ECLI:NL:RBNHO:2022:9482

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
21/2268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor een WAO-uitkering en de vraag naar nieuwe feiten of omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van een eerder besluit van verweerder beoordeeld. Eiseres, die sinds 1985 als administratief medewerkster werkzaam is, ontving een WAO-uitkering die op 25 maart 2008 werd ingetrokken. Eiseres heeft in de jaren daarna meerdere keren geprobeerd om haar uitkering te herzien, maar telkens werd haar verzoek afgewezen. In haar laatste verzoek, ingediend op 11 juni 2020, stelde zij dat er nieuwe feiten waren die niet eerder in de beoordeling waren meegenomen, met name psychische klachten die haar situatie beïnvloedden. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank concludeert dat het onderzoek door verweerder zorgvuldig is uitgevoerd en dat de ingebrachte informatie al eerder bekend was en betrokken is bij de eerdere beoordelingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. L. Ritsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om terug te komen op een eerdere beslissing van verweerder.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 april 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres via een beeldverbinding en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres was sinds 1985 werkzaam als administratief medewerkster. Eiseres heeft over de periode 1 mei 1995 tot 22 september 2006 en vanaf 4 februari 2008 tot 25 maart 2008 een Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)-uitkering ontvangen. Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder de WAO-uitkering met ingang van 25 maart 2008 ingetrokken. Het beroep tegen het besluit van 30 juli 2008 is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 23 juni 2010 bevestigd. [1]
2.1.
Eiseres heeft zich op 6 januari 2011 bij verweerder gemeld in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 19 mei 2011 heeft verweerder geweigerd om toepassing te geven aan artikel 43a van de WAO, omdat geen sprake was van een evidente toename van haar beperkingen. Het beroep tegen het besluit van 19 mei 2011 is ongegrond verklaard en deze uitspraak is in hoger beroep door de CRvB op 1 oktober 2014 bevestigd. [2]
2.2.
Op 11 juni 2020 heeft eiseres een verzoek tot herziening van het besluit van verweerder van 10 april 2008 gedaan. Dit besluit betreft een WAO-uitkering met ingang van 25 maart 2008 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschikt minder dan 15% bedroeg. Naar aanleiding van het verzoek van 11 juni 2020 is onderzoek gedaan door de verzekeringsarts. Eiseres en gemachtigde van eiseres zijn telefonisch gesproken. Bij besluit van 28 september 2020 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn gebleken die nopen tot het terugkomen op het besluit van 10 april 2008.
2.3.
In de bezwaarfase stelt eiseres stelt dat er in het verleden geen rekening is gehouden met de psychische klachten. De cognitieve en psychische klachten lopen als een rode draad door haar leven en dit dossier. Ook is een rapport van 10 september 2008 van hoofdbehandelaar Groot en psychiater Rietman ten onrechte niet door de verzekeringsarts meegenomen. Er heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het standpunt dat er geen sprake is van nova, zodat er geen reden is voor herziening van het besluit van 10 april 2008.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten eiseres
3. Eiseres stelt dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De psychiatrische informatie over 2007-2009 maakt ten onrechte geen onderdeel uit van de procedures. Zij verwijst naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2009 waaruit blijkt dat de informatie van psychiaters Groot en Rietman van
10 september 2008 niet bij verweerder bekend was, waardoor die informatie niet in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is betrokken.
Eiseres stelt dat in de rapportage van de primaire verzekeringsarts – anders dan wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt – niet is terug te vinden dat uitgebreid onderzoek is verricht en uitgebreid is gerapporteerd over diverse eerdere medische rapportages. Ook stelt eiseres dat het besluit van 10 april 2008 evident onjuist is.

Juridisch kader

4. De aanvraag van eiseres is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. In de rechtspraak is door de CRvB, de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, uitgemaakt hoe het bestuursorgaan een herhaalde aanvraag mag of moet beoordelen en hoe de rechtbank vervolgens een besluit over een herhaalde aanvraag moet of mag toetsen. In arbeidsongeschiktheidszaken gelden daarbij nog bijzondere voorwaarden. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB. [3]
4.1.
Een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet door het bestuursorgaan na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met andere woorden: welke bedoeling heeft de aanvrager met de aanvraag? Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb, herziening voor het verleden), dat een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de aanvrager heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door verweerder en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.2.
Voor zover de aanvraag ziet op een herziening voor het verleden, zal verweerder beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van dat eerdere besluit. Hij mag de aanvraag inhoudelijk behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang heroverwegen, ook als de rechtzoekende daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Voor het toetsingskader van de rechtbank is van belang welke keuze het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt.
4.3.
Als het bestuursorgaan – overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [4]
4.4.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft eiseres op 11 juni 2020 verzocht om terug te komen van het besluit van 10 april 2008. Gelet op het hiervoor beschreven beoordelingskader, is de toets van de bestuursrechter in dit geval beperkt tot de vraag of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nova zijn.
Is het onderzoek door verweerder zorgvuldig verricht?
5. De rechtbank vindt verweerders onderzoek voldoende zorgvuldig. Zoals blijkt uit het rapport van 16 september 2020 heeft de primaire verzekeringsarts het dossier bestudeerd en de ingebrachte (medische) informatie betrokken. De verzekeringsarts heeft telefonisch met eiseres gesproken en de gemachtigde van eiseres. Daarnaast blijkt dat de verzekeringsarts ook overlegd heeft met de adviserende verzekeringsarts. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd. Ook heeft op 4 maart 2021 een hoorzitting plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de rapporten inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
Heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er geen sprake is van een nova?
6. Onder nova wordt verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit, worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
6.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van een nova. In het rapport van 19 maart 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de ingebrachte psychiatrische informatie ook in de periode 2007-2009 reeds bekend was en destijds is betrokken bij de beoordeling. Ook is de informatie benoemd in de diverse rapportages uit de betreffende periode. In de rapportage van de verzekeringsarts van 3 december 2007 wordt melding gemaakt van informatie van psycholoog Groot van de Geestgronden Poli en wordt als diagnose onder andere vermeld: post-traumatische stressstoornis, pijnstoornis, ongedifferentieerde somatoforme stoornis, persoonlijkheidsstoornis NAO en als beschrijvende diagnose: burn-out-klachten en ernstige fybromyalgie bij persoonlijkheid problematiek. In de rapportage van de verzekeringsarts van 20 april 2009 wordt de diagnose van psychiater Rietman van de GGZ vermeld, waaronder aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag en een PTSS bij een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De GAF stellen zij op 55. De door eiseres genoemde brief van psychiater A.J. Rietman en hoofdbehandelaar E.A. Groot van 20 september 2008 bevat geen informatie die een ander licht werpt op de klachten en beperkingen op de medische situatie in geding. Bovendien zijn in de twee door eiseres tot en met de CRvB gevoerde (hoger) beroepsprocedures de beperkingen reeds meegenomen. Er is niet vastgesteld dat verweerder hieraan voorbij is gegaan. Nog los van het feit dat het ook in de eerdere benoemde procedures reeds aangevoerd had kunnen en behoorden te worden overgelegd [5] . De brief van 10 december 2009 is weliswaar van latere datum dan het besluit van 10 april 2008, maar de hoger beroepsprocedures liepen weer na de datum van 10 december 2009.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat eiseres naar voren heeft gebracht, geen nova als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van verweerder op het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM9204.
2.Uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3206.
3.Uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, 20 december 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 3 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:894.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
5.Zie ook Tekst en Commentaar bij artikel 4:6 Awb.