossingen moeten worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zoals bepaald in artikel 4 lid 3. Daarin staan volgens haar zowel de te betalen hypotheekrente als de aflossing van de lening vermeld:
Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend.
De rechtbank is het met de man eens dat een redelijke uitleg van deze bepaling meebrengt dat daarin uitsluitend de gewone, meestal maandelijks verschuldigde rente en aflossingen worden bedoeld. De bepaling ziet niet op
onverplichte extraaflossingen. [3]
4.5.
De door de vrouw op dit punt gevorderde verklaring voor recht zal daarom moeten worden afgewezen. Dat geldt daarmee ook voor de voorwaardelijke door de man ingestelde vordering tot verrekening. De voorwaarde dat de extra aflossingen zouden moeten worden gezien als kosten van de huishouding is immers niet vervuld.
De extra aflossingen van de hypotheek en het bepaalde in artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst
4.6.
De man stelt zich op het standpunt dat de extra aflossingen op de hypotheek onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst vallen en dat de vrouw hem dus de helft van dit bedrag dient te voldoen.
De vrouw betwist die uitleg.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
4.7.
Artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst bevat bepalingen over de gemeenschappelijk bewoonde woning. Lid 4 van dat artikel luidt als volgt:
Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning (…) gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij.
De overdrachtsbelasting van € 13.350,-
4.8.
De man heeft voldoende onderbouwd dat hij bij de aankoop van de woning in 2006 de overdrachtsbelasting voor zijn rekening heeft genomen en heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit “kosten” voor de verkrijging van de woning, zoals in artikel 6 lid 4 wordt bedoeld. De man heeft hierdoor een vordering van € 6.675,- op de vrouw.
De lening van de ouders van € 27.000,-
4.9.
Bij de aankoop van de woning hebben partijen bij de Rabobank een lening genomen van € 200.000,-. Daarnaast hebben de ouders van de man een bedrag van € 27.000,- geleend, onder vermelding van “lening voor woning [adres] ”. Dit bedrag hebben zij vervolgens in 2010 aan de man geschonken, waarmee de lening kwam te vervallen. Het bedrag van de lening moet daarom worden beschouwd als deel van de koopsom dat uit de eigen middelen van de man is betaald, zoals in artikel 6 lid 4 wordt bedoeld. De man heeft hierdoor een vordering van € 13.500,- op de vrouw.
De overige extra aflossingen van € 69.800,-
4.10.
De man heeft onderbouwd dat hij van zijn ouders schenkingen heeft ontvangen van twee maal € 20.000,- (in juni en november 2014) en in kleinere bedragen (periode 2016 – 2019) in totaal € 9.800,-. Deze bedragen werden door zijn ouders telkens overgeboekt onder de vermelding
“Schenking ten behoeve van aflossing hypotheek [adres]”of soortgelijke vermeldingen. De man heeft deze bedragen extra afgelost op de hypotheekschuld van partijen.
Daarnaast heeft hij in november 2014 nog een bedrag van € 20.000,- extra afgelost, kennelijk uit andere eigen middelen.
De man neemt het standpunt in dat deze extra aflossingen op de hypothecaire lening moeten worden gezien als “investeringen in de gemeenschap ten behoeve van de koopprijs” en dat ze daarom onder de bepaling van artikel 6 lid 4 vallen.
Evenals de vrouw is de rechtbank van oordeel dat dat te vergezocht is; deze uitleg kan echt niet aan deze bepaling worden gegeven. Het gaat daarin immers om de middelen ter “verkrijging” van de woning en de “koopsom en kosten” daarvoor. Een latere aflossing op de schuld kan niet worden gezien als “aandeel in de koopsom”.
Dit betekent dat de man voor de helft van deze extra aflossingen op grond van de samenlevingsovereenkomst geen vordering op de vrouw heeft.
4.11.
De man heeft zich beroepen op de redelijkheid en billijkheid, maar deze verzetten zich niet tegen dit oordeel. Daarvoor geldt het volgende.
4.11.1.
De man heeft allereerst geen feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit zou moeten volgen dat hij naar redelijkheid en billijkheid recht heeft op vergoeding van de door hem verrichte aflossingen.
4.11.2.
Als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van de man in 2009 heeft hij vanaf dat jaar geen vast inkomen meer gehad, maar wel de periodieke schenkingen van zijn ouders. De vrouw heeft vanaf dat moment alle kosten van de woning en de kosten voor het gezin voor haar rekening genomen en betaald. Dat de vrouw, zoals de man ter zitting stelde, bij afwijzing van zijn vordering “bizar wordt bevoordeeld” kan de rechtbank in dat kader niet plaatsen.
4.11.3.
De man heeft na 2009 extra aflossingen op de hypotheekschuld gedaan. Aan de vrouw heeft hij daarbij niet expliciet aangeduid dat die aflossingen moesten worden beschouwd als investeringen, waarvan hij bij eventuele beëindiging van de samenwoning de helft van de vrouw zou willen terugkrijgen.
De man stelt dat daarover nooit enige discussie is geweest, maar de vrouw stelt daar tegenover dat dit hele punt ook nooit aan de orde is geweest, vóór het uiteengaan van partijen.
De opvatting van de vrouw dat zij uit het handelen van de man heeft mogen begrijpen dat hij daarmee ook zijn steentje bijdroeg aan de kosten van het gezin, is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden niet onbegrijpelijk.
4.11.4.
Uit de in het geding gebrachte (samenvatting van de) correspondentie tussen partijen leidt de rechtbank af dat de man in zijn verdelingsvoorstel van 13 oktober 2021 de vrouw pas voor het eerst confronteerde met zijn standpunt dat zij hem zou moeten compenseren voor de door hem gedane extra aflossingen. Van aanvaarding van dat standpunt door de vrouw op enig moment is niet gebleken. Sterker, de man stelt zelf in zijn schriftelijke overzicht van de ontwikkelingen tussen partijen dat de vrouw het voorstel op 23 maart 2022 tijdens een gezamenlijke wandeling heeft verworpen.
Bijdrageplicht op grond van artikel 6:10 lid 2 BW
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man de grondslag van zijn vordering aangevuld met een beroep op artikel 6:10 lid 2 BW:
De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.
Vertaald naar de feiten in deze zaak betekent dat het volgende. Partijen zijn hoofdelijk verbonden tot het betalen van de hypotheekschuld. De man stelt dat hij een deel van de hypotheekschuld alleen heeft voldaan door de extra aflossingen. Op de vrouw komt dan de verplichting te rusten de man voor het deel meer dan de helft daarvan te compenseren. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van de man op deze bepaling. [4]
4.13.
De vrouw voert hiertegen als verweer aan dat de vordering tot verrekening is verjaard. Dat verweer slaagt voor het grootste deel.
4.13.1.
Uit de rechtspraak volgt dat op de regresvordering van artikel 6:10 lid 2 BW een verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is. [5] Die termijn begint te lopen op het moment dat de hoofdelijk schuldenaar (in dit geval de man) de schuld voldoet voor meer dan het deel dat hem aangaat.
4.13.2.
De man heeft zijn vordering op dit punt in zijn voorstel van 13 oktober 2021 aan de vrouw duidelijk gemaakt. Dat betekent dat het beroep op verjaring slaagt, voor zover het gaat om extra aflossingen van vóór 13 oktober 2016. De regresvordering is alleen toewijsbaar voor de extra aflossingen na die datum. Volgens het overzicht van de man betreft dat de stortingen in 2018 en 2019, in totaal € 4.800,-. De man heeft hierdoor een vordering van € 2.400,- op de vrouw.
De woning
4.14.
Beide partijen vorderen toedeling van de woning. De rechtbank zal daarom de verdeling vaststellen, rekening houdende naar billijkheid met zowel met de belangen van partijen.
4.14.1.
De woning is ten tijde van de samenleving door partijen gezamenlijk aangekocht, zodat daarin geen verschillend belang is gelegen.
4.14.2.
De man heeft aangevoerd en onderbouwd dat hij de woning in de loop der jaren heeft onderhouden en er veel in heeft geklust en verbouwd.
4.14.3.
Het zal voor de man moeilijker zijn om een andere woning te huren of kopen, gelet op het feit dat hij op dit moment geen inkomsten heeft. Hij zal de woning uitsluitend met behulp van zijn familie van de vrouw kunnen overnemen.
De vrouw heeft wel een vast salaris.
4.14.4.
Partijen hadden eerder, in 2021 en 2022, overeenstemming bereikt over het feit dat de man de woning zou overnemen en dat de vrouw met haar nieuwe partner naar een andere woning zou verhuizen. De vrouw is in die periode ook feitelijk op zoek gegaan naar een nieuwe woning en heeft in april 2022 zelfs een bod uitgebracht op een woning.
4.15.
De afweging van de belangen valt op grond van het voorgaande uit in het voordeel van de man, zodat de woning aan hem zal worden toebedeeld.
Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde € 385.000,- is. De man wordt op deze manier dus overbedeeld voor € 192.500,-. Dat is het bedrag dat hij daardoor aan de vrouw verschuldigd wordt.
Belang minderjarige dochter
4.16.
Bij de afweging van de belangen is dat van de minderjarige dochter [A] van partijen niet meegewogen. Uit de stellingen en verklaringen van partijen maakt de rechtbank op dat de man [A] vanaf haar geboorte in 2010 totdat partijen in 2020 uit elkaar zijn gegaan dagelijks heeft verzorgd en opgevoed. De vrouw had toen – en heeft nog steeds – een vaste baan in het onderwijs. Vanaf 2020 verblijft [A] uitsluitend bij de vrouw in de woning. De man heeft nog wel regelmatig contact met zijn dochter. De vrouw heeft verklaard dat [A] het liefst in de woning blijft wonen. Dat is een kwestie die de ouders in onderling overleg verder moeten afstemmen.
De auto’s van partijen
4.17.
Voor de waarde van de auto’s van partijen zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw overgelegde ANWB-koerslijsten, onder “verkoop tussen particulieren”. De [auto 1] wordt voor een bedrag van € 5.300,- toebedeeld aan de vrouw. Deze auto is tijdens de loop van deze procedure total loss verklaard. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat die omstandigheid voor rekening van de vrouw moet blijven.
De [auto 2] wordt voor een bedrag van € 1.450,- toebedeeld aan de man.
De vrouw dient als overbedeling aan de man een bedrag van € 1.925,- te vergoeden.
De inboedel
4.18.
Beide partijen hebben verklaard de inboedel in onderling overleg te zullen verdelen, ook afhankelijk van wie er in de woning zal gaan wonen.
Conclusie
4.19.
De woning wordt aan de man toebedeeld. De auto’s blijven bij partijen. De inboedel zal nog worden verdeeld.
De vrouw dient aan de man te vergoeden: € 6.675,- + € 13.500,- + € 2.400,- + € 1.925,-.
In totaal dus € 24.500,-.
De man dient aan de vrouw te vergoeden: € 192.500,-.
Per saldo moet de man daarom aan de vrouw nog een bedrag van € 168.000,- betalen.
De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag in twee termijnen mag voldoen aan de vrouw.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
deelt de woning aan [adres] toe aan de man,
5.2.
deelt de personenauto [auto 1] (of restanten daarvan) toe aan de vrouw,
5.3.
deelt de [auto 2] toe aan de man,
5.4.
bepaalt dat partijen de inboedelgoederen bij helfte dienen te verdelen,
5.5.
bepaalt dat partijen gehouden zijn om ieder de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
5.6.
veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 168.000,-, een eerste termijn van € 100.000,- uiterlijk te voldoen op 1 december 2023 en een tweede termijn van € 68.000,- uiterlijk te voldoen op 1 december 2024;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de proceskosten,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.

Voetnoten

1.Titels 6-8 boek 1 BW
2.HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707
3.Vergelijk ook: ECLI:NL:RBNHO:2022:5929, rov. 5.11
4.Zo ook in Hof Amsterdam, 2 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1070, rov. 3.8
5.Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784 en Hoge Raad 4 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO6210