21.2.Ter onderbouwing van de gehanteerde m2-prijs heeft verweerder verwezen naar de transactie [straat] te [plaats] , waarbij voor een perceel cultuurgrond afgerond € 68 per m2 is gerealiseerd. Verweerder verwijst voorts naar onderbouwende verkoopcijfers ( [adres 5] en [adres 6] - achter [nummer] ). Voor die vergelijkingsobjecten is de extra grond berekend op de totale oppervlakte minus 1,5 maal het bebouwde deel van het perceel. Vervolgens is aan de extra grond van die vergelijkingsobjecten een waarde van € 50 toegekend. Verder heeft verweerder eerst ter zitting in aanvulling hierop naar voren gebracht dat de gehanteerde waarde per m2 niet te hoog is, omdat uit het Streekplan van de gemeente [plaats] volgt dat er binnen de gemeente plannen zijn om in het gebied waar de [adres 4] is gelegen woningen te bouwen. De eventuele bestemmingswijziging maakt dat de grond eigenlijk een nog hogere waarde heeft dan € 50 per m2. Tot slot heeft verweerder eerst ter zitting opgemerkt dat bij de WOZ-waarde ten onrechte de parkeerterreinen niet in de waardering zijn betrokken. Volgens verweerder is gelet op dit laatste de WOZ-waarde van de [adres 4] eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - op wie in dezen de bewijslast rust - de vastgestelde waarde niet aannemelijk gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
23. De discussie over de waarde heeft zich in beroep toegespitst op de vraag of en in hoeverre de omcirkelde gedeelten van de door verweerder overgelegde plattegrondfoto van het perceel bij [adres 4] , als extra grond moeten worden aangemerkt en of voor die extra grond de juiste waarde per m2 is gehanteerd. Dit betreft het perceel met kadastrale aanduiding HLG01 B 05691, waarvan 10.935 m2 hoort bij het object [adres 4] . Het stuk grond dat verweerder als extra grond heeft aangemerkt ligt binnen het zwart omcirkelde gedeelte van de overgelegde plattegrondfoto en bestaat uit een grasveld (rood omcirkeld op de plattegrondfoto) en de naastgelegen met stelconplaten betegelde grond, exclusief het bebouwde deel van die grond. De in aanmerking genomen extra grond van 7.477 m2 bestaat aldus - zo begrijpt de rechtbank het betoog van verweerder - uit de betegelde grond met een oppervlakte van 3.382 m2 en het grasveld met een oppervlakte van 4.095 m2. De rechtbank begrijpt voorts dat verweerder zich in dit verband niet (meer) beroept op de systematiek waarbij de omvang van de extra grond wordt berekend op basis van de totale oppervlakte van het object waarop de oppervlakte van het bebouwde deel - vermenigvuldigd met een factor 1,5 - in mindering wordt gebracht. Het gaat partijen voor de vaststelling van de omvang van de in aanmerking te nemen extra grond om de werkelijke situatie.
24. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat van genoemd perceel van 10.935 m2 (ten minste) 7.477 m2 als extra grond moet worden aangemerkt. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiseres ter zitting nader heeft toegelicht dat het betegelde stuk grond, zijnde 3.382 m2, in gebruik is om vrachtwagens te laten keren. Verweerder heeft dit in zoverre niet weersproken, maar gesteld dat ook een kleiner gedeelte van dit verharde stuk grond gebruikt kan worden voor het keren van de vrachtwagens. Die stelling volgt de rechtbank niet. De rechtbank acht aannemelijk dat dit stuk grond feitelijk in gebruik is binnen het bedrijf van eiseres en dus niet als extra grond kan worden gekwalificeerd.
25. Voor zover verweerder het bebouwde gedeelte van genoemd perceel als extra grond in aanmerking wil nemen kan de rechtbank verweerder evenmin volgen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat genoemde bouwwerken (overdekte) houten bakken betreffen om de bloembollen te laten drogen. Dit maakt deel uit van de bedrijfsvoering van eiseres. Verweerder heeft dit niet weersproken. Gelet op de functie van de betreffende ondergrond kan in zoverre evenmin sprake zijn van extra grond. Voor zover verweerder meent dat deze bouwwerken niet in de waardering zijn meegenomen en – zo dit alsnog gebeurt – per saldo niet (of in mindere mate) op een lagere waarde wordt uitgekomen als extra grond buiten beschouwing zou worden gelaten, kan de rechtbank verweerder ook niet volgen. Verweerder heeft volgens de taxatieverslagen het gehele perceel [adres 4] in de waardering betrokken. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien of en in hoeverre voor deze houten bakken nog een afzonderlijke waarde in aanmerking zou moeten worden genomen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat uitsluitend het door partijen als grasveld aangeduide perceel ter grootte van 4.095 m2 als extra grond in de waardering kan worden meegenomen.
26. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat twee parkeerterreinen van totaal 1.110 m2 niet in de waarde zijn betrokken en dat als deze alsnog in de waardering worden betrokken de waarde niet hoeft te worden verminderd, ook als eiseres gelijk zou krijgen over de omvang van de in aanmerking te nemen extra grond. Naar de rechtbank begrijpt zijn deze parkeerterreinen (deels) gelegen op de met stelconplaten betegelde grond waarvan is vastgesteld dat dit niet extra grond betreft. Zonder nadere onderbouwing vermag de rechtbank niet in te zien of en in hoeverre deze parkeerplaatsen (daarenboven) afzonderlijk in de waardering zouden moeten worden betrokken. Ook is niet duidelijk of en tot welk bedrag in de visie van verweerder aan de parkeerterreinen een meerwaarde zou moeten worden toegekend en hoe dit in de berekening van de waarde van de [adres 4] tot uitdrukking zou komen. Verweerder heeft deze stelling ook pas ter zitting ingenomen. Daarbij heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe dit zich verhoudt tot zijn taxatieverslagen en de daarin vastgestelde waarde. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat de stelling over de parkeerplaatsen niet tot een ander oordeel leidt over de waardering.
27. Wat betreft de door verweerder gehanteerde prijs per m2 van € 50, oordeelt de rechtbank als volgt. Allereerst is de rechtbank van oordeel dat de transactie van het perceel nabij de [straat] buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat ter zitting (als onweersproken) vast is komen te staan dat dit geen zakelijke transactie betrof. De mogelijkheid bestaat dat de voor dit perceel gerealiseerde koopprijs te hoog is en ongeschikt om de waarde van het onderhavige perceel te bepalen. Verder verwerpt de rechtbank de stelling van verweerder dat, gelet op het Streekplan, het zeer waarschijnlijk is dat de grond een woonbestemming kan krijgen en dat de extra grond hierdoor aantrekkelijk – en dus meer waard – is voor een derde en dus terecht is uitgegaan van een prijs per m2 van € 50. Op de waardepeildata is namelijk nog geen sprake van een woonbestemming en zonder nadere onderbouwing moet het ervoor worden gehouden dat het Streekplan is opgesteld na de waardepeildata. Gesteld noch gebleken is dat deze plannen voor woningbouw reeds op de waardepeildata aan de orde waren of bekend waren.
28. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de gehanteerde waarde per m2 nog op onderbouwende verkoopcijfers waarbij aan ‘extra grond’ een waarde van € 50 per vierkante meter is toegekend, namelijk:
- [adres 5] , op 16 juni 2017 verkocht voor € 824.000. Dit object is gelegen op een perceel grond van 4.960 m2. Van dat perceel is volgens verweerder 1.390 m2 als extra grond aanwezig, waaraan een waarde van € 50 per m2 is toegekend.
- [adres 6] - achter 12, is verkocht op 15 december 2017 voor € 605.000. Dit object is gelegen op een perceel grond van 5.929 m2. Van dat perceel is volgens verweerder 3.214 m2 als extra grond aanwezig, waaraan een waarde van € 50 per m2 is toegekend.
- [adres 7] , op 5 juli 2019 verkocht voor € 5.625.000. Dit object is gelegen op een perceel grond van 34.614 m2. Er is geen extra grond in aanmerking genomen.
29. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verwijzing naar genoemde verkoopcijfers niet dienen als onderbouwing van de gehanteerde waarde per m2. De waarde van extra grond van deze vergelijkingsobjecten is gebaseerd op een ‘toerekening’ waarbij ook een andere verdeling kan worden gemaakt van de waarde aan de onderscheiden objectonderdelen. Een taxatierapport van verweerder waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de [adres 4] en deze objecten ontbreekt. Bovendien is - naar volgt uit de door verweerder genoemde kengetallen - de omvang van de extra grond van genoemde vergelijkingsobjecten berekend op basis van de thans niet aan de orde zijnde systematiek (totale oppervlakte minus 1,5 maal bebouwde oppervlakte), zodat ook om die reden onvoldoende gewicht kan worden toegekend aan de gemaakte vergelijking.
30. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat een prijs van € 50 per m2 dient te worden toegepast op de extra grond.
31. De stelling van eiseres dat een waarde van rond de € 7 per m2 aan de extra grond toegekend dient te worden, volgt de rechtbank evenmin. Verweerder heeft ter zitting toegelicht, hetgeen ook niet door eiseres is weersproken, dat de Taxatiewijzer in deze situatie niet van toepassing is omdat de [adres 4] is gewaardeerd aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode. Ook de verwijzing van eiseres naar www.boerderij.nl waar transacties staan van boerderijen met agrarische grond voor een prijs per m2 van € 9 voor de extra grond, volgt de rechtbank niet, omdat verweerder gemotiveerd heeft betwist dat dit een vergelijkbare situatie is. Een boerderij is een zeer specifiek agrarisch bedrijf en daar is bij eiseres geen sprake van. Verder heeft eiseres geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waarom uitgegaan dient te worden van een waarde per m2 van rond de € 9.
Hierdoor komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres de door haar voorgestane waarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt.
32. Nu geen van beide partijen de waarde van de [adres 4] aannemelijk heeft gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding de waarde in goede justitie vast te stellen. Hierbij gaat de rechtbank uit van 4.095 m2 extra grond. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de waarde van die extra grond per m2 minder dan € 50 bedraagt en meer dan € 7. Het vorenoverwogene en de genoemde omstandigheden in aanmerking nemend gaat de rechtbank uit van een waarde per m2 van de extra grond van € 25. Dit betekent dat de waarde van de extra grond (4.095 m2 x € 25 =) € 102.375 bedraagt en niet het door verweerder volgens de taxatieverslagen in aanmerking genomen bedrag van € 372.359. De WOZ-waarden van de [adres 4] dienen aldus te worden verminderd met een bedrag van € 269.975 (-/- € 372.350 + € 102.375). Afgerond stelt de rechtbank de WOZ-waarde van de [adres 4] voor het jaar 2018 vast op € 5.031.000 (€ 5.301.000 minus € 269.975), voor het jaar 2019 op € 5.212.000 (€ 5.482.000 minus € 269.975) en voor het jaar 2020 op € 5.252.000 (€ 5.522.000 minus € 269.975).
Immateriële schadevergoeding
33. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en heeft daarbij gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot een verlenging van de redelijke termijn van twee jaar.
34. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van eiseres uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. De Hoge Raad overweegt in dit arrest als volgt: de redelijke termijn bedraagt in principe twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep samen. Als de totale procedure langer heeft geduurd, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover die langer dan zes maanden heeft geduurd en de beroepsfase voor zover deze meer dan 18 maanden heeft geduurd. Vervolgens wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar dat de procedure langer dan de redelijke termijn heeft geduurd, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. 35. Vast staat dat het oudste door eiseres ingediende bezwaarschrift op 30 januari 2020 door verweerder is ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend op 19 mei 2021 en de rechtbank doet uitspraak op 5 april 2023. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil met (naar boven afgerond) 15 maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
36. In verband met deze overschrijding heeft eiseres recht op een vergoeding van € 1.500. De overschrijding van de redelijke termijn is (afgerond) voor 10 maanden toe te rekenen aan verweerder en (afgerond) 5 maanden toe te rekenen aan de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid).
37. Nu sprake is van samenhangende zaken stelt de rechtbank de totale vergoeding voor eiseres vast op € 1.500. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.