ECLI:NL:RBNHO:2023:12807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
10366448 \ CV EXPL 23-712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een ontbonden vennootschap voor schulden van de vennootschap

In deze zaak vordert DCV Bouw B.V. (hierna: DCV) betaling van ruim € 15.000,00 van de bestuurders van een ontbonden vennootschap, TAC. DCV stelt dat de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van TAC, omdat zij een ernstig verwijt valt te maken. De kantonrechter heeft op 30 november 2023 geoordeeld dat de bestuurders inderdaad aansprakelijk zijn. De rechtbank overweegt dat de bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld door de vennootschap te ontbinden via turboliquidatie, terwijl er nog baten waren. Dit is in strijd met de vereffeningsverplichting die geldt bij ontbinding van een vennootschap. De kantonrechter wijst erop dat de bestuurders de belangen van de schuldeiser, in dit geval DCV, moeten respecteren. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat er nog baten waren ten tijde van de ontbinding en dat de bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt voor het niet vereffenen van de vennootschap. DCV wordt in het gelijk gesteld en de bestuurders worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de vordering, inclusief rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10366448 \ CV EXPL 23-712
Uitspraakdatum: 30 november 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
DCV Bouw B.V.
te Amsterdam
eiseres
verder te noemen: DCV
gemachtigde: mr. J. de Vries
tegen

1.[gedaagde 1]

2.de besloten vennootschap
[gedaagde 2]
allebei te [plaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt.
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een bouwonderneming betaling van ruim € 15.000,00 van de bestuurders van een ontbonden vennootschap. Volgens de onderneming zijn de bestuurders zelf aansprakelijk voor betaling van het bedrag dat de ontbonden vennootschap nog verschuldigd is, omdat die bestuurders een ernstig verwijt valt te maken. De kantonrechter geeft de bouwonderneming gelijk en wijst de vordering toe.

1.Het procesverloop

1.1.
DCV heeft bij dagvaardingen van 24 februari 2023 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] hebben schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 27 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. DCV, [gedaagden] hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft DCV bij brief van 15 september 2023 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
DCV houdt zich bezig met het uitvoeren en begeleiden van bouwprojecten.
2.2.
[gedaagden] is (voormalig) eigenaar van en belanghebbende in verschillende vennootschappen die actief zijn (geweest) op het gebied van bouw- en aannemerij, in het bijzonder op het gebied van akoestiek.
2.3.
[gedaagden] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagden]. [gedaagden] is bestuurder en enig aandeelhouder van onder andere de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TAC [plaats] B.V. (hierna: TAC).
2.4.
Bij vonnis van 11 december 2019 is TAC door de rechtbank Amsterdam veroordeeld
– kort gezegd – een bedrag van € 15.676,58 in hoofdsom aan DCV te voldoen. TAC is ook veroordeeld in de proceskosten. Er is geen rechtsmiddel ingesteld. Op 23 december 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van TAC conform het vonnis van 11 december 2019 de proceskostenveroordeling van € 4.171,00 voldaan.
2.5.
DCV heeft ondanks pogingen daartoe geen betaling van TAC kunnen verkrijgen.
2.6.
TAC is met ingang van 14 december 2021 ontbonden wegens een gebrek aan baten. Er was sprake van een zogeheten turboliquidatie.
2.7.
Op 7 januari 2022 is de jaarrekening van TAC gepubliceerd. Per 31 december 2021 had TAC een eigen vermogen van € 19.013,00 op een balanstotaal van € 21.039,00.
2.8.
DCV heeft [gedaagden] op 16 maart 2022 bij deurwaardersexploot persoonlijk aansprakelijk gesteld.

3.De vordering en het verweer

3.1.
DCV vordert dat de kantonrechter [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van
€ 17.272,58. DCV legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagden] in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurder van TAC een onrechtmatig daad hebben gepleegd. [gedaagden] zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de vordering van DCV op TAC. Vanwege i) de turboliquidatie van TAC terwijl er nog baten waren, ii) de selectieve wanbetaling en iii) het overdragen van de kernactiviteiten van TAC naar andere vennootschappen, hebben [gedaagden] zodanig onzorgvuldig jegens DCV gehandeld dat hen een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt en zij uit dien hoofde als bestuurders aansprakelijk zijn jegens DCV. De schade van DCV bestaat uit de hoofdsom van € 15.676,58 waartoe TAC door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld, de kosten die zij heeft moeten maken om haar vorderingen uit het vonnis betaald te krijgen ter hoogte van € 657,58 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 938,42.
3.2.
[gedaagden] betwisten de vordering. Zij voeren aan – samengevat – dat DCV niet-ontvankelijk is in haar vorderingen; DCV moet betaald worden door TAC. Er kunnen [gedaagden] geen persoonlijke en ernstige verwijten worden gemaakt en bestuurdersaansprakelijkheid is niet gerechtvaardigd. TAC beschikte op het moment van de ontbinding niet over baten; [gedaagden] hebben niet bewerkstelligd dat TAC geen verhaal bood voor DCV. Er kan ook geen verwijt worden gemaakt van het ontstaan van betalingsonmacht of betalingsonwil. Het staat een vennootschap vrij te bepalen welke schuldeisers in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan. [gedaagden] hebben ervoor gekozen andere schuldeisers te voldoen. Ook betwisten [gedaagden] dat de bedrijfsactiviteiten van TAC zijn voortgezet in andere vennootschappen. Tot slot betwisten zij de door DCV geleden schade en de omvang daarvan, waaronder de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] voeren aan dat DCV niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat die vordering door TAC dient te worden voldaan. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij, omdat DCV betaling vordert op grond van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden].
4.2.
Tussen partijen staat vast dat TAC tekort is geschoten in de nakoming van de met DCV gesloten overeenkomst. TAC is in dat kader door de rechtbank Amsterdam veroordeeld een bedrag van € 15.676,56 aan DCV te voldoen.
4.3.
De vraag is of [gedaagden] als (indirect) bestuurders van TAC persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken en op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk kunnen worden gehouden. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Het is vaste rechtspraak dat voor persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder een hoge drempel geldt. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Maar onder bijzondere omstandigheden is, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zo’n aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. [1]
4.5.
In geval van benadeling van een schuldeiser door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. [2] In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld als hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. [3] Van een dergelijk persoonlijk ernstig verwijt zal in het algemeen geen sprake zijn als zich betalingsonmacht van de vennootschap voordoet. Maar dit zal wel het geval zijn wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die wijzen op betalingsonwil aan de zijde van de bestuurder.
4.6.
DCV baseert het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagden] onder andere op het overgaan tot turboliquidatie van TAC, terwijl op het moment van die liquidatie sprake was van een eigen vermogen van TAC dat kon leiden tot betaling van de vordering van DCV.
4.7.
Turboliquidatie is bedoeld om een rechtspersoon met schulden, maar zonder baten, versneld en eenvoudig te kunnen laten ophouden te bestaan. [4] Hoewel een turboliquidatie een wettelijke grondslag heeft en op zich dus geen aanleiding vormt voor aansprakelijkheid, moet het bestuur van een vennootschap wanneer zij kiest voor deze vorm van liquidatie de belangen van een schuldeiser van de vennootschap, in dit geval DCV, respecteren. Dit geldt in het bijzonder omdat in het geval van een ontbinding van de vennootschap via turboliquidatie de schuldeiser verstoken blijft van de toepassing van regels die juist (mede) tot zijn bescherming dienen. [5]
4.8.
Tegenover de schuldeiser is het onrechtmatig om na ontbinding vereffening achterwege te laten zolang er nog baten zijn. Betaling wordt in zo’n geval immers in strijd met de dwingende vereffeningsverplichting onmogelijk gemaakt. [6] Het begrip baten moet ruim worden uitgelegd. Onder baten mogen ook potentiële baten/activa worden verstaan, niet slechts bestaande. [7] Daarnaast mogen er niet te veel eisen worden gesteld aan het bestaan van baten, omdat volgens de Hoge Raad alleen ‘summierlijk’ hoeft te blijken van feiten en omstandigheden die het bestaan van baten aannemelijk maken. [8] Uitgangspunt is verder dat het bestuur van een vennootschap moet afzien van een turboliquidatie indien, door toch te liquideren zonder vereffening, aannemelijk is dat een schuldeiser van de vennootschap hierdoor is benadeeld. Een schuldeiser kan bij onrechtmatig handelen een schadevordering tegen het bestuur van de vennootschap instellen, aangezien het bestuur verantwoordelijk is voor de beoordeling of vereffening noodzakelijk is. De indirect bestuurder kan mede aansprakelijk worden gehouden. [9]
4.9.
In het kader van deze procedure ligt het op de weg van DCV als schuldeiser om aannemelijk te maken dat ten tijde van de ontbinding nog sprake was van baten. Daarnaast is het aan DCV om aannemelijk te maken – en bij deugdelijke betwisting te bewijzen – dat zij in geval van vereffening (al dan niet in het kader van een faillissement) wel (enige) betaling zou hebben ontvangen.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat DCV aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de ontbinding nog sprake was van baten. Uit de door TAC na de ontbinding gepubliceerde jaarrekening over 2021 volgt immers dat TAC ten tijde van de liquidatie over baten beschikte en er sprake was van een eigen vermogen. Per 31 december 2021 was er een eigen vermogen van € 19.013,00 op een balanstotaal van € 21.039,00. TAC heeft dit eigen vermogen niet aangewend om DCV te voldoen en is ook ten onrechte tot een turboliquidatie overgegaan. Niet is gebleken van enige rechtvaardiging of rechtsgrond hiervoor.
4.11.
[gedaagden] hebben in de conclusie van antwoord verwezen naar een door de boekhouder van TAC opgestelde verklaring. In die verklaring staat dat het eigen vermogen in de vorm van aandelenkapitaal van TAC is ‘afgestempeld’ naar € 0,01 en dat het daardoor vrijgekomen bedrag vervolgens is verrekend met een openstaande vordering van [gedaagden]. In die verklaring staat ook dat het ‘afstempelen’ notarieel had moeten gebeuren, maar dat daarvan is afgezien vanwege de kosten.
4.12.
De kantonrechter is met DCV van oordeel dat dit verweer van [gedaagden] geen doel kan treffen. Zoals ook in verklaring van de boekhouder al wordt opgemerkt, gelden eisen voor het ‘afstempelen’ van eigen vermogen in de vorm van aandelenkapitaal, waaraan niet is voldaan. Niet ter discussie staat dat in dit geval voor het zogenoemde ‘afstempelen’ van aandelenkapitaal wettelijk is vereist dat daartoe een besluit wordt genomen door het bestuur van de onderneming en dat het bedrag van de aandelen bij statutenwijziging wordt verminderd. [10] Vast staat in ieder geval dat geen statutenwijziging heeft plaatsgevonden. Dat uit kostenoogpunt is afgezien van die statutenwijziging, zoals door de boekhouder van [gedaagden] is opgemerkt, is niet van belang en doet niet af aan de ongeldigheid van het ‘afstempelen’ van het aandelenkapitaal. Gelet daarop heeft er ook geen verrekening plaats kunnen vinden met de gestelde vordering van [gedaagden].
4.13.
Verder stelt DCV terecht dat ook in geval van een geldige ‘afstempeling’ van het eigen vermogen van TAC het vrijgekomen bedrag niet zonder meer verrekend kon worden met een openstaande vordering van [gedaagden] als aandeelhouder, omdat de vordering van DCV als externe schuldeiser nog openstond en betaald moest worden. Door [gedaagden] is onvoldoende weersproken dat zij als bestuurders van TAC onrechtmatig hebben gehandeld door het vrijgekomen vermogen niet aan te wenden voor betaling van de vordering van DCV en door niet over te gaan tot vereffening.
4.14.
[gedaagden] hebben ter zitting nog bewijs aangeboden, maar aan dit bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Het standpunt van DCV is van meet af aan helder geweest en [gedaagden] zijn al ruimschoots in de gelegenheid geweest om bij hun conclusie van antwoord stukken te overleggen en bewijs te leveren.
4.15.
De conclusie luidt dat DCV voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er nog baten waren bij TAC op het moment van de ontbinding, en dat DCV op dat moment nog een vordering op TAC had. Dat maakt de ontbinding zonder vereffening onrechtmatig jegens DCV. [gedaagden] moeten persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt van het feit dat de vereffening na de ontbinding van TAC achterwege is gelaten, terwijl er op dat moment nog sprake was van baten. DCV is daardoor benadeeld. [gedaagden] hebben daarmee onrechtmatig jegens DCV gehandeld en zijn in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurder aansprakelijk voor hieruit voortvloeiende schade. De overige argumenten van DCV voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden] behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
4.16.
De schade die DCV heeft vanwege het onrechtmatige handelen door [gedaagden] bestaat uit de hoofdsom waartoe TAC door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld, te weten een bedrag van € 15.676,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2017. Verder heeft DCV schade die bestaat uit de kosten die zij heeft moeten maken om haar vorderingen uit het vonnis betaald te krijgen, een bedrag van € 657,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
4.17.
DCV maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd en zal het gevorderde bedrag van € 938,42 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.18.
[gedaagden] voeren ook verweer tegen een veroordeling in de proceskosten. Omdat zij niet ten onrechte noch rauwelijks zijn gedagvaard, wordt dit verweer verworpen. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten is niet toewijsbaar omdat proceskosten geen betrekking hebben op een handelsovereenkomst als bedoeld in de wet. [11] De (reguliere) wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld. De kantonrechter zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden, omdat die veroordeling voor de nakosten en de wettelijke rente daarover al een executoriale titel oplevert. [12]

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 15.676,58 aan DCV te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 april 2017 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 657,58 aan DCV te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 februari 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een bedrag van € 938,42 aan DCV te betalen;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van DCV tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 215,37
griffierecht € 1384,00
salaris gemachtigde € 792,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 5 september 2014, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2014:2627.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 december 2006, te vinden op www.rechtspraak.nl met nummer ECLI:NL:HR:2006: AZ0758
3.Vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 18 februari 2000, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2000:AA4873.
4.Artikel 2:19 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5.Artikel 2:23 e.v. BW.
6.Artikel 2:19 lid 5 BW.
7.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 31 oktober 1997, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:1997:ZC2480.
8.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 27 januari 1995, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:1995:ZC1631 en de conclusie van de A-G van 26 maart 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:PHR:2004:AO2779.
9.Artikel 2:11 BW.
10.Artikel 2:208 lid 1 BW.
11.Artikel 6:119a lid 1 BW.
12.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2022:853