Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 december 2021
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 april 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De zaak in het kort
3.De feiten
Ten eerste:Ik herroep alle voor heden door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
4.Het geschil
in conventie
5.De standpunten van partijen
6.De beoordeling van de vorderingen in conventie
11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911).
– zakelijk dan wel anderszins – speelde in het leven van erflater op het tijdstip van diens overlijden. Die situatie bestond ten tijde van het overlijden van erflater al vele jaren niet meer. Toen erflater overleed, waren de omstandigheden fundamenteel veranderd ten opzichte van 1995 toen hij het testament opmaakte. Erflater en [eiser] waren inmiddels geregistreerd partners en erflater had al jaren (vrijwel) geen contact meer met [gedaagde 1] . De omstandigheid dat erflater het 25 jaar oude testament niet heeft herroepen, acht de rechtbank niet van beslissende betekenis, omdat een enkel ‘niet doen’ niet als een daad of verklaring in de zin van artikel 4:46 lid 2 BW kan worden aangemerkt.
De door [gedaagde 1] aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2169) kan hem evenmin baten. Hier betrof het een subsidiaire erfstelling ten behoeve van de broer van erflater waarbij het hof als uitgangspunt heeft genomen dat erflater wist van het bestaan van zijn testament en dat hij dat testament moest herzien als hij wilde dat zijn nieuwe echtgenote en kinderen zouden erven. Het hof komt tot de conclusie dat de verhouding die erflater kennelijk wilde regelen was dat na zijn scheiding zijn broer erfgenaam zou worden. Het hof overwoog dat feiten en omstandigheden van na het maken van het testament alleen kunnen meedoen bij de uitleg van het testament als de erflater bij het maken ervan daarop vooruit is gelopen. Voor zover [gedaagde 1] hiermee heeft willen stellen dat in deze casus ook geen acht mag worden geslagen op daden of verklaringen van erflater van na het maken van het testament, miskent [gedaagde 1] daarmee dat de rechtbank – anders dan het hof Arnhem-Leeuwarden – heeft geoordeeld dat het testament geen duidelijke zin heeft in de zin van het tweede lid van art. 4:46 BW. De rechtbank verwijst naar overweging 6.3.
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
7.De beoordeling van de vorderingen in reconventie
563,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)