ECLI:NL:RBNHO:2022:6527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
C/15/313887 / HA ZA 21-126
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en vervallen erfstelling in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de uitleg van een testament centraal. De zaak betreft de erfenis van de heer [erflater], die in 1995 een testament heeft opgesteld waarin hij [gedaagde 1] als enig erfgenaam benoemde. Na zijn overlijden in 2020, en na het aangaan van een geregistreerd partnerschap met [eiser] in 2019, ontstond er onduidelijkheid over de geldigheid van de erfstelling. [eiser] stelt dat de erfstelling in het testament als vervallen moet worden beschouwd, terwijl [gedaagde 1] zich beroept op zijn benoeming als erfgenaam. De rechtbank oordeelt dat de erfstelling in het testament uit 1995 niet meer van toepassing is, gezien de gewijzigde omstandigheden en de intenties van de erflater. De rechtbank concludeert dat de erflater met zijn handgeschreven verklaringen en het geregistreerd partnerschap met [eiser] de bedoeling had om [eiser] als erfgenaam aan te wijzen. De rechtbank verklaart voor recht dat de erfstelling in het testament als vervallen moet worden beschouwd, waardoor [eiser] als geregistreerd partner de enige erfgenaam is. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde 1] als de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/313887 / HA ZA 21-126
Vonnis van 1 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] , gemeente [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.W.J. van Dijke te Middelburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.J.A. Assink te Enschede,
2.
[gedaagde 2] , in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] ,
kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. B.P.G. Dijkers te Twello.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en de vereffenaar genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 december 2021
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 april 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Deze zaak gaat over uitleg van een testament dat [erflater] (hierna: erflater) in 1995 heeft gemaakt. In dat testament heeft erflater [gedaagde 1] tot enig erfgenaam benoemd. Na 1995 heeft erflater geen nieuw testament meer gemaakt. Wel heeft hij in de loop van de tijd meerdere handgeschreven verklaringen opgesteld waarin hij zijn nalatenschap toebedeelt aan andere personen, meestal zijn partner op dat moment. In juli 2019 zijn erflater en [eiser] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Erflater is op [datum 3] 2020 overleden. [gedaagde 1] meent dat het testament uit 1995 duidelijk is en dat hij dus enig erfgenaam van erflater is. [eiser] daarentegen stelt dat het testament zo moet worden uitgelegd dat hij de enig erfgenaam van erflater is dan wel dat de erfstelling waarin [gedaagde 1] tot enig erfgenaam is benoemd niet meer geldig is, zodat [eiser] als geregistreerd partner de erfgenaam van erflater is. De rechtbank volgt [eiser] en verklaart voor recht dat de erfstelling in het testament uit 1995 als vervallen moet worden beschouwd.

3.De feiten

3.1.
Erflater, geboren op [geboortedatum 1] 1943, was psycholoog met een eigen praktijk gericht op het testen en coachen van mensen. De praktijk had meerdere vestigingen, waaronder één in [plaats 5] .
3.2.
[gedaagde 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1974, heeft tijdens zijn studie psychologie in [plaats 5] van 1993 tot 1999/2000 ongeveer drie dagen per week in de praktijk van erflater gewerkt. Na zijn studie is [gedaagde 1] ergens anders gaan werken. In februari 2008 is hij met zijn vrouw vanuit [plaats 5] naar Overijssel verhuisd.
3.3.
In 1985 (2x), 1990, 1991, 1993 en 1995 heeft erflater bij de notaris een testament laten passeren waarbij hij steeds alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen heeft herroepen. In het op 23 februari 1995 opgemaakte testament staat – onder meer – het volgende:

Ten eerste:Ik herroep alle voor heden door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
Ten tweede: Ik legateer, vrij van rechten en kosten, aan de heer [betrokkene 1] (…) het levenslang recht van vruchtgebruik van mijn woonhuis (…) aan de [adres 1] te [plaats 4] . (…)
Ten derde:Onder bezwaar van voormeld legaat benoem ik tot mijn enige erfgenaam de heer [gedaagde 1] (…).
Ten vierde:Ik benoem genoemde heer [gedaagde 1] tot uitvoerder mijner uiterste wilsbeschikkingen (…)”.
3.4.
Na 1995 heeft erflater geen testamenten meer laten passeren bij een notaris, maar heeft hij in handgeschreven verklaringen aangegeven wie zijn erfgenaam moet zijn en wat er na zijn overlijden met zijn vermogen moet gebeuren. Erflater heeft – onder meer – de volgende handgeschreven verklaringen opgesteld:
“ [plaats 6] , vijf oktober tweeduizend zestien
Laatste wilsbeschikking
Ondergetekende [erflater] herroept bij deze al zijn vorige laatste wilsbeschikkingen en bepaalt het volgende:
Na mijn overlijden draag ik mijn praktijk Ergoselect met de daarbij horende roerende en onroerende goederen over aan [betrokkene 2] , die met ingang van [datum 1] tweeduizend zestien praktijkgenoot is bij Ergoselect.
Sinds vier april tweeduizend zestien is [betrokkene 2] tevens in het genot van mijn woning op de [adres 2] te [plaats 5] .
Tevens benoem ik tot mijn erfgenaam [betrokkene 3] die met ingang van [datum 1] tweeduizend zestien mijn levenspartner is en met wie ik op genoemde datum een huwelijksafspraak heb. Het huwelijk zal voltrokken worden tussen nu en twee jaar. [betrokkene 3] is vanaf eerder genoemde datum in het genot van mijn woning op de [adres 2] te [plaats 5] .
Aldus bepaald en getekend te [plaats 6] op vijf oktober tweeduizend zestien
[handtekening]
( [erflater] )
---
Spanje Valencia tweeëntwintig februari tweeduizend zeventien, elf uur vijftig.
In vervolg op mijn wilsbeschikking en mijn aanvulling hierop van oktober tweeduizend zestien bepaal ik het volgende:
[betrokkene 4] met wie ik al twaalf jaar samenwoon in Marokko verkrijgt na mijn overlijden al mijn roerende en onroerende zaken in Marokko. (…)
[handtekening]
( [erflater] )
---
Spanje, Valencia, tweeëntwintig februari tweeduizend zeventien, twaalf uur
In aanvulling op mijn bepaling ter zake van [betrokkene 4] , heden van elf uur vijftig, bepaal ik als extra verkrijging het genot van de helft van het pand [adres 2] (het privé gedeelte) en het genot van de helft van het pand te [plaats 6] , [adres 3] , het privégedeelte.
[handtekening]
( [erflater] )
---
Halmstad-Zweden, twaalf juli tweeduizend achttien
Ondergetekende [erflater] verklaart het volgende:
In aanvulling op mijn laatste wilsbeschikking legateer ik na mijn overlijden aan [eiser] , geboortedatum [geboortedatum 3] negentienhonderd vierentachtig, geboorteplaats Damascus Syrië de volgende roerende en onroerende goederen:
Appartement Zuidas: [adres 4] [plaats 5] ; … [naam] , appartement in Tanger; appartement [adres 6] ; de helft van het huis [adres 2] te [plaats 5] ; helft van de bungalow in [plaats 6] ; de Volkswagen omgebouwd tot camper;
Verder machtig ik [eiser] de beschikking over mijn ING rekening privé en mijn Visa rekening. Tevens machtig ik [eiser] de nog openstaande lening van [betrokkene 4] in te vorderen.
[handtekening]
( [erflater] )”
3.5.
Op 26 november 2008 heeft erflater in reactie op het geboortekaartje van het derde kind van [gedaagde 1] de volgende getypte brief gestuurd aan “Familie [gedaagde 1] ”:
“LEUK! ENIG! SPANNEND!
het wordt nu een echt gezin, en dat allemaal in de buitenlucht op het platteland, ver van de grote stad.
Maar jullie zullen het nu best druk hebben met z’n vijven, en heel gezellig natuurlijk. Zeker nu met de feestdagen voor de deur.
Hoe loopt de camping en het taartenbakken? Als ik in de buurt ben kom ik zeker proeven.
Met mij gaat het beter dan ooit tevoren.
Mevrouw [betrokkene 5] heeft na veel vijven en zessen het pand in [plaats 4] verlaten. Daar is nu weer de vestiging en die loopt als een trein.
Dit jaar zijn 8 uur eerstelijns gezondheidszorg consulten in het basispakket gekomen en nu loopt het storm.
Inmiddels ben ik nu ook eerstelijnspsycholoog en heb al een contract met 6 verzekeraars.
Het uurtarief heb ik alleen maar van kunnen dromen, € 81,- p.u. en voeg daar nu ook de AOW uitkering per maand bij en het pensioen hahahahahahahahahaha.
Eén en ander resulteert in 4x een maand per jaar naar Marokko. Dat bevalt prima, ook al zit ik naast de telefoon en ik innig contact heb met de stagiaires op kantoor per msn. De vorige maand, vanaf 1 oktober zijn er ongeveer 25 testers naar binnen gekomen, waarvan ik zelf zeker 20 helemaal alleen doe, en natuurlijk alle rapporten, intakes en besprekingen.
Er ligt een stapel kranten van een meter die ik nog moet lezen, wordt ws volgend jaar. En dat noemen ze nou met pensioen gaan hahahahahahha.
Vergeet zeker niet een keer langs te komen met al dat kleine spul.
groetjes
[erflater] ”
3.6.
Op 7 oktober 2018 heeft erflater de volgende e-mail verstuurd aan [betrokkene 6] :
“(…)
1 nov komt de makelaar voor de [adres 2] , dan ga ik nasr [plaats 6]
(…)
als het geld op mijn reiening staat, geen idee wanneer, weken, maanden hhhh
ga ik terug naar [plaats 5] op zoek naar een kleiner huis buiten [plaats 5]
(…)
op 20 dec komt [betrokkene 4] , die van niks weet, ook niet dat als ik gesettled ben in nieuwe woning de [adres 2] wordt verkocht.
daarna ga ik naar [naam]
neem intrek in 1 van de twee studio s, [betrokkene 4] kan in de andere gaan wonen en dan worden
[adres 6] , alma en de villa [naam] verkocht, niet via hem maar via een bureau.
bij hem schiet het niet op, vertragingstechnuek, hoopt ws dat ik snel dood ga, dan heeft hij alles, inclusief een vorstelijke lening en de diefstal of meer toe eigening van het zelfde bedrag voor de bouw van een 4 etage huis voor zijn moeder, wat hij ws zal moeten verkopen, om zijn schuld aan mij af te betalen.
hij zou de laatste termijn overmaken als ik 92 ben hhhhhhh
zoverl tijd heb ik nou ook weer niet.
(…)”.
3.7.
Op [datum 2] 2019 zijn erflater en [eiser] een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben geen partnerschapsvoorwaarden opgemaakt.
3.8.
Erflater is op [datum 3] 2020 overleden.
3.9.
Op verzoek van [eiser] en met instemming van [gedaagde 1] , heeft de rechtbank bij beschikking van 1 september 2020 notaris [gedaagde 2] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater.
3.10.
Erflater heeft van 1972 tot 1990 een affectieve relatie gehad met de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), die op 24 juni 2020 de volgende schriftelijke verklaring heeft afgelegd:
“(…) In het begin woonden we samen op de [adres 7] en vanaf 1974 op de [adres 8] . Ik heb ook veel met hem samengewerkt in zijn praktijk als testassistent. In 1990 ben ik verhuisd naar het pand [adres 1] , wat ook in het laatste officiële testament staat vermeld. Ik heb bij hem nogal wat jonge mannen voorbij zien komen met wie hij een kortstondige relatie heeft gehad. De naam [gedaagde 1] ken ik ook, maar voor zover ik weet was dat een zakelijke relatie. Deze man paste in de jaren 90 op het huis en de katten wanneer [erflater] met vakantie was; ook moest hij de zakelijke telefoon beantwoorden. Ik heb hem nooit ontmoet (…).
[erflater] veranderde bij elk nieuw vriendje zijn testament tot 1995 toen hij dat al te vaak had gedaan. De laatste jaren was hij met [eiser] . Hun namen stonden ook consequent op ansichtkaarten en kerstwensen. Ik verbaas me erover dat bij zijn huwelijk met [eiser] er geen nieuw testament is opgesteld temeer omdat ik veronderstel dat alle huwelijken automatisch onder huwelijkse voorwaarden worden afgesloten.”
3.11.
In reactie op een e-mail met vragen die [betrokkene 1] namens [eiser] heeft gestuurd, heeft [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) in een e-mail van 10 mei 2021 het volgende geschreven:
“(…)
[erflater] heeft mij ook een wilsbeschikking gegeven (geschreven), om Ergoselect aan mij over te geven. Deze heb ik na mijn stoppen bij Ergoselect weer teruggegeven aan [erflater] (…).
Wat betreft [gedaagde 1] , hier heeft [erflater] het nooit over gehad. Voor mij dus ook een onbekende. [erflater] heeft het veel over zijn privéleven en relaties gehad, maar [gedaagde 1] is hierin nooit voorgekomen. Voor zover ik weet is hij daar ook nooit op bezoek geweest in de tijd dat ik met hem werkte, aangezien ik ook zijn agenda soms bijhield. (…)”.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser] vordert, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
I. voor recht te verklaren dat de onderhavige erfstelling in het testament van erflater van 23 februari 1995 aldus moet worden uitgelegd dat [eiser] enig erfgenaam is van erflater, althans dat voornoemde erfstelling als vervallen moet worden beschouwd in de zin dat [gedaagde 1] geen rechten aan die erfstelling kan ontlenen;
subsidiair:
II. voor recht te verklaren dat alle rechtsgevolgen aan de erfstelling zoals opgenomen in het testament van 23 februari 1995 moeten worden ontnomen, althans dat [gedaagde 1] geen rechten kan ontlenen aan het testament van erflater van 23 februari 1995, althans dat de erfstelling zols opgenomen in het testament van 23 februari 1995 is vervallen in de zin dat [gedaagde 1] aan die erfstelling geen rechten kan ontlenen;
III. voor recht te verklaren dat [eiser] van rechtswege erfgenaam is van erflater;
primair en subsidiair:
IV. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten van [eiser] waaronder de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening tot de dag van algehele voldoening.
4.2.
[gedaagde 1] voert verweer. De vereffenaar refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[gedaagde 1] vordert, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] enig erfgenaam is in de nalatenschap van erflater, de heer [erflater] , geboren te [plaats 7] op [geboortedatum 1] 1943 en overleden te [plaats 1] op [datum 3] 2020;
II. [gedaagde 1] een nadere termijn te geven om, zodra de rechtbank heeft beslist over de vraag wie erfgenaam is, zijn vorderingen in reconventie nader te concretiseren;
III. [eiser] , voor het geval de rechtbank oordeelt dat [gedaagde 1] enig erfgenaam is in de nalatenschap van de heer [erflater] , te veroordelen tot afgifte aan [gedaagde 1] en/of de vereffenaar van alle goederen die tot de nalatenschap van erflater behoren, binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis;
IV. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure in reconventie.
4.5.
[eiser] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De standpunten van partijen

5.1.
[eiser] stelt dat het testament van erflater uit 1995 zo moet worden uitgelegd dat hij de enige erfgenaam is van erflater dan wel dat de erfstelling in het testament waarbij [gedaagde 1] tot enig erfgenaam is benoemd is vervallen met als gevolg dat [eiser] als geregistreerd partner van rechtswege enig erfgenaam is. Uit de handgeschreven verklaringen van erflater, de in het geding gebrachte verklaringen en het feit dat erflater in de periode 1985-1995 zes testamenten heeft opgemaakt, blijkt dat erflater zijn laatste wil bij elke nieuwe affectieve relatie wijzigde en dat zijn wil erop gericht was om in zijn testament zeker te stellen dat diegene met wie hij een affectieve relatie had op het moment van testeren van zijn nalatenschap zou profiteren. Op het moment van overlijden had erflater een geregistreerd partnerschap met [eiser] . Met [gedaagde 1] had erflater al jaren geen of nauwelijks contact meer. Daar komt bij dat erflater er voor zijn overlijden vanuit ging dat [eiser] als geregistreerd partner enig erfgenaam zou zijn. Erflater en [eiser] zijn op [datum 2] 2019 een geregistreerd partnerschap aangegaan. In een adviesgesprek daaraan voorafgaand heeft de notaris gezegd dat het sluiten van een geregistreerd partnerschap fiscaal gunstiger was dan een erfstelling en dat het dan niet nodig was om een testament te maken. Erflater ging er dus vanuit dat alles geregeld was en dat [eiser] van rechtswege zijn erfgenaam zou zijn. Na het overlijden van erflater kwam het testament uit 1995 aan het licht. Erflater heeft zich niet gerealiseerd dat [gedaagde 1] op grond daarvan erfgenaam zou zijn en dat hij meer had moeten doen om zijn geregistreerd partner [eiser] tot erfgenaam te maken. Erflater heeft dus gedwaald in het objectieve recht. Op grond daarvan moeten de rechtsgevolgen aan de erfstelling worden onthouden, aldus [eiser] .
5.2.
[gedaagde 1] heeft daar tegenover gesteld dat hij geen affectieve relatie met erflater heeft gehad. Hij was zakenpartner van erflater en heeft erflater geholpen met het uitbouwen en continueren van de praktijk. De samenwerking is vervolgens uitgemond in een vriendschap die kon worden omschreven als een vader-zoon relatie. Het was de bedoeling van erflater dat [gedaagde 1] zijn bedrijf zou voortzetten en daarom heeft hij hem tot erfgenaam benoemd. Er is dus geen onduidelijkheid omtrent het testament uit 1995. De verhoudingen die het testament wil regelen en de omstandigheden waaronder het is gemaakt geven ook geen aanleiding om een andere uitleg aan het testament te geven dan de uitleg die op grond van de bewoordingen voor de hand ligt, namelijk dat erflater [gedaagde 1] tot zijn enig erfgenaam heeft willen benoemen. Erflater wist bovendien wel degelijk dat hij een testament moest laten passeren als hij zijn erfgenaam wilde wijzigen, daar had hij genoeg ervaring mee, maar heeft dat bewust niet gedaan, aldus [gedaagde 1] .

6.De beoordeling van de vorderingen in conventie

6.1.
Erflater heeft in het verleden zes testamenten opgemaakt. In het laatste testament uit 1995 heeft hij [gedaagde 1] tot enig erfgenaam benoemd. Daarna heeft erflater een aantal handgeschreven verklaringen opgesteld waarin hij schrijft dat hij eerdere uiterste wilsverklaringen herroept of aanvult en hij met enige regelmaat andere personen als enig erfgenaam aanwijst en beschrijft wat er na zijn overlijden met zijn vermogen moet gebeuren. Het wijzigen of herroepen van een laatste wil is alleen mogelijk door het laten opmaken van een notariële akte of door een aan een notaris in bewaring gegeven onderhandse akte. Dat heeft erflater niet gedaan, zodat het testament uit 1995 nog steeds geldt.
6.2.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het testament en dan met name over de daarin opgenomen erfstelling. Omdat de uiterste wil is gemaakt voor 1 januari 2003 (onder het oude recht), maar erflater daarna (onder het nieuwe recht) is overleden, is artikel 4:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op grond van artikel 68a Overgangswet NBW. In dat artikel staat dat bij de uitleg moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Dat geldt ook als de uiterste wilsbeschikking op het eerste gezicht duidelijk is. Deze verhoudingen en omstandigheden hoeven niet uit de uiterste wil te blijken. Wel mag alleen gelet worden op wat erflater op het ogenblik van het maken van de uiterste wilsbeschikking met zijn beschikking heeft bedoeld. Toekomstige omstandigheden mogen in beginsel geen rol spelen, tenzij erflater deze kan hebben verwacht (MvA II, Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, p. 278-279). De tijdens het testeren bestaande omstandigheden zijn relevant voor het antwoord op de vraag of de bewoordingen van het testament een duidelijke zin hebben (HR 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0196).
6.3.
Alleen als de uiterste wil onduidelijk is mag voor de uitleg van een wilsbeschikking gebruik worden gemaakt van daden of verklaringen van erflater buiten de uiterste wil (artikel 4:46 lid 2 BW). Daarbij zal eventueel ook betekenis kunnen worden toegekend aan daden of verklaringen van erflater vóór en na het maken van de uiterste wil voor zover daarmee de bedoelingen van erflater ten tijde van het maken van de uiterste wil kunnen worden achterhaald.
6.4.
De rechtbank neemt bij de uitleg het volgende in aanmerking. Niet in geschil is dat erflater meerdere affectieve relaties heeft gehad. In de periode van 1972 tot 1990 had erflater een relatie met [betrokkene 1] , die in het testament uit februari 1995 een legaat heeft gekregen. [betrokkene 1] merkt in zijn schriftelijke verklaring op dat hij nogal wat jonge mannen voorbij heeft zien komen met wie erflater een kortstondige relatie heeft gehad en dat erflater tot 1995 bij elk nieuw vriendje zijn testament wijzigde. Uit het dossier blijkt dat erflater in de periode 1985 tot en met 1995 inderdaad zes keer een testament heeft opgemaakt. Of en zo ja, met wie erflater in 1995 toen hij het testament opmaakte een affectieve relatie had, is niet bekend.
6.5.
In het testament wordt alleen de naam [gedaagde 1] vermeld zonder aanduiding van de hoedanigheid waarin [gedaagde 1] tot erfgenaam wordt benoemd of een omschrijving van de reden van de erfstelling. Ook uit de overige tekst van het testament kan niet worden afgeleid welke verhoudingen erflater wilde regelen. [gedaagde 1] heeft ter zitting verklaard dat hij erflater in 1993 heeft leren kennen toen hij psychologie ging studeren in [plaats 5] . Op de faculteit hing een briefje met de mededeling dat erflater een stagiaire zocht voor zijn praktijk. [gedaagde 1] heeft daarop gereageerd en is vervolgens voor drie dagen per week in de praktijk van erflater gaan werken. Ten tijde van het opmaken van het testament in 1995 werkte [gedaagde 1] nog steeds bij erflater. [gedaagde 1] stelt dat de relatie met erflater zowel een vader-zoon relatie als een zakelijke relatie was en dat erflater met de erfstelling de overname van zijn bedrijf wilde regelen. [eiser] betwist dat. Hij vermoedt dat [gedaagde 1] en erflater destijds een affectieve relatie hadden.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat er weinig informatie is over de (privé)situatie van erflater ten tijde van het maken van het testament in 1995. Zo is niet duidelijk of erflater op dat moment een affectie relatie had en zo ja, met wie en ook niet of er andere personen waren die een belangrijke rol speelden in het leven van erflater. Ook is weinig bekend over de reden waarom erflater in 1995 zijn eerdere testament uit 1993 heeft veranderd. Uit het dossier kan wel worden afgeleid dat de wil van erflater regelmatig wisselde, want in tien jaar tijd heeft hij zes nieuwe testamenten opgemaakt. De inhoud van die testamenten is niet bekend. [betrokkene 1] heeft verklaard dat erflater bij elk nieuw vriendje van testament wisselde. Dat zou inderdaad de reden kunnen zijn van de vele testamenten die erflater heeft opgemaakt en ook van het testament uit 1995, maar dat kan niet met zekerheid worden vastgesteld. [gedaagde 1] ontkent dat sprake was van een affectieve relatie tussen hem en erflater, zoals [eiser] stelt. Volgens [gedaagde 1] was sprake van een vader-zoon relatie en van een zakelijke relatie en was het in 1995 de wil van erflater dat [gedaagde 1] de praktijk van erflater na diens overlijden zou overnemen. Dat dat inderdaad de bedoeling van erflater was, kan de rechtbank echter niet vaststellen. Voortzetting van de praktijk staat niet als reden in het testament vermeld en [gedaagde 1] is nooit van een dergelijke bedoeling in kennis gesteld. [gedaagde 1] heeft zelf verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat hij als erfgenaam was benoemd. Naar eigen zeggen heeft [gedaagde 1] de bedoeling van erflater ‘gereconstrueerd’ toen hij van de erfstelling op de hoogte raakte na het overlijden van erflater. Feiten en omstandigheden die deze reconstructie kunnen dragen, heeft [gedaagde 1] evenwel niet gesteld. De omstandigheden dat erflater graag belasting betalen vermeed, dat in het algemeen geldt dat het overdragen van een bedrijf fiscale voordelen heeft en erflater aan [gedaagde 1] vertelde dat het goed ging met zijn bedrijf, vormen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Ook valt op dat volgens het testament niet alleen de zakelijke bezittingen overgaan op [gedaagde 1] , maar de hele nalatenschap van erflater, waaronder diverse onroerende zaken in het buitenland. Dat ligt niet zonder meer voor de hand als het erflater zou gaan om de overname van zijn praktijk. Omdat er behalve de vermelding van de naam van [gedaagde 1] als erfgenaam in het testament weinig tot niets bekend is over de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt en over welke verhoudingen erflater met dat testament wilde regelen, is ook niet duidelijk of erflater heeft willen regelen dat [gedaagde 1] onder alle omstandigheden enig erfgenaam zou zijn, dus ook onder de omstandigheid dat [gedaagde 1] niet meer bij het bedrijf van erflater betrokken zou zijn of dat erflater een (andere) partner zou hebben. Daarbij komt dat [gedaagde 1] in het testament slechts met zijn roepnaam is aangeduid in plaats van zijn officiële voornamen, wat enigszins afdoet aan de door [gedaagde 1] gestelde bestendigheid van de relatie. De rechtbank tast in het duister over de verhoudingen die erflater in diens uiterste wil wenste te regelen. De conclusie is dan ook dat het testament onduidelijk is (vgl. Hoge Raad
11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911).
6.7.
De vaststelling dat de uiterste wil onduidelijk is, heeft tot gevolg dat de rechtbank toekomt aan het tweede lid van artikel 4:46 BW. Dat betekent dat daden of verklaringen van de erflater die niet zijn vervat in zijn testament bij de uitleg daarvan mogen worden gebruikt. Dat geldt ook voor daden en verklaringen van vóór en na het maken van het testament in 1995. De rechtbank zal aan de hand daarvan onderzoeken wat de erflater heeft beoogd met de in zijn testament opgenomen erfstelling. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
6.8.
Erflater heeft na het opmaken van het testament in 1995 geen nieuwe testamenten bij de notaris meer laten opmaken. Wel heeft hij een aantal handgeschreven verklaringen gemaakt, waarin hij heeft beschreven wie welk deel van zijn nalatenschap moet erven. Deze verklaringen kunnen niet worden aangemerkt als uiterste willen, maar zij kunnen mogelijk wel worden gebruikt om te achterhalen wat de bedoeling van erflater was bij het opmaken van het testament in 1995. [gedaagde 1] heeft de echtheid van die verklaringen in twijfel getrokken, maar zonder toe te lichten waarop die twijfel is gebaseerd. [betrokkene 2] schrijft in zijn e-mail aan [betrokkene 1] (zie 3.11) echter dat hij destijds ook een handgeschreven wilsbeschikking van erflater heeft gekregen. In zijn e-mail van 7 oktober 2018 aan [betrokkene 6] (zie 3.6) refereert erflater bovendien aan zijn handgeschreven verklaring van 22 februari 2017 11:50 uur waarin hij schrijft dat al zijn roerende en onroerende zaken in Marokko na zijn dood naar [betrokkene 4] gaan. Dit duidt erop dat erflater inderdaad handgeschreven verklaringen heeft opgesteld. Daar tegenover heeft [gedaagde 1] de echtheid van de in het geding gebrachte verklaringen onvoldoende onderbouwd betwist. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat erflater de in deze zaak overgelegde verklaringen zelf heeft geschreven en ook dat die verklaringen de wil van erflater op het moment van schrijven weergeven. Erflater zelf lijkt in de veronderstelling te zijn geweest dat aan zijn handgeschreven verklaringen waarde toekomt. [gedaagde 1] heeft niet weersproken dat erflater handgeschreven verklaringen bij [betrokkene 2] in bewaring heeft gegeven. [betrokkene 2] heeft zijn eigen exemplaar van de handgeschreven verklaring van erflater na zijn vertrek bij het bedrijf Ergoselect weer aan erflater geretourneerd. Dat zou niet nodig zijn geweest als erflater er vanuit ging dat de handgeschreven verklaringen zinloos waren. Erflater lijkt er in zijn hiervoor genoemde e-mail aan [betrokkene 6] ook vanuit te gaan dat als hij overlijdt [betrokkene 4] inderdaad eigenaar wordt van zijn bezittingen in Marokko zoals in zijn handgeschreven verklaring van 22 februari 2017 11:50 uur staat.
6.9.
Uit de handgeschreven verklaringen kan worden afgeleid dat erflater – net als in de periode 1985 tot en met 1995 – regelmatig van mening veranderde over wie wat moest erven. In de op 5 oktober 2016 opgestelde verklaring heeft erflater [betrokkene 3] , destijds zijn partner, tot erfgenaam benoemd en heeft hij bepaald dat zijn praktijk met alle daarbij horende roerende en onroerende zaken na zijn overlijden overgaat op [betrokkene 2] , die ten tijde van het schrijven van de verklaring werkzaam was in de praktijk van erflater. In de daarop volgende aanvullende verklaring heeft erflater opgenomen dat [betrokkene 4] , met wie hij op dat moment (ook) een relatie had, de roerende en onroerende zaken in Marokko krijgt. In de laatste aanvullende verklaring van 12 juli 2018 heeft erflater een deel van zijn nalatenschap aan [eiser] gelegateerd, met wie hij op dat moment al een relatie had. In de verklaringen heeft erflater dus steeds diegene vermeld met wie hij op het moment van opstellen van de verklaring een affectieve relatie had ( [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [eiser] ), dan wel nauw samenwerkte ( [betrokkene 2] ). Volgens [betrokkene 1] , die van 1972 tot 1990 een affectieve relatie met erflater had, handelde erflater tot 1995 op dezelfde wijze en veranderde hij ook toen bij elk nieuw “vriendje” zijn testament.
6.10.
Vast staat dat erflater ten tijde van het maken van het testament 51 jaar oud, ongehuwd en kinderloos was. Een huwelijk of geregistreerd partnerschap met iemand van hetzelfde geslacht was toen nog niet mogelijk. Uit de stukken blijkt dat erflater in ieder geval een zus had. Onder die omstandigheden zou zij erfgenaam zijn geweest als erflater geen testament had opgemaakt. Dit verdiende kennelijk niet de voorkeur van erflater. In juli 2019 is erflater een geregistreerd partnerschap aangegaan met [eiser] . Volgens [eiser] verkeerde erflater in de veronderstelling dat hij daarmee had geregeld dat [eiser] zijn erfgenaam zou zijn en dat dit fiscaal de meest gunstige optie was. Het bestaan van een eerder testament is volgens [eiser] toen niet besproken. [eiser] heeft met zijn verklaring over het adviesgesprek dat hij en erflater hebben gevoerd met de notaris (zie overweging 5.1) voldoende onderbouwd dat dat inderdaad de bedoeling van erflater was. [gedaagde 1] heeft de inhoud van het gesprek met de notaris weliswaar betwist, maar die betwisting is tegenover de uitgebreide verklaring van [eiser] onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank neemt dan ook aan dat erflater met het geregistreerde partnerschap (onder meer) heeft willen regelen dat zijn nalatenschap aan zijn partner [eiser] zou toekomen. Dit is ook in lijn met wat erflater in zijn handgeschreven verklaring van 12 juli 2018 heeft gesteld. Bovendien is het niet ongebruikelijk voor niet juristen te veronderstellen dat een geregistreerd partnerschap voldoende is om het erfgenaamschap van de partner in kwestie afdoende te regelen, ook als erflater zich nog bewust was van het door hem ruim 25 jaar eerder gemaakte testament.
6.11.
Behalve in het testament uit 1995 is [gedaagde 1] door erflater verder niet meer genoemd. In de handgeschreven verklaringen komt [gedaagde 1] niet voor. Uit de verklaring van [gedaagde 1] ter zitting blijkt ook dat het contact tussen [gedaagde 1] en erflater na 2000 steeds minder is geworden. Na het afronden van zijn studie in 1999/2000 is [gedaagde 1] gestopt met werken in de praktijk van erflater en in 2008 is hij met zijn echtgenote vanuit [plaats 5] naar [plaats 8] in Overijssel verhuisd. Erflater is na de verhuizing nooit bij [gedaagde 1] op bezoek geweest. Volgens [gedaagde 1] was er nog wel contact tussen hen, maar dat blijkt niet meer geweest te zijn dan een door erflater gestuurde brief of kaart met kerst en na de geboorte van een kind. [gedaagde 1] was er naar eigen zeggen ook niet van op de hoogte dat erflater ernstig ziek is geweest en ook van het overlijden van erflater hoorde hij pas toen hij van de notaris bericht kreeg in verband met het testament waarin hij als erfgenaam werd genoemd. Uit het dossier en de verklaring van [gedaagde 1] ter zitting concludeert de rechtbank dat het contact tussen erflater en [gedaagde 1] na het vertrek van [gedaagde 1] uit de praktijk en zeker na de verhuizing van [gedaagde 1] naar Overijssel veel minder is geworden en dat er de laatste jaren nauwelijks nog contact tussen hen was.
6.12.
De hiervoor genoemde daden en verklaringen van erflater zowel vóór als na het maken van het testament in 1995 duiden erop dat erflater wilde dat zijn nalatenschap zou toekomen aan degene met wie hij op het moment van het maken van de testamenten en het opstellen van de handgeschreven verklaringen een affectieve relatie had althans aan degene die in ieder geval een belangrijke rol speelde in zijn (zakelijke) leven. De meest aannemelijke bedoeling van erflater is dan ook dat de benoeming van [gedaagde 1] tot erfgenaam in het testament uit 1995 uitsluitend gold voor de situatie dat [gedaagde 1] nog een belangrijke rol
– zakelijk dan wel anderszins – speelde in het leven van erflater op het tijdstip van diens overlijden. Die situatie bestond ten tijde van het overlijden van erflater al vele jaren niet meer. Toen erflater overleed, waren de omstandigheden fundamenteel veranderd ten opzichte van 1995 toen hij het testament opmaakte. Erflater en [eiser] waren inmiddels geregistreerd partners en erflater had al jaren (vrijwel) geen contact meer met [gedaagde 1] . De omstandigheid dat erflater het 25 jaar oude testament niet heeft herroepen, acht de rechtbank niet van beslissende betekenis, omdat een enkel ‘niet doen’ niet als een daad of verklaring in de zin van artikel 4:46 lid 2 BW kan worden aangemerkt.
6.13.
[gedaagde 1] verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1204) waarin een geregistreerd partner geen erfgenaam werd in verband met een eerdere erfstelling. Anders dan in de onderhavige zaak bleek uit het testament in kwestie duidelijk de bedoeling van erflater. De rechtbank Den Haag overweegt daarbij dat het niet ongewoon is dat een testateur ervoor kiest om, wanneer hij hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, zijn kinderen uit het eerste huwelijk (deels) tot erfgenamen te benoemen en niet te kiezen voor een wettelijke verdeling ten nadele van zijn kinderen. Ook dat verschilt van de voorliggende casus.
De door [gedaagde 1] aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:2169) kan hem evenmin baten. Hier betrof het een subsidiaire erfstelling ten behoeve van de broer van erflater waarbij het hof als uitgangspunt heeft genomen dat erflater wist van het bestaan van zijn testament en dat hij dat testament moest herzien als hij wilde dat zijn nieuwe echtgenote en kinderen zouden erven. Het hof komt tot de conclusie dat de verhouding die erflater kennelijk wilde regelen was dat na zijn scheiding zijn broer erfgenaam zou worden. Het hof overwoog dat feiten en omstandigheden van na het maken van het testament alleen kunnen meedoen bij de uitleg van het testament als de erflater bij het maken ervan daarop vooruit is gelopen. Voor zover [gedaagde 1] hiermee heeft willen stellen dat in deze casus ook geen acht mag worden geslagen op daden of verklaringen van erflater van na het maken van het testament, miskent [gedaagde 1] daarmee dat de rechtbank – anders dan het hof Arnhem-Leeuwarden – heeft geoordeeld dat het testament geen duidelijke zin heeft in de zin van het tweede lid van art. 4:46 BW. De rechtbank verwijst naar overweging 6.3.
6.14.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de in het testament uit 1995 opgenomen erfstelling waarin [gedaagde 1] tot enig erfgenaam is benoemd niet was bedoeld voor de gewijzigde omstandigheden ten tijde van zijn overlijden. De erfstelling van [gedaagde 1] is dan ook vervallen, zodat [gedaagde 1] aan de uiterste wilsbeschikking geen aanspraken kan ontlenen. Dit brengt met zich dat [eiser] als geregistreerd partner als erfgenaam bij versterf moet worden aangemerkt. De vordering onder I zal in zoverre worden toegewezen.
6.15.
Anders dan [eiser] primair vordert kan de erfstelling niet zo worden uitgelegd dat [eiser] enig erfgenaam is van erflater. Niet kan worden vastgesteld dat erflater in 1995 [gedaagde 1] tot enig erfgenaam heeft benoemd in de hoedanigheid van partner van erflater.
6.16.
De verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard zoals [eiser] vordert, omdat een dergelijke verklaring zich daar naar haar aard niet voor leent.
6.17.
Gelet op de referte van de vereffenaar zullen de proceskosten tussen [eiser] en de vereffenaar worden gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen proceskosten moet dragen.
6.18.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.541,01

7.De beoordeling van de vorderingen in reconventie

7.1.
Hiervoor heeft de rechtbank in conventie overwogen dat de erfstelling in het testament van erflater uit 1995 als vervallen moet worden beschouwd met als gevolg dat niet [gedaagde 1] , maar [eiser] de enige erfgenaam van erflater is. Omdat de vorderingen van [gedaagde 1] in reconventie zijn gebaseerd op de situatie dat [gedaagde 1] de enige erfgenaam is, zullen die vorderingen allemaal worden afgewezen.
7.2.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
verklaart voor recht dat de erfstelling in het testament van erflater van 23 februari 1995 als vervallen moet worden beschouwd in de zin dat [gedaagde 1] geen rechten aan die erfstelling kan ontlenen,
8.2.
compenseert de proceskosten tussen [eiser] en de vereffenaar in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.541,01, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis aan de kant van [eiser] ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
8.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 8.3 en 8.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
8.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.7.
wijst de vorderingen af,
8.8.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563,00,
8.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn, mr. E.J. Bellaart en mr. C. Wiggers en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022. [1]
Bij afwezigheid van de voorzitter is dit vonnis ondertekend door de oudste rechter.

Voetnoten

1.Conc.: 977