ECLI:NL:RBNHO:2021:10650

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB-21_4588
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van beëindiging WMO indicatie beschermd wonen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die in bezwaar is gegaan tegen de beëindiging van haar WMO-indicatie voor beschermd wonen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, had op 9 juli 2021 besloten dat verzoekster niet meer in aanmerking kwam voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, met als gevolg dat haar indicatie per 31 augustus 2021 zou worden beëindigd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2021 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een indicatie voor beschermd wonen had, die in 2020 was toegekend op basis van een medisch advies. Verweerder heeft echter niet voldoende onderzoek gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van verzoekster en heeft geen medisch advies ingewonnen, wat leidt tot een motiveringsgebrek in het besluit.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het besluit van verweerder naar verwachting in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gezien de spoedeisendheid van de situatie, waarbij verzoekster zonder de WMO-voorziening op straat zou komen te staan, heeft de voorzieningenrechter besloten om de beëindiging van de indicatie te schorsen en te bepalen dat de maatwerkvoorziening beschermd wonen moet worden voortgezet tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4588

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder(gemachtigden: R.L.A. Cremers en J.A Romar).

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat zij niet meer in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met inachtneming van het overgangsrecht wordt de indicatie per 31 augustus 2021 beëindigd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. [naam 1] en [naam 2] (van [naam 3] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekster, geboren [geboortedatum] , heeft vanuit de WMO een indicatie voor beschermd wonen met intensieve begeleiding. De ondersteuning wordt verleend door [naam 3] . De voorziening is in 2020, op basis van een medisch advies gevraagd bij Treve advies, toegekend voor een jaar tot 31 mei 2021.
Op 30 maart 2021 heeft verzoekster zich weer bij verweerder gemeld voor (verlenging van) de maatwerkvoorziening beschermd wonen. Naar aanleiding van die melding heeft een consulent een (telefonisch) gesprek gevoerd met verzoekster, waarna een onderzoeksverslag is opgesteld. Op basis van dit onderzoeksverslag heeft verweerder beslist dat verzoekster niet meer in aanmerking komt voor beschermd wonen. De indicatie is bij wijze van overgang verlengd tot en met 31 augustus 2021.
3. Verweerder stelt dat verzoekster geen behoefte meer heeft aan het toezicht en de onplanbare zorg die beschermd wonen biedt. Volgens verweerder is uit het onderzoek en het gesprek duidelijk geworden dat
de doelen die in het beschermd wonen lagen nog relevant zijn, maar dat intensieve ambulante begeleiding voldoende steun kan bieden om haar hierin te blijven ontwikkelen en zelfstandig te gaan wonen. Verzoekster heeft bovendien niet voldaan aan de in de vorige beschikking gestelde voorwaarde dat zij zich voor haar verslavingsproblemen zou gaan aanmelden bij Brijder voor behandeling.
4. Namens verzoekster is bezwaar gemaakt en hangende bezwaar verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Aangevoerd wordt dat nog steeds wordt voldaan aan de voor beschermd wonen geldende criteria. Betwist wordt dat intensieve ambulante begeleiding voldoende steun zou kunnen bieden. Voor verzoekster is structurele zorg die ten allen tijde kan worden ingezet van belang. Verzoekster heeft grote mentale problemen, verslavingsproblemen, fysieke problemen en financiële problemen. De reden waarom de verleende zorg momenteel werkt is omdat er drang en dwang gebruikt kan worden. Een vervolgstap richting het transferpunt met de indicatie beschermd thuis zou volgens de begeleidster van verzoekster een mogelijkheid zijn, maar volledig zelfstandige gaan wonen met mogelijk ambulante begeleiding vanuit de gemeente is onverantwoord. Verweerder wordt ook verweten een dergelijke alternatieve optie niet in de beoordeling te hebben meegenomen. Daarbij wordt gesteld dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Het besluit is genomen enkel op basis van enkele gesprekken met verzoekster, terwijl de begeleiding heeft aangegeven dat verzoekster een kwetsbaar meisje is die verbaal sterk is, maar zich beter voordoet dan het in werkelijkheid met haar gaat.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig gelet op wat ter zitting is besproken. Zo staat niet ter discussie dat verzoekster de nodige problemen heeft en de inzet van een Wmo-voorziening voor haar nog steeds noodzakelijk is. Als [naam 3] de zorg, die op dit moment onverplicht wordt verleend, moet stopzetten komt verzoekster op straat te staan; zij heeft geen goed vangnet. Bovendien kan zij dan ook niet terugvallen op de voor haar nodige begeleiding. Verweerder heeft immers alleen vastgesteld dat intensieve ambulante begeleiding verzoekster steun kan bieden, zonder dat in de beoordeling mee te nemen, terwijl evident is dat begeleiding moet worden voortgezet. In de visie van verweerder is het aan verzoekster om dat eerst zelf aan te vragen – waarbij onduidelijk is gebleven of zij daartoe wel in staat is –, met alle (mogelijk onomkeerbare) gevolgen van dien. Daarmee is het spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter zal dan ook, aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en een belangenafweging, beoordelen of er aanleiding is een voorziening te treffen.
6. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat verweerder voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 21 maart 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteengezet op welke manier (aan de hand van een stappenplan) het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning moet plaatsvinden. Uit deze uitspraak blijkt onder meer dat:
- verweerder moet vaststellen wat de hulpvraag is;
- verweerder moet vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
- wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is;
- het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet verweerder een maatwerkvoorziening verlenen.
- voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken (randvoorwaarde).
7. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de in artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo 2015 neergelegde dwingendrechtelijke onderzoeksverplichting en de procedure (in de praktijk via het zogenoemde stappenplan) is nagekomen.
Uit het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde verslag valt niet af te leiden wat de precieze inhoud en omvang van de concrete ondersteuningsbehoefte van verzoekster is en evenmin hoe de ondersteuningsbehoefte dan is vertaald naar een te indiceren maatwerkvoorziening. Volstaan wordt met de stopzetting van de indicatie beschermd wonen en de vaststelling dat intensieve ambulante begeleiding voldoende steun kan bieden. Nagelaten is aan die voorziening vervolgens vorm en inhoud te geven. Alleen al om die reden zal het besluit in de bodemprocedure naar verwachting geen stand kunnen houden.
8. Het meest prangend vindt de voorzieningenrechter evenwel dat verweerder geen (nader) medisch onderzoek heeft laten verrichten. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de consulent, onder de gegeven omstandigheden, de conclusies, zoals opgenomen in het verslag, niet kunnen nemen zonder medisch advies in te winnen.
Op zitting is aangegeven dat de vorige indicatie voor beschermd wonen is toegekend voor de duur van één jaar. Het daaraan ten grondslag liggende medisch advies uit 2020 hield in dat de overgang naar zelfstandig wonen op dat moment nog te groot was voor verzoekster en nog één jaar beschermd wonen moest worden gegeven om toe te werken aan het zelfstandig gaan wonen. Op dat advies heeft de consulent nu voortgebouwd. Dat argument is evenwel niet valide. In de Wmo 2015 is het uitvoeren van een onderzoek dwingendrechtelijk voorgeschreven, ook als sprake is van een verlenging van een eerder verleende indicatie. Op dat moment vindt immers een heroverweging van de indicatie plaats. Dat onderzoek heeft tot doel de aard en de omvang van de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de betrokkene (opnieuw) vast te stellen. En niet valt uit te sluiten dat deze wijzigen in de loop van de tijd. Daar is nu geen zicht op.
Bovendien heeft de consulent zich gebaseerd op een enkel telefonisch contact met verzoekster zelf. Niet duidelijk is of daarbij rekening is gehouden met het feit dat verzoekster kennelijk, zoals haar begeleiders kenbaar hebben gemaakt, verbaal sterk is, maar zich beter voordoet dan het in werkelijkheid met haar gaat. Er is overigens ook geen informatie van behandelaars van verzoekster in de beoordeling betrokken.
Dat ze “15 maanden de tijd heeft gehad” laat onverlet dat de in eerste instantie geplande stappen die zij zou kunnen maken door Corona zijn bemoeilijkt.
9. Het bestreden besluit lijdt daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek en de verwachting is dat het besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het nadeel voor verzoekster bij het uitblijven van de gevraagde voorziening onevenredig groter is dan het nadeel voor verweerder bij toewijzing ervan. Er is daarom aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
10. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding het primaire besluit te schorsen en gedurende de bezwaarfase de volgende voorlopige voorziening te treffen: verweerder dient aan verzoekster vanaf 31 augustus 2021 tot zes weken na het nemen van de beslissing op het bezwaar van verzoekster, de eerder toegekende maatwerkvoorziening beschermd wonen voort te zetten.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster vanaf 31 augustus 2021 tot zes weken na het nemen van de beslissing op het bezwaar, de eerder toegekende maatwerkvoorziening beschermd wonen voortzet;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.H.R.A. Horring, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.