ECLI:NL:GHARL:2022:2169

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
200.261.203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgenaamschap en uitleg testament na hertrouwen

In deze zaak gaat het om de uitleg van een testament na het overlijden van erflater, die zijn broer tot erfgenaam had benoemd. Erflater was hertrouwd en had kinderen met zijn tweede vrouw, wat leidde tot een geschil over de erfgenamen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de broer geen rechten kon ontlenen aan het testament, omdat dit alleen gold voor de situatie waarin erflater niet hertrouwd zou zijn. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de broer wel degelijk als erfgenaam kan worden aangemerkt. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vordering van de weduwe af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd vanwege de familierelatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.261.203
(zaaknummer rechtbank Gelderland NL18.17732)
arrest van 22 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B.J. Al,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters,
en

1.[naam1] ,

geboren te [woonplaats1] [in] 2011,
2.
[naam2] ,
geboren te [woonplaats1] [in] 2014,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
in het geding geroepen op voet van artikel 118 Rv,
advocaat: mr. M.P.H. van Maanen Winters.

1.Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 20 april 2021 heeft [geïntimeerde] de kinderen van erflater [naam1] en [naam2] op voet van artikel 118 Rv in het hoger beroep betrokken. [geïntimeerde] heeft van de kantonrechter machtiging gekregen in deze procedure als wettelijk vertegenwoordigster van [naam1] en [naam2] in rechte op te treden. Het verdere procesverloop blijkt uit het exploot van oproeping van 3 mei 2021 en de memorie van antwoord aan de zijde van [naam1] en [naam2] .

2.De kern van de zaak

Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit arrest beschrijft het hof in dit onderdeel eerst - in herhaling van het tussenarrest van 20 april 2021 - de kern van de zaak.
2.1
[geïntimeerde] is de weduwe van [erflater] (hierna: erflater); [appellant] is zijn broer. [appellant] is sinds 1990 werkzaam in de onderneming van erflater (aanvankelijk restaurant [naam3] in de [adres1] in [woonplaats1] , vanaf 1999 Bistro Café [naam4] , aan [adres2] in [woonplaats1] ).
2.2
Erflater en [geïntimeerde] zijn [in] 2009 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben samen twee kinderen: [naam1] ( [in] 2011) en [naam2] ( [in] 2014). Zij hebben de huwelijksgemeenschap op 20 juli 2012 opgeheven door huwelijkse voorwaarden te maken en iedere huwelijksgemeenschap uit te sluiten. Zij hebben op 23 juli 2012 de ontbonden huwelijksgemeenschap gedeeltelijk verdeeld. Aan erflater zijn toegedeeld het ondernemingsvermogen (Bistro Café [naam4] in [woonplaats1] ) en het bedrijfspand aan [adres2] in [woonplaats1] ; erflater heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op het bedrijfspand overgenomen. Aan [geïntimeerde] is het appartement aan de [adres3] in [woonplaats1] toegedeeld; zij heeft de schuld waarvoor hypotheek is gevestigd op dit appartement overgenomen. Erflater moest aan [geïntimeerde] vanwege overbedeling € 72.232,50 betalen. Zij hebben deze schuld omgezet in een schuld uit geldlening.
2.3
Erflater is [in] 2017 in zijn laatste woonplaats [woonplaats1] overleden. Hij heeft voor het laatst beschikt over zijn nalatenschap in zijn testament van 21 juli 2006. Op dat moment was hij gehuwd met [naam5] (hierna: [naam5] ). Hij heeft haar benoemd tot zijn enige erfgename en executeur onder de voorwaarde dat hun huwelijk nog bestaat op zijn sterfdag. Erflater en [naam5] zijn [in] 2009 gescheiden, zodat [naam5] geen erfgenaam is en ook geen executeur. Erflater heeft in zijn testament ook een subsidiaire erfstelling opgenomen die luidt als volgt:
“SUBSIDIAIRE ERFSTELLING.
VI. Voor het geval dat de onder II. gemaakte erfstelling geen gevolg heeft, benoem ik mijn
broer de heer [appellant] (...) tot mijn enige erfgenaam. Indien hij niet van mij erft benoem ik zijn afstammelingen die in Nederland zijn geboren tot mijn enige erfgenamen.”
2.4
Erflater heeft gedurende zijn huwelijk met [geïntimeerde] op enig moment een concept van een testament laten maken. In dat concept staat dat hij alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen herroept en zijn echtgenote en – indien aanwezig – zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemt. Dit concept heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomstig testament bij de notaris, zodat zijn laatste testament dat van 21 juli 2006 is.
2.5
[appellant] heeft op 22 maart 2019 op de griffie van de rechtbank Gelderland verklaard dat hij de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaardt.
2.6
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is in geschil wie erfgenaam is of erfgenamen zijn van erflater. [geïntimeerde] heeft de rechtbank gevraagd voor recht te verklaren dat [appellant] geen rechten kan ontlenen aan het testament van 21 juli 2006. De rechtbank heeft geoordeeld dat erflater zijn testament van 21 juli 2006 uitsluitend heeft gemaakt voor de situatie dat hij getrouwd was met [naam5] of niet zou zijn hertrouwd en de gevraagde verklaring voor recht gegeven (vonnis van 8 mei 2019).
2.7
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen vordering (verklaring voor recht) alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In de kern gaat het om de vraag of de (subsidiaire) erfstelling van [appellant] in het testament van erflater uit 2006 nog steeds geldt. De uitleg die [geïntimeerde] aan de erfstelling van [appellant] in het testament uit 2006 geeft, komt erop neer dat de erfstelling van [appellant] alleen is gemaakt voor het geval erflater bij zijn overlijden niet gehuwd is en geen afstammelingen achterlaat. [appellant] betwist dat.
3.2
[geïntimeerde] moet haar stellingen over de uitleg die zij geeft aan de erfstelling van [appellant] bewijzen. Zij beroept zich immers op die uitleg en de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv).
3.3
Om te kunnen vaststellen op welk rechtsgevolg de erfstelling van [appellant] in het testament uit 2006 van erflater is gericht is uitleg nodig. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij die uitleg worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Feiten en omstandigheden van na het maken van het testament kunnen alleen meedoen bij de uitleg als erflater daarop bij het maken van zijn testament is vooruitgelopen.
Omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt
3.4
Vaststaat dat erflater in 2006 in [woonplaats1] een restaurant exploiteerde, dat hij op dat moment getrouwd was met [naam5] en geen kinderen had en dat [appellant] , zijn jongste broer, destijds als kok in het restaurant werkte en dat al sinds 1990 deed. Niet is komen vast te staan hoe het vermogen van erflater destijds was samengesteld. Ook staat niet vast of erflater of [naam5] in 2006 al concreet aan echtscheiding dachten.
Verhoudingen die de uiterste wil van erflater kennelijk wenste te regelen.
3.5
Het hof leidt uit het testament van erflater af welke verhoudingen hij daarmee - kennelijk - wilde regelen.
3.6
Erflater heeft zijn toenmalige echtgenote [naam5] tot enig erfgename en executeur benoemd. Hij heeft dat gedaan voor het geval zijn huwelijk met [naam5] wordt ontbonden door zijn overlijden. De erfstelling van [naam5] en haar benoeming tot executeur geldt (onder meer) niet als er bij overlijden van erflater een echtscheidingsbeschikking is gegeven.
3.7
Voor het geval [naam5] geen erfgenaam is heeft erflater zijn jongste broer [appellant] tot zijn enige erfgenaam benoemd en als [appellant] niet van hem erft de afstammelingen van [appellant] die in Nederland zijn geboren.
3.8
Gelet op de omstandigheden waaronder erflater deze erfstellingen in 2006 heeft gemaakt en de verhoudingen die hij kennelijk wilde regelen biedt de tekst van het testament volgens het hof onvoldoende aanknopingspunten voor de uitleg die [geïntimeerde] en in haar spoor [naam1] en [naam2] aan de erfstelling van [appellant] geven. In het testament is niet verwoord dat de erfstelling van [appellant] niet geldt als erflater na een echtscheiding met [naam5] of haar vooroverlijden hertrouwt en afstammelingen achterlaat. Dat die situatie zich wel voordeed op het moment van overlijden van erflater is een omstandigheid van na het maken van het testament van 2006. Erflater is in zijn testament niet vooruitgelopen op die omstandigheid. [geïntimeerde] en haar kinderen hebben ook geen omstandigheden genoemd die, ook al is in het testament de bedoelde voorwaarde niet verwoord, toch de conclusie kunnen dragen dat erflater de erfstelling van [appellant] alleen maar wilde voor de situatie dat hij ongehuwd en zonder afstammelingen achter te laten zou overlijden. Dat hij aan derden zou hebben gezegd dat hij wilde dat zijn gehele nalatenschap naar zijn vrouw en kinderen zou gaan, is daarvoor niet voldoende. Voor het vervullen van die wens had hij zijn testament uit 2006 moeten herroepen en dat heeft hij niet gedaan.
3.9
De tekst van het testament biedt volgens het hof eerder steun aan de uitleg van [appellant] die erop neerkomt dat hij enig erfgenaam is van erflater. Zo is op de mondelinge behandeling namens [geïntimeerde] verklaard dat erflater wel wist dat hij een testament had en ook dat hij wist dat hij dat testament eigenlijk moest herzien, omdat zijn vrouw en kinderen geen erfgenamen waren, maar dacht dat het geregeld was, terwijl dat formeel niet het geval was. Daaruit valt eerder af te leiden dat ook erflater ervan uitging dat hij de erfstelling van [appellant] zou moeten herroepen als hij wilde dat [geïntimeerde] en zijn kinderen zijn erfgenamen zouden zijn. Het is in deze procedure niet duidelijk geworden waarom hij het testament waarvan hij tijdens zijn huwelijk met [geïntimeerde] een concept had laten maken niet heeft getekend. Het is niet uitgesloten dat hij heeft gedacht dat het concept ook gold zonder ondertekening of dat hij het al had getekend. Ook is niet uitgesloten dat hij uiteindelijk toch niet wilde wat er in het concept stond.
3.1
Het debat tussen partijen over de gang van zaken na het overlijden van erflater is niet relevant voor de uitleg van de erfstelling van [appellant] . Daarvoor is ook niet relevant dat [appellant] (aanvankelijk) ervan zou zijn uitgegaan dat hij geen erfgenaam was.
3.11
Dat alles betekent dat de grieven van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank slagen in zoverre de rechtbank voor recht heeft verklaard [appellant] aan het testament van erflater van 21 juli 2006 geen rechten kan ontlenen. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] en haar kinderen alsnog afwijzen. Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren vanwege de familierelatie van partijen (schoonzus en neefjes tegen zwager en oom).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
vernietigt het vonnis dat de rechtbank Gelderland op 8 mei 2019 heeft gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant] en neemt de volgende beslissing;
4.2
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
4.3
compenseert de proceskosten in beide instanties zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.