4.4Anders dan het college meent is deze uitleg in lijn met de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 43, tweede lid, aanhef en onder l en m, van de Algemene bijstandswet. Dat artikel had dezelfde strekking als die van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de PW (Kamerstukken II 1995/96, 24 772, nr. 3, p. 10). Wat in de door het college genoemde uitspraak van 23 maart 2004 is overwogen leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak staat dat deze vrijlating niet geldt voor mensen die (nog) geen algemene bijstand ontvangen. Wat in de door het college genoemde uitspraak van 18 december 2018 is overwogen leidt ook niet tot een ander oordeel. In die uitspraak is, voor zover hier van belang, alleen overwogen dat deze vrijlating niet geldt voor mensen die geen algemene bijstand meer ontvangen. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak dat deze vrijlating bedoeld is voor personen die (wel) bijstand ontvangen, namelijk tot stimulering van de uitstroom uit de bijstand. Zie naast genoemde uitspraken de uitspraken van 18 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY6572 en 11 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1803. 4. Naar aanleiding van, onder meer, genoemde uitspraak van de Raad zijn er in het Parlement vragen gesteld door leden van de Tweede Kamer. In het verslag hiervan staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Vraag 1
Kent u de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 augustus 2021(1) , de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2018(2) , de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2016(3) en de artikelen over werken vanuit de bijstand(4)?
Antwoord 1
Ja
Antwoord 3
In alle gevallen waar bijstandsgerechtigden meer gaan verdienen dan de voor hen geldende bijstandsnorm, moeten gemeenten anders te werk gaan. Zij moeten voortaan rekening houden met een eventuele aanspraak op vrijlating
Vraag 5
Hoeveel gemeentelijke verordeningen Participatiewet zijn in strijd met de wet en regelgeving en rechtspraak aangaande fictief verrekenen en de vrijlating?
Antwoord 5
Toepassing van de vrijlating in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad vraagt een aanpassing in de uitvoering en geen specifieke aanpassing van lokale regelgeving. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is richting mij aangegeven dat die aanpassingen al zijn doorgevoerd of dat de naar aanleiding van de uitspraak noodzakelijke ICT-aanpassingen in gang zijn gezet.
Vraag 6
Welke stappen zijn er sinds de uitspraak van de CRvB in augustus geweest om ervoor te zorgen dat in alle gemeenten de nieuwe interpretatie van de wet wordt toegepast? Wanneer verwacht u dat de uitspraak uiterlijk is toegepast in alle Nederlandse gemeenten? Kunt u aangeven hoe u de Kamer zult informeren over de voortgang?
Antwoord 6
Ik ben zowel ambtelijk als bestuurlijk in overleg met de G4, VNG en Divosa over de toepassing van de nieuwe interpretatie conform de uitspraak van de CRvB en de consequenties daarvan. Ik kan nog geen uitspraak doen over de termijn waarop alle gemeenten hun werkwijze aan de uitspraak zullen hebben aangepast.
Antwoord 9
Op dit moment bestaan er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de wijze van inkomstenverrekening en de datum van uitbetaling van bijstand. Die verschillen hangen deels samen met de verschillende ICT-systemen die gemeenten gebruiken.
Vraag 10
Gezien het feit dat de VNG aangeeft dat de uitspraak «ingrijpende gevolgen voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk» heeft, kunt u aangeven op welke manier gemeenten gefaciliteerd worden om de nieuwe interpretatie van de wet zo goed en zo snel mogelijk toe te passen?
Antwoord 10
Ik heb hierover zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg met gemeenten. Het is primair de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenten om de Participatiewet binnen de wettelijke kaders uit te voeren en te handhaven. De gemeenten zien dat knelpunten ontstaan in de ICT-systemen waarin zij de vrijlating organiseren. Het kost tijd om de systemen aan te passen aan de uitspraak van de CRvB.
5. Ter zitting is gevraagd om een reactie van verweerder op de vragen, gesteld door de leden van de Tweede Kamer, en de antwoorden daarop, gegeven door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zulks in verband met de inhoud van het SDV-rapport van 16 november 2021. Verweerder heeft daarop erkend dat ten onrechte niet is gehandeld conform de uitspraak van de CRvB van 24 augustus 2021 en dat verweerder ten tijde van de besluitvorming nog bezig was met het aanpassen van zijn werkwijze en ICT systemen. Verweerder heeft de rechtbank ter zitting aangegeven dat, in weerwil van de eerdere motivering van het bestreden besluit waarbij het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften niet is overgenomen door verweerder, nu wel het advies te willen overnemen.
6. Nu, gelet op het op de zitting ingenomen standpunt van verweerder, het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, zal het beroep reeds hierom gegrond worden verklaard.
Moment van verrekening van de inkomsten met de bijstand
7. De rechtbank volgt verweerder en de adviescommissie in het standpunt dat het handelen van verweerder om de inkomsten van eiseres toe te rekenen naar de maand van verwerven in overeenstemming is met de Participatiewet. Ook als de inkomsten feitelijk worden ontvangen buiten de kalendermaand waarin de werkzaamheden zijn verricht, mogen deze worden verrekend met de uitkering over de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank wijst daarbij op het rapport ‘Participatiewet in balans’. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
2. Probleemanalyse geconstateerde hardheden en knelpunten
(…)