ECLI:NL:RBNHO:2023:6255

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
23-3189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen lasten onder dwangsom voor het verwijderen of aanpassen van aanbouwen en ongeschikt maken van zelfstandige woonruimten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de lasten onder dwangsom beoordeeld. Deze lasten zijn opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer op 22 april 2021, met als doel het verwijderen of aanpassen van aanbouwen op het perceel aan de [adres] in [plaats] en het ongeschikt maken van zelfstandige woonruimten voor zelfstandige bewoning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze lasten, maar het college heeft in een besluit van 16 mei 2022 het bezwaar grotendeels ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer HAA 22/3189.

De rechtbank heeft op 11 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de lasten onder dwangsom in stand kunnen blijven. Eiseres heeft niet voldaan aan de opgelegde lasten, en de rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank wijst erop dat handhaving in dit geval niet onevenredig is, ondanks de door eiseres aangevoerde argumenten over de kosten en de geringe afwijkingen. De rechtbank bevestigt dat de lasten noodzakelijk zijn om de overtredingen te beëindigen en dat de opgelegde dwangsommen in verhouding staan tot de overtredingen.

De rechtbank verklaart de beroepen tegen de besluiten van 16 mei 2022 en 14 maart 2023 ongegrond en veroordeelt het college tot betaling van proceskosten aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries en is openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.E.M. Vermeij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. V. van Toledo).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de lasten onder dwangsom die het college haar op 22 april 2021 heeft opgelegd om uiterlijk op 1 oktober 2021 aanbouwen te verwijderen of aan te passen op het perceel aan de [adres] in [plaats] en om zelfstandige woonruimten op dat perceel ongeschikt te maken voor zelfstandige bewoning.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. De begunstigingstermijn is daarom op 4 juni 2021 verlengd tot twee maanden na de dag van bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Met het in beroep bestreden besluit van 16 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is het college grotendeels bij het besluit van 22 april 2021 gebleven.
1.3.
Het college heeft op 9 augustus 2022 een verzoek van eiseres om verlenging van de begunstigingstermijn afgewezen. Dit besluit is door het college ingetrokken op 21 februari 2023. De begunstigingstermijn is toen verlengd tot 21 april 2023.
1.4.
Bij besluit van 2 december 2022 is het college overgegaan tot invordering van een bedrag van € 24.800,- omdat eiseres niet volledig aan de lasten zou hebben voldaan. Dit besluit is ook door het college ingetrokken op 21 februari 2023.
1.5.
Bij besluit van 14 maart 2023 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het beroep of tot zes weken na intrekking van het beroep.
1.6.
Eiseres heeft niet alleen beroep ingesteld, maar ook een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening. Het beroep is geregistreerd onder nummer HAA 22/3189, het verzoek onder nummer HAA 23/1808.
1.7.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar moeder [naam], en het college, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit op bezwaar

Van welke feiten gaat de rechtbank uit?
2.1.
Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [adres] in [plaats]. Dit perceel valt onder het bestemmingsplan ‘Zwanenburg’. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘wonen’, met functieaanduiding ‘detailhandel’.
2.2.
Op het perceel bevindt zich een gebouw, bestaande uit een hoofdgebouw, waarin een zelfstandige woning, en verschillende aanbouwen, namelijk een voorheen als loods aangeduide ruimte die in gebruik is geweest als slachtplaats, een achter die ruimte gerealiseerde aanbouw, een voormalige winkelruimte en een tuinkamer. Er is een luchtfoto van gemaakt. Op die luchtfoto wordt de voormalige winkelruimte aangeduid als ‘ruimte A’, de voormalige loods en slachtplaats als ‘ruimte B’ en de daarachter gerealiseerde aanbouw als ‘ruimte C’. De tussen de voormalige loods en de hoofdwoning gerealiseerde tuinkamer wordt op die luchtfoto aangeduid als ‘ruimte T’. In de besluitvorming gaat het college uit van die luchtfoto met bijbehorende aanduidingen van de ruimten.
2.3.
Op 9 mei 2017 en 26 juni 2017 hebben toezichthouders het perceel bezocht. Zij hebben hun bevindingen neergelegd in een constateringsrapportage.
2.4.
Naar aanleiding van de controles, heeft het college op 13 oktober 2017 aan eiseres een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
2.5.
In het primaire besluit gelast het college eiseres om:
1) ruimte C te verwijderen en verwijderd te houden of aan te passen aan de regels voor vergunningvrij bouwen [1] . Daaraan voegt het college toe dat als eiseres ervoor kiest om de aanbouw te verwijderen, zij ervoor moet zorgen dat – voor zover de aanbouw ruimte C grenst aan ruimte B– de (buiten)gevel van ruimte B in overeenstemming wordt gebracht met de bouwvergunning van 18 april 1958 (met kenmerk 1958/129), dan wel in een daarmee vergelijkbare staat wordt hersteld, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- als eiseres de overtreding betreffende de aanbouw/ruimte C niet beëindigt en beëindigd houdt;
2) de zelfstandige woonruimte die is gerealiseerd in ruimte B en ruimte C ongeschikt te maken voor zelfstandige bewoning. In het besluit staat dat eiseres daarvoor minstens de keuken, de badkamer of het toilet moet verwijderen en verwijderd houden, waar ook het leidingwerk bij hoort, tot aan de aansluiting in de vloer of muur. Aan deze last verbindt het college een dwangsom van € 19.750,- als eiseres de overtreding niet beëindigt en beëindigd houdt;
3) ruimte T te verwijderen en verwijderd te houden, wat betekent volledig slopen. Voor zover deze aanbouw grenst aan ruimte B, moet eiseres de (buiten)gevel van ruimte B in overeenstemming brengen met de bouwvergunning uit 1958 of herstellen in een daarmee vergelijkbare staat. Voor zover aanbouw T grenst aan de woning in het hoofdgebouw, moet eiseres de (buiten)gevel van de woning in het hoofdgebouw in overeenstemming brengen met de bouwvergunning van 14 maart 1961 (met kenmerk 1961/97) of herstellen in een daarmee vergelijkbare staat. Eiseres verbeurt een dwangsom van € 4.000,- als zij de overtreding betreffende de aanbouw/ruimte T niet beëindigt en beëindigd houdt;
4) de zelfstandige woonruimte die eiseres in ruimte A heeft gerealiseerd en waarvoor een bouwvergunning is verleend op 14 maart 1961, ongeschikt te maken voor zelfstandige bewoning. In het besluit staat dat eiseres daarvoor minstens de keuken, de badkamer of het toilet moet verwijderen en verwijderd houden, waar ook het leidingwerk bij hoort, tot aan de aansluiting in de vloer of muur. Als eiseres de overtreding niet beëindigt en beëindigd houdt, verbeurt zij een dwangsom van € 11.850,-;
5) de zijgevel die gericht is naar de openbare weg en gebouwd is in de voormalige winkelruimte te verwijderen en verwijderd te houden. Deze zijgevel moet worden hersteld in overeenstemming met de bouwvergunning van 14 maart 1961. De locatie van de zijgevel is aangegeven onder zijde D op de luchtfoto. Eiseres verbeurt een dwangsom van € 2.000,- als zij de overtreding niet beëindigt en beëindigd houdt.
2.6.
In bezwaar heeft het college een nieuwe controle laten uitvoeren, op 7 oktober 2021. Daarbij werd geconstateerd dat de bewoning in ruimten A, B en C niet was beëindigd, dat ruimten C en T niet waren verwijderd en dat zijgevel D niet was teruggebracht in de oude staat, conform de vergunning uit 1961.
2.7.
In navolging van het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften, heeft het college in het besluit op bezwaar de last wat betreft de zijgevel herroepen. De overige lasten heeft het college in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming van het college over de lasten onder dwangsom in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
In de besluitvorming heeft het college de verschillende delen van het perceel aangeduid met diverse letters. De rechtbank houdt in deze uitspraak die aanduiding ook aan.
Besluiten over de begunstigingstermijn en de invordering
4.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 mei 2022. Zoals uit het procesverloop blijkt, heeft het college hangende het beroep de begunstigingstermijn, na een aanvankelijke weigering, verlengd. Het college is ook overgegaan tot invordering van dwangsommen, welke beslissing later is ingetrokken. De rechtbank doelt hier op de besluiten van 9 augustus 2022, 2 december 2022 en 21 februari 2023. Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2022 hield van rechtswege ook beroepen tegen deze besluiten in. [2]
De rechtbank beoordeelt de van rechtswege ontstane beroepen tegen deze drie besluiten niet inhoudelijk, omdat eiseres deze beroepen op de zitting heeft ingetrokken.
4.2.
Die intrekking door eiseres houdt, evenals de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting, mede verband met het besluit van het college van 14 maart 2023. In dat besluit heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de datum van de uitspraak op het ingestelde beroep of tot zes weken na intrekking van het beroep. Er is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook een beroep tegen dat besluit ontstaan, aangezien eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat ook de daarbij verlengde begunstigingstermijn te kort is.
Toetsingskader
5.1.
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd om dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.2.
In bezwaar heeft het college de last over zijgevel D laten vallen. Dit betekent dat het nu gaat over de lasten die zijn opgelegd over ruimten A, B, C en T. De rechtbank bespreekt hierna de beroepsgronden van eiseres tegen deze lasten per ruimte.
Ruimte C: in stand laten van een bouwwerk
6.1.
Het college heeft eiseres onder andere gelast om ruimte C te verwijderen en verwijderd te houden of aan te passen aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Volgens het college mocht dit bouwwerk niet zonder omgevingsvergunning worden gebouwd en/of in stand worden gelaten. Het college heeft uiteengezet dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) en dat eiseres die overtreding in stand houdt. Eiseres heeft dit niet bestreden. Daarmee staat vast dat sprake is van een overtreding. Dit betekent dat het college in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden.
6.2.
Eiseres stelt dat ruimte C ingetekend staat op de kadastrale kaart. De kadastrale kaart is voor het laatst gewijzigd op 7 oktober 1999. Dat betekent dat ruimte C al minstens 23 jaar op het perceel staat en daarmee dus ruim vóór inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Met het oog op de rechtszekerheid, kan het college in redelijkheid niet handhaven. Toen eiseres het perceel verkreeg, had zij geen concrete aanwijzing dat die ruimte zonder vergunning was gebouwd.
6.3.
De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. In artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht staat dat het verboden is om een bouwwerk (of deel daarvan) in stand te laten dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning. Dit artikel is in werking getreden met ingang van 1 oktober 2010 ter vervanging van een soortgelijk verbod dat met ingang van 1 april 2007 in artikel 40 van de Woningwet was neergelegd. Het is vaste rechtspraak dat, in verband met de rechtszekerheid, handhavend optreden door het opleggen van een last onder dwangsom wegens overtreding van dat verbod in beginsel achterwege moet blijven als de overtreder – eiseres in dit geval – de eigendom van het gebouwde heeft verworven vóór 1 april 2007 en de overtreder op het moment van de eigendomsoverdracht geen concrete aanwijzingen behoorde te hebben dat het om een bouwwerk ging dat zonder bouwvergunning is gebouwd. [3] Niet in geschil is dat eiseres na 1 april 2007 eigenaar is geworden van het perceel.
Ruimten C en T: bijzondere omstandigheden
7.1.
Zoals onder 6.1 al is overwogen, staat vast dat bouwwerk C niet zonder omgevingsvergunning gebouwd mocht worden en/of in stand mocht worden gelaten. Niet bestreden is dat dit ook geldt voor ruimte T, die gebouwd is nadat eiseres eigenaar was geworden van het perceel. De overtredingen staan daarmee vast. Het college heeft daarom een beginselplicht tot handhaving. Van het college mag worden gevergd om van handhaving af te zien maar alleen onder bijzondere omstandigheden.
7.2.
Anders dan eiseres, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college zou moeten afzien van handhaving. Eiseres wijst er weliswaar op dat de geconstateerde afwijkingen gering zijn en dat zij naar verwachting hoge kosten zal moeten maken om deze overtredingen ongedaan te maken, maar deze omstandigheden brengen niet mee dat handhaving in dit geval onevenredig zou zijn, mede gelet op haar verantwoordelijkheid voor de overtredingen.
Ruimten C en T: aanpassen aan de regels voor vergunningvrij bouwen
8.1.
Het college heeft in de last die gaat over ruimte C voor eiseres een keuzemogelijkheid opgenomen. Eiseres kan de ruimte verwijderen en verwijderd houden, maar kan ook aan de last voldoen door de ruimte aan te passen aan de regels die gelden voor vergunningvrij bouwen. Het college doelt daarmee op de regels uit het Bor. In de last die gaat over ruimte T biedt het college die keuzemogelijkheid niet.
8.2.
Eiseres stelt dat het college haar ten onrechte niet de mogelijkheid heeft geboden om ruimte T aan te passen aan de regels voor vergunningvrij bouwen. [4] Volgens eiseres hoeft ruimte T niet gesloopt te worden als ruimte C geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, zolang de totale oppervlakte van ruimten C en T niet meer dan 25,39 m2 is. Dit is de oppervlakte die het college zelf noemt in de situatie dat ruimte C wordt aangepast en ruimte T zou worden gesloopt. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij vooral ruimte T graag zou willen behouden.
8.3.
Het college merkt op dat voor ruimte C geldt dat een oppervlakte van 14,92 m2 vergunningvrij bebouwd kan worden. Het college betoogt dat deze herstelmaatregel niet ogenomen had hoeven worden voor ruimte C. Het college is niet verplicht om een last te beperken tot het beëindigen van het niet-legaliseerbare deel van de overtreding. [5] Het college had daar dus niets over hoeven zeggen in de last voor ruimte C. Daarbij heeft het college ook aangegeven dat het denkbaar is dat ruimte T in omvang wordt teruggebracht, zolang de oppervlaktegrenzen uit het Bor en het bestemmingsplan in acht worden genomen. Het was mooier was geweest als dat ook in de last was opgenomen, maar het college bepleit dat het niet verplicht was om dat te doen.
8.4.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres de overtredingen ongedaan moet maken. In geval van ruimte C gaat het erom dat voor die ruimte een omgevingsvergunning nodig was, omdat de maximaal te bebouwen oppervlakte wordt overschreden. Dat geldt ook voor ruimte T. Het college is niet bereid om alsnog de omgevingsvergunning te verlenen. Dat betekent dat eiseres de overtreding alleen kan beëindigen door het aantal vierkante meters van de ruimten te beperken tot wat maximaal is toegestaan op grond van het bestemmingsplan en het Bor. Feitelijk komt dit neer op verwijderen (en verwijderd houden) of verkleining van de ruimten. Het is ongelukkig dat het college alleen in de last over ruimte C die mogelijkheden heeft opgeschreven, maar dat maakt de lastgeving niet onjuist. Het college is niet verplicht om die laatste herstelmaatregel (verkleining) in de last op te nemen. Voor het college bestaat geen algemene plicht om stil te staan bij de vraag of door middel van het treffen van bepaalde maatregelen of voorzieningen een overtreding gedeeltelijk kan worden gelegaliseerd en de last, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, te beperken tot het beëindigen van het niet-legaliseerbare deel van de overtreding. Niet in geschil is dat de ruimten in hun huidige omvang in strijd met de regels zijn en dus mocht het college verwijdering van die ruimten gelasten.
Ruimten A en B/C: zelfstandige bewoning
9.1.
Het college heeft geconstateerd dat ruimte A en ruimte B/C geschikt zijn gemaakt voor zelfstandige bewoning. Wonen is wel toegestaan op het perceel, maar artikel 22.2.1, onder a, van het bestemmingsplan bepaalt dat er maar één woning is toegestaan op het perceel
.Eiseres heeft geen omgevingsvergunning gekregen om van het bestemmingsplan af te wijken. Eiseres heeft deze overtreding op zichzelf niet bestreden. Het college heeft eiseres gelast om deze ruimten ongeschikt te maken voor zelfstandige bewoning.
9.2.
Volgens eiseres zijn deze lasten te verstrekkend. Het college had moeten volstaan met handhaving op het strijdig gebruik, door eiseres te gelasten het gebruik door een ander huishouden dan het huishouden van eiseres te beëindigen en beëindigd te houden. Nu het college stelt dat sprake is van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, is voor het beëindigen van de overtreding niet nodig dat (ook) woonvoorzieningen worden verwijderd. De last om uit ruimte C woonvoorzieningen te verwijderen is bovendien dubbelop, aangezien het college eiseres los van het woongebruik al heeft gelast om deze ruimte te verwijderen of te verkleinen.
9.3.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De lasten strekken tot beëindiging van de overtreding en tot voorkoming van herhaling van de overtreding. Als enkel zou worden gelast dat beide ruimten niet meer door een ander huishouden dan het huishouden van eiseres zouden worden gebruikt, zijn beide ruimten nog steeds geschikt voor zelfstandige bewoning. Daarmee zouden het nog steeds zelfstandige woningen zijn en blijft de overtreding in stand. De door eiseres voorgestelde last is daardoor niet effectief. De opgelegde lasten zijn dat wel, zoals het college ook terecht naar voren heeft gebracht. Bovendien hoeft eiseres niet alle woonvoorzieningen weg te halen. Daarnaast is de last om uit ruimte C woonvoorzieningen te verwijderen niet dubbelop, aangezien zonder deze last denkbaar is dat deze ruimte na verkleining in verband met de andere last nog steeds als zelfstandige woning wordt gebruikt.
Ruimten A en B/C: leidingwerk
10.1.
Volgens eiseres gaat het te ver dat zij ook het leidingwerk, tot aan de aansluiting in de vloer of muur zou moeten verwijderen. Als één van de woonvoorzieningen is verwijderd, is het doel bereikt. De ruimte is dan ongeschikt gemaakt voor zelfstandige bewoning. Bovendien is leidingwerk ook terug te plaatsen. Dit deel van de lasten dient geen enkel redelijk doel. Daar komt bij dat leidingwerk vergunningvrij is en ook zonder woonvoorzieningen aanwezig mag zijn.
10.2.
De rechtbank volgt het college in het betoog dat dit deel van de lasten niet te ver gaat. In de rechtspraak is al eerder geoordeeld dat in een situatie als deze gelast mag worden om de ruimte ongeschikt te maken voor bewoning door woonvoorzieningen (zoals de keuken, het toilet of de badkamer) met het daarbij horende leidingwerk te verwijderen en verwijderd te houden. [6] De rechtbank ziet geen reden om daar in dit geval anders over te denken.
Ruimten A en B/C: hoogte van de dwangsommen
11.1.
Voor de hoogte van de dwangsommen is het college uitgegaan van de ‘Beleidsregels bestuurlijke sancties Haarlemmermeer 2016’. In artikel 6, vierde lid, daarvan staat dat voor het werkveld strijdig gebruik de dwangsom (bedrag ineens) wordt vastgesteld aan de hand van het (indicatieve) verschil in grondprijs voor gebruik volgens de bestemming en het strijdig gebruik, zoals vastgelegd in tabel B die deel uitmaakt van de beleidsregels. Ook staat daarin dat het verschil wordt vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters waarover het strijdig gebruik zich uitstrekt, of kan uitstrekken. De uitkomst wordt gebruikt als dwangsom. Van tabel B kan worden afgeweken als de situatie dat eist.
11.2.
Eiseres komt ook op tegen de hoogte van de dwangsommen met betrekking tot het woongebruik van ruimten A en B/C. Het college gaat voor de woningen in ruimten A en B/C uit van respectievelijk 30 m2 en 50 m2 en vermenigvuldigt dit met € 395,-. Het is voor eiseres niet duidelijk waar dat bedrag vandaan komt. Het is niet terug te vinden in tabel B en ook anderszins niet te herleiden. Eiseres verzet zich ook tegen de gehanteerde aantallen vierkante meters. De lasten zien niet op het beëindigen van respectievelijk 30 m2 en 50 m2 strijdig gebruik, maar op het verwijderen van de keuken, de badkamer of het toilet. Daarmee zijn minder vierkante meters gemoeid. De hoogte van de dwangsommen staat daarmee niet in verhouding. De dwangsommen staan ook niet in verhouding tot de dwangsommen die zijn gekoppeld aan de veel zwaardere lasten tot sloop van ruimte C en sloop van ruimte T.
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting heeft het college toegelicht dat tabel B ziet op strijdig gebruik in ruime zin. Uitgaande van de bedragen in tabel B, heeft het college de grondprijs van het strijdige woongebruik bepaald op € 400,- per vierkante meter. Het college heeft dat bedrag met € 5,- per vierkante meter verminderd, het bedrag dat volgens het college de waarde van de grond is als die niet voor zelfstandige bewoning gebruikt zou worden. Daarbij is het college uitgegaan van de waarde van weidegrond, omdat dit aanhaakt bij de waarde van de tuin. De rechtbank acht deze uitleg duidelijk en te volgen. Dat het college in de berekening uitgaat van het aantal vierkante meters van de gehele ruimten is niet onredelijk. Door de aanwezigheid van de woonvoorzieningen zijn de volledige ruimten namelijk aan te merken als geschikt voor zelfstandige bewoning. Het verschil met de hoogte van de dwangsommen met betrekking tot het zonder vergunning realiseren van aanbouwen is te verklaren doordat de bedragen van die dwangsommen overeenkomstig artikel 4 van de beleidsregels en de bijbehorende tabel A zijn vastgesteld op de geschatte kosten voor het voldoen aan de regels. Dat de dwangsommen met betrekking tot het woongebruik aldus hoger zijn, correspondeert met het grotere voordeel dat die overtreding aan de overtreder oplevert.
Begunstigingstermijn
12. Anders eiseres ter zitting heeft betoogd, ziet de rechtbank geen grond om de bij het besluit van 14 maart 2023 verlengde begunstigingstermijn te kort te achten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de lasten al op 22 april 2021 zijn opgelegd en dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij ervoor heeft gekozen om te wachten met de uitvoering van de lasten hangende de daartegen ingestelde procedures. [7] Overigens heeft het college ter zitting medegedeeld dat het bereid is om de begunstigingstermijn verder te verlengen als eiseres een concreet en deugdelijk plan voorlegt voor het beëindigen van de overtredingen.

Conclusie en gevolgen

13.1.
De beroepen tegen de besluiten van 16 mei 2022 en 14 maart 2023 zijn ongegrond. Dat betekent dat de in bezwaar gehandhaafde lasten in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
13.2.
Eiseres krijgt wel een vergoeding van een gedeelte van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Eiseres heeft de van rechtswege ontstane beroepen tegen de besluiten van 9 augustus 2022, 2 december 2022 en 21 februari 2023 ingetrokken en heeft de rechtbank daarbij overeenkomstig artikel 8:75a van de Awb verzocht om het college te veroordelen in de desbetreffende proceskosten. Aangezien het college ten aanzien van deze beroepen aan eiseres is tegemoetgekomen, wijst de rechtbank het verzoek om een proceskostenvergoeding toe. [8] De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de beroepsmatige rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. Aan elke proceshandeling wordt een bepaald aantal punten toegekend. In beroep heeft een punt een waarde van € 837,‑. De gemachtigde heeft schriftelijk gereageerd op de besluiten van 9 augustus 2022, 2 december 2022 en 21 februari 2023. Deze reacties zijn vergoedbare proceshandelingen met per reactie 0,5 punt. [9] Voor het verschijnen ter zitting wordt 1 punt toegekend. Wegens het gemiddelde gewicht van de zaak wordt een wegingsfactor van 1 gehanteerd. De vergoeding bedraagt daarom € 2.092,50. Omdat het beroep tegen het besluit van 16 mei 2022 ongegrond is, komt het tegen dat besluit gerichte beroepschrift niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 16 mei 2022 en 14 maart 2023 ongegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.092,50,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals genoemd in artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.Dit volgt uit artikel 6:19 en 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1263.
4.Zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor.
5.Het college wijst op de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2750.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1007.
7.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3413.
8.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2912.
9.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3666.