ECLI:NL:RBNHO:2023:1935

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit verlenging persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding

Op 3 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt voor individuele begeleiding, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 9 maart 2022, waarin zijn bezwaar tegen de verlenging van zijn pgb ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het stappenplan voor het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning voldoende heeft gevolgd en dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek. Eiser had verzocht om een uitbreiding van zijn indicatie, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige indicatie van negen en een half uur per week voldoende was voor de ondersteuning die eiser nodig had. De rechtbank concludeerde dat de gemaakte keuzes van verweerder in het bestreden besluit niet onzorgvuldig waren en dat er geen recht op aanvullende uren bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Flapper).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de indicatie voor het pgb van eiser verlengd met terugwerkende kracht vanaf 5 oktober 2020 tot en met 31 maart 2022.
In het besluit van 9 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door N. Westra en N.G.A. Vuijst.

Overwegingen

Wat er aan het bestreden besluit voorafging
1. Eiser ontving een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding. Verweerder heeft het pgb op 20 mei 2019 verlengd van 17 juni 2019 tot en met 14 juni 2020. Op 20 april 2020 heeft eiser verzocht om een (verlenging en) uitbreiding van zijn indicatie. Op 10 juni 2020 heeft verweerder een tijdelijke uitbreiding en verlenging van pgb toegekend vanaf 15 juni 2020 tot en met 4 oktober 2020. Verweerder heeft aangegeven tevens (medisch) advies in te winnen bij [bedrijf] .
2. Op 28 september 2020 heeft eiser een verlenging van zijn indicatie verzocht vanaf 5 oktober 2020. Op 1 december 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 11 december 2020 heeft verweerder de aanvraag voor verlenging afgewezen.
3. Op 6 april 2021 heeft verweerder de indicatie voor het pgb verlengd met terugwerkende kracht vanaf 5 oktober 2020 tot en met 31 maart 2022. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
4. Op 7 september 2021 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. Hierover is op 27 september 2021 gerapporteerd door de commissie bezwaarschriften Oostzaan. De commissie stelt vast dat het primaire besluit onvoldoende is onderbouwd waarbij verweerder het stappenplan niet volledig heeft gevolgd. Hierdoor is het volgens de commissie niet voldoende duidelijk hoe verweerder tot het besluit is gekomen. Tevens merkt de commissie op dat de mogelijkheden voor het doen van onderzoek zijn beperkt door toedoen van bezwaarde, waardoor het onmogelijk is om tot een goede motivering te komen.
5. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft verweerder nader onderzoek gedaan. Daarbij hebben gesprekken plaatsgevonden met eiser over de indicatie voor zijn begeleiding. Hier is op 25 november 2021 en 1 februari 2022 over gerapporteerd. Op 9 maart 2022 heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen. Eiser heeft beroep ingesteld.
Zorgvuldig onderzoek
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. De adviescommissie heeft geadviseerd aanvullend onderzoek te doen. Verweerder is hieraan voorbijgegaan in zoverre dat er geen nader (medisch) onderzoek is verricht. Verweerder kon daarom niet tot de getrokken conclusies komen. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 november 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:10650).
7. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 21 maart 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier (aan de hand van een stappenplan) het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze uitspraak blijkt onder meer dat:
- verweerder moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- verweerder moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet verweerder een maatwerkvoorziening verlenen.
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken (randvoorwaarde).
8. Verweerder heeft ter uitvoering van hetgeen bepaald in de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oostzaan 2020 (Verordening) vastgesteld. In artikel 4 en 5 van de Verordening zijn regels opgenomen over het onderzoek. In artikel 8 van de Verordening heeft verweerder criteria opgenomen voor een maatwerkvoorziening.
9. Op grond van het bepaalde in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015, gelezen in samenhang met de artikelen 4, 5 en 8 van de Verordening, verstrekt verweerder een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die eiser ondervindt, voor zover eiser deze beperkingen naar het oordeel van verweerder niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin eiser in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en waarin hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
10. Op 7 december 2020 heeft eiser een telefonisch consult gehad bij [bedrijf] . Hier is op 26 maart 2021 over gerapporteerd. De arts heeft onderzoek gedaan naar de hulpvraag van eiser en welke problemen eiser ondervindt in zijn dagelijks leven. De arts heeft onder andere vastgesteld dat eiser invaliderende hinder van zijn tinnitus ondervindt. Er is sprake van vermindering van gehoor en een continu geluid dat eiser op invaliderende wijze in beslag neemt. Eiser voert hiervoor gesprekken met zijn begeleider. Deze vorm van afleiding maakt dat klachten draaglijker zijn. De arts adviseert dan ook om de indicatie van eiser te verlengen. Tevens wijst de arts erop dat er nog onbenutte mogelijkheden zijn met betrekking tot behandeling met name van de stemmingsklachten en het omgaan met de stoornis.
11. Naar aanleiding van het advies van de commissie heeft verweerder op 25 november 2021 een gesprek gevoerd met eiser. In dit gesprek is besproken welke problemen eiser ondervindt en hoe de individuele begeleiding kan worden afgestemd op de behoefte van eiser. Op 1 februari 2022 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden waar verschillende mogelijkheden vanuit de Wmo aan eiser zijn voorgelegd.
12. Gezien het onderzoek van [bedrijf] en de gesprekken die met eiser zijn gevoerd is de rechtbank van oordeel dat verweerder duidelijk de stappen uit de onder 7 genoemde uitspraak van de CRvB heeft gevolgd en uitgebreid onderzoek heeft gedaan. Verweerder heeft daarmee dus voldaan aan de vergewisplicht. Het door eiser gestelde standpunt dat verweerder nader medisch onderzoek had moeten doen, volgt de rechtbank dan ook niet, nu [bedrijf] al een medisch onderzoek heeft gedaan. Uit dat onderzoek en het onderzoek van verweerder blijkt dat de hulpvraag van eiser vooral speelt op het gebied van afleiding van zijn tinnitusklachten en hulp bij het opstarten van de dag. De rechtbank ziet in dit kader geen aanleiding voor nader medisch onderzoek.

Tijdseenheden

13. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat niet duidelijk is geworden hoeveel, naar tijdseenheden bepaalde, maatschappelijke ondersteuning verweerder heeft verstrekt. Dat is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de jurisprudentie van de CRvB. [1]
Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat bij de individuele begeleiding die eiser ontvangt, net als bij de toekenning van huishoudelijke hulp, gebruik moet worden gemaakt van het systeem van afgebakende taken en tijden. Daarbij moet duidelijk worden hoeveel tijd er per taak wordt toegekend. Dit blijkt niet uit het bestreden besluit.
14. De rechtbank stelt vast dat de uitspraken van de CRvB van 18 mei 2016 en 8 oktober 2018 zien op een pgb toegekend in het kader van huishoudelijke ondersteuning. In een dergelijke situatie is het college gehouden duidelijk inzicht te geven welke concrete activiteiten worden verricht en hoeveel tijd nodig is per activiteit. Eiser krijgt echter een pgb in het kader van individuele begeleiding. Bovengenoemde jurisprudentie is dus niet van toepassing. In de uitspraak van de CRvB van 22 november 2022, waar eiser ter zitting een beroep op heeft gedaan, richt het geschil zich op de vraag welke begeleiding naar aard en omvang nodig is en of de maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een pgb verstrekt dient te worden. Dit ziet dus niet op de uitsplitsing van de begeleiding naar tijd per taak.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk geworden hoeveel maatschappelijke ondersteuning verweerder heeft verstrekt. Eiser kan met de toegekende maatwerkvoorziening van negen en een half uur ondersteuning per week kiezen voor begeleiding van drie keer ruim drie uur ondersteuning of vijf dagen per week anderhalf tot twee uur ondersteuning. Dit biedt eiser flexibiliteit om een dag meer ondersteuning in te kopen dan de andere dag. Het ter zitting namens eiser gestelde standpunt dat verweerder duidelijk moet maken hoeveel minuten er nodig zijn per taak (eiser wekken, de post open maken en samen eten) volgt de rechtbank niet. De hulpvraag van eiser is gericht op afleiding en begrip. Daarbij is het niet nodig om de toegekende maatwerkvoorziening per tijdseenheid op te splitsen. Dat eiser de tijd gebruikt voor taken als post open maken en samen eten maakt dit niet anders.
Aanvullende uren
16. Tenslotte heeft eiser gesteld dat zijn aanvraag voor aanvullende uren ten onrechte is afgewezen. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat hij recht heeft op zeven keer drie uur per week begeleiding (of ongeveer € 380,00) per week. Daarbij verwijst eiser naar het normenkader van de Wlz.
17. Uit het onderzoek van verweerder en het advies van [bedrijf] blijkt dat de huidige indicatie voor negen en een half uur individuele begeleiding nodig zijn voor eiser. Verweerder geeft in de beslissing op bezwaar aan dat duidelijk is dat eiser gebaat is bij een vorm van individueel contact, nu dit hem helpt grip te houden op de dag en hem afleiding biedt van zijn beperkingen. Daarbij merkt verweerder op dat de daadwerkelijke noodzakelijke ondersteuning zich beperkt tot een uur per dag. Dat eiser ervoor kiest om een begeleider in te huren die niet in staat of bereid is om korter dan drie uur per dag ondersteuning te bieden, maakt niet dat eiser daarom meer uren toegekend zou moeten krijgen. Tevens heeft verweerder gewezen op andere mogelijkheden die de gevraagde afleiding kunnen bieden, zoals een dagbesteding, het luisteren naar een radio of het bellen met de Luistertelefoon. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de toegekende uren voor hem onvoldoende zijn. Voorts heeft eiser op geen enkele wijze aangetoond dat hij afgelopen periode daadwerkelijk voor zeven keer drie uur zorg heeft ingekocht. Deze grond slaagt niet.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491 en van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog een beroep gedaan op de uitspraak van 22 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2569.