ECLI:NL:RBDHA:2021:1204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
C/09/582415 / HA ZA 19-1122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de rechtskracht van een testament en de verdeling van de nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021, staat de rechtskracht van een testament centraal. De eiseres, geregistreerd partner van de erflater, vordert te verklaren dat de erfgenamen benoemd in het testament van 15 juni 1990 geen rechten kunnen ontlenen aan dit testament, omdat er sprake zou zijn van een 'vergeten testament'. De erflater, die op 21 december 2018 overleed, had zijn twee zonen benoemd tot erfgenamen in het testament, maar de eiseres stelt dat de erflater in de loop der jaren zijn intenties heeft gewijzigd en dat hij zijn partner als enige erfgename had willen aanwijzen. De rechtbank onderzoekt de omstandigheden waaronder het testament is opgesteld en de intenties van de erflater. De rechtbank concludeert dat het testament rechtskracht heeft en dat de erflater bewust zijn zonen als erfgenamen heeft benoemd. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen, evenals de vorderingen van de gedaagde in reconventie. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/582415 / HA ZA 19-1122
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
[eiseres 1]te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in incident,
advocaat mr. L. Yilgör te Dordrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] wonende op een geheim adres,

gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in incident,
advocaat mr. S. Visser te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3]te [woonplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. L. Yilgör te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 27 juni 2019 met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende (provisionele) eis in reconventie van [gedaagde 1] met productie 1;
  • de incidentele conclusie van antwoord van [eiseres 1] met productie 14;
  • het vonnis in het incident van 16 oktober 2019 van de rechtbank Rotterdam, waarin de zaak is verwezen naar deze rechtbank;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering eis in conventie van [eiseres 1] ;
  • de akte wijziging van eis in reconventie van [gedaagde 1] ;
  • de akte overlegging productie van [gedaagde 1] van 24 juli 2020 met één productie;
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2020 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft.
[eiseres 1] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2020. Deze brief maakt deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brief, voor zover het correcties van feitelijke aard betreffen.
1.3.
Aanvankelijk is tegen [gedaagde 3] verstek verleend. Hij heeft dit verstek op de rolzitting van 30 september 2020 gezuiverd. Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
  • de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde 3] met productie 1;
  • de akte van [gedaagde 1] met één productie.
1.4.
De rechtbank heeft partijen bericht dat de rechter ten overstaan van wie de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, niet in staat is het vonnis te wijzen. Partijen hebben de rechtbank vervolgens eensluidend bericht dat zij afzien van hun recht op een (voortgezette) comparitie van partijen en zij hebben de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.5.
Vervolgens is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 december 2018 is, in de gemeente Rotterdam, de heer [erflater] overleden (hierna te noemen: erflater).
2.2.
Erflater was van 24 juni 2009 tot aan zijn overlijden geregistreerd partner van [eiseres 1] . Erflater en [eiseres 1] zijn voorafgaand aan hun geregistreerd partnerschap geen partnerschapsvoorwaarden overeengekomen.
2.3.
Erflater is eerder gehuwd geweest met mevrouw [naam ex-echtgenote] (hierna te noemen: de ex-echtgenote). Dit huwelijk is op 29 september 1989 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . Na de echtscheiding kreeg [gedaagde 1] zijn hoofdverblijfplaats bij erflater en [gedaagde 2] bij de ex-echtgenote.
2.4.
Erflater heeft bij testament van 15 juni 1990 over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament heeft hij [gedaagde 2] en [gedaagde 1] (die toen 11 en 8 jaar waren), ieder voor gelijke delen, tot zijn enige erfgenamen benoemd. Daarnaast heeft hij zijn zwager, [gedaagde 3] , benoemd tot executeur. Verder heeft erflater in zijn testament het volgende bepaald:
“III. Ik stel al hetgeen mijn genoemde zonen voor het geval zij ten tijde van mijn overlijden de vijf en twintig jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, tot aan de dag waarop zij vijf en twintig jaar zullen worden of tot hun eerder overlijden, onder bewind. Ik bepaal dat het bewind niet door de moeder kan worden uitgeoefend.Ik benoem bij deze tot bewindvoerder:mijn zwager [ [gedaagde 3] ].”
2.5.
[gedaagde 1] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
2.6.
[eiseres 1] heeft een schriftelijke verklaring van de heer [X] (hierna: [X] ) overgelegd. Erflater en [X] hebben elkaar in 2012 leren kennen bij een amateur tuindersvereniging, waar zij beiden samen met hun partners een tuinhuis hadden. [X] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Kortheidshalve geef ik hier de kern van mijn verklaring aan. De bedoeling van erflater (de heer [erflater] ) was, zo heeft hij mij voor zijn overlijden op verschillende momenten verteld, dat zijn huidige partner (mevrouw [eiseres 1] ) enig erfgename zou zijn indien hij onverhoopt zou komen te overlijden. De geregistreerd partner van [erflater] dient volgens de verklaringen die [erflater] aan mij heeft gegeven als enig wettig erfgename te gelden. Gezien de verklaringen die [erflater] aan mij heeft afgelegd meen ik te kunnen verklaren dat er sprake is van een ‘vergeten testament’. (…)
In de periode van het najaar 2016 en het voorjaar van 2017 heb ik [erflater] vervolgens als coach ondersteuning geboden. (…).
In deze periode heb ik enkele keren zeer uitgebreid met [erflater] gesproken over zijn financiële situatie en de voorzieningen die hij had getroffen voor de toekomst van zichzelf en zijn partner. (…)
Tijdens deze gesprekken heb ik met [erflater] ook over een testament gesproken. In reactie op vragen over zijn nalatenschap, mocht hem onverhoopt iets overkomen, informeerde [erflater] mij dat hij ervan uit ging dat zijn geregistreerd partner als langstlevende de beschikking over zijn gehele nalatenschap zou verkrijgen. [erflater] gaf tijdens deze gesprekken expliciet aan dat hij wilde dat [eiseres 1] zijn enig erfgename was, mocht hem wat overkomen. In de kern gaf hij aan: ‘als ik er niet meer ben is alles voor [eiseres 1]’. Hij verklaarde dat hij dit in zijn ogen allemaal goed had geregeld door het aangaan van het geregistreerd partnerschap met [eiseres 1] (…). ‘We zijn geregistreerd partner, dus is het goed geregeld’. Ik ging er tijdens deze gesprekken vanuit dat [erflater] veronderstelde dat zijn geregistreerd partner als langstlevende op basis van de wet zijn gehele nalatenschap zou verkrijgen zodat een testament overbodig was. Ik heb [erflater] wel expliciet gevraagd: ‘zou je niet alsnog een testament laten opmaken?’. [erflater] reageerde door te stellen dat het niet nodig was om per persoon ongeveer 350 euro uit te geven, een gangbaar tarief voor het opstellen van een testament, omdat zijn nalatenschap toch al goed geregeld was. ‘Wat schiet ik daar mee op, het is toch al goed geregeld?’ ‘Ik heb geen testament nodig’.
Bij deze gesprekken vulde hij aan dat hij wilde dat zijn zoon [gedaagde 1] zeker zijn kindsdeel niet ontzegd zou worden mocht hem iets overkomen, en dat daarvoor de wettelijke spelregels gevolgd dienden te worden. (…)”

3.Het geschil

in de hoofdzaak in conventie

3.1.
[eiseres 1] vordert, na vermeerdering van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen rechten kunnen ontlenen aan het testament van erflater van 15 juni 1990, dat de uiterste wilsbeschikking in die zin is vervallen en dat zij dientengevolge van rechtswege de erfgenaam van erflater is, althans een zodanige beslissing als de rechtbank redelijk en juist acht;
II. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis de koopovereenkomst, althans andere stukken aan haar af te geven waaruit blijkt wanneer, aan wie en voor welk bedrag de auto van haar en erflater, te weten een Skoda met kenteken [eiseres 1] (hierna te noemen: de auto), is verkocht en geleverd aan een derde op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte van de dag dat [gedaagde 1] niet aan deze veroordeling voldoet, althans een zodanige beslissing als de rechtbank redelijk en juist acht;
III. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan haar van de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten met en zonder betekening, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag aan vergoeding van kosten als de rechtbank redelijk en juist acht.
3.2.
[eiseres 1] legt aan haar vordering onder I ten grondslag dat sprake is van een vergeten testament. Zij stelt zich – met een beroep op artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – op het standpunt dat uitleg van het testament ertoe leidt dat aan het testament geen rechtskracht toekomt en dat de uiterste wilsbeschikking in die zin is vervallen. Daarnaast is het volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de rechtsgevolgen van het testament in stand te laten. Aan haar vordering onder II legt [eiseres 1] ten grondslag dat de auto die [gedaagde 1] heeft verkocht en geleverd aan een derde in de partnerschapsgemeenschap van haar en erflater valt en dat zij recht heeft op informatie over de verkoop en de verkoopopbrengst van de auto.
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer, [gedaagde 3] heeft laten weten dat hij vindt dat de vorderingen van [eiseres 1] moeten worden toegewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident
3.5.
[gedaagde 1] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres 1] te veroordelen binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde 1] ter beschikking te stellen alle bankafschriften van bankrekeningen van erflater en/of [eiseres 1] vanaf zes maanden voorafgaand aan het overlijden van erflater tot de datum van overlegging en de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag, onder veroordeling van [eiseres 1] in de proceskosten, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres 1] niet binnen twee weken na dit vonnis aan haar verplichtingen voldoet.
3.6.
[gedaagde 1] legt hieraan ten grondslag dat hij samen met [gedaagde 2] de nalatenschap van erflater moet vereffenen en dat hij daarvoor moet kunnen beschikken over alle beschikbare informatie om de omvang van de nalatenschap vast te stellen.
3.7.
[eiseres 1] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak in reconventie
3.9.
[gedaagde 1] vordert na eiswijziging, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres 1] te veroordelen om 25% van de saldi van de bankrekeningen van erflater en [eiseres 1] op 21 december 2018 aan [gedaagde 1] te voldoen, te vermeerderen met 25% van de waarde van het tuinhuisje en tot afgifte van een aantal door hem genoemde goederen, meer in het bijzonder:
  • alle fotoalbums van zijn jeugd/adolescentie met zijn vader;
  • een houten blauwe kist (stond voor overlijden in de huiskamer);
  • stalen dobbelsteen (stond voor het overlijden in de huiskamer of piramide kast in de keuken);
  • houten tol (stond voor het overlijden in de huiskamer);
  • slang op een stok van hout (stond voor overlijden in de huiskamer of piramide kast in de keuken);
  • spel boter, kaas en eieren van hout (stond voor overlijden in de huiskamer of piramide kast in de keuken);
  • brievenhouder van hout in de vorm van een limousine auto (stond voor het overlijden naast de stoel van erflater);
  • twee poppetjes van klei geboetseerd, vader en zoon (stond voor overlijden op de koelkast);
  • schaakspel van hout (stond voor overlijden in de schuur);
  • visgerei van erflater en de opa van [gedaagde 1] , twee zeevishengels, zitkoffer en zoetwater vishengels (stonden voor overlijden in de schuur);
  • glas in lood lampenkap met lamp, een smalle driehoekige vorm, in de kleuren bruin, rood en geel (lag voor overlijden in de schuur);
  • cd’s van erflater waar hij samen met erflater veel naar luisterde;
alles binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van
€ 250,- per dag, en [eiseres 1] te veroordelen in de kosten, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres 1] niet binnen twee weken na dit vonnis aan haar verplichtingen voldoet.
3.10.
[gedaagde 1] legt hieraan ten grondslag dat tot de nalatenschap van erflater de helft behoort van het saldo op de bankrekeningen die erflater samen met [eiseres 1] aanhield. Hij maakt aanspraak op 25% van de saldi, 25% van de waarde van het tuinhuisje en diverse goederen.
3.11.
[eiseres 1] voert verweer en stelt dat [gedaagde 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat zijn vorderingen dienen te worden afgewezen.
3.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen [gedaagde 2] , die niet in het geding is verschenen, is verstek verleend. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] wel zijn verschenen heeft dit vonnis, gelet op artikel 140 Rv, ook jegens [gedaagde 2] te gelden als een vonnis op tegenspraak.
4.2.
Artikel 139 Rv bepaalt dat ingeval van verstekverlening de vordering van de eisende partij wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij geldt dat door de wel verschenen gedaagde aangevoerde verweren niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde werken, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (vgl. HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). Naar het oordeel van de rechtbank doet deze uitzonderingssituatie zich in dit geval voor. Gelet op de aard van het geschil moet de beslissing op de vordering in conventie onder I ten opzichte van [eiseres 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (en [gedaagde 3] ) hetzelfde zijn. Die vordering heeft immers betrekking op de vraag of het testament – waarin zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] tot erfgenaam is benoemd – rechtskracht toekomt, zodat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsbetrekking. Dat brengt met zich dat een geslaagd verweer van [gedaagde 1] in conventie mede ten goede komt aan de niet verschenen [gedaagde 2] .
in conventie
Is sprake van een vergeten testament?
4.3.
[eiseres 1] stelt dat erflater is vergeten dat hij in 1990 een testament heeft opgemaakt, althans dat hij is vergeten zijn testament te herroepen/wijzigen vanwege ingrijpende gewijzigde persoonlijke omstandigheden en verhoudingen. Zo heeft erflater nooit iemand verteld dat hij een testament had. [eiseres 1] gaat ervan uit dat erflater het testament destijds heeft opgesteld omdat hij net was gescheiden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dat moment nog minderjarig waren en erflater niet wilde dat zijn ex-echtgenote bij zijn overlijden zeggenschap over, dan wel een aandeel uit zijn nalatenschap kon verkrijgen. Omdat erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament geen alternatief had, heeft hij zijn kinderen tot zijn erfgenamen benoemd, aldus [eiseres 1] .
Daarnaast waren de omstandigheden van erflater ten tijde van zijn overlijden volstrekt anders dan ten tijde van het opstellen van het testament. Zo waren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten tijde van het opmaken van het testament minderjarig en daarom zou de ex-echtgenote bij het overlijden van erflater, als hij geen testament zou hebben opgemaakt, bewindvoerder van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geworden. Nu zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ruimschoots meerderjarig en is de ex-echtgenote van erflater overleden. Daarnaast had erflater sinds de zomer van 2001 een relatie met [eiseres 1] en zijn zij op 24 juni 2009 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Ook is het contact tussen erflater en [gedaagde 2] en tussen erflater en [gedaagde 3] na het opstellen van het testament aanzienlijk verslechterd. [eiseres 1] is dan ook van mening dat de inhoud van het testament niet overeenkomt met de wil van erflater op het moment van zijn overlijden. Als erflater zijn testament niet zou zijn vergeten, had hij dit zeker herroepen en zou hij het hebben aangepast aan de nieuwe situatie. Erflater heeft aan [eiseres 1] en zijn familie en vrienden verteld dat het zijn wens was dat [eiseres 1] bij zijn overlijden zijn gehele nalatenschap zou verkrijgen en dat zij ongestoord verder kon leven. Ook heeft erflater aan [X] verteld dat hij ervan uitging dat [eiseres 1] vanwege het geregistreerd partnerschap de beschikking zou krijgen over zijn gehele nalatenschap en dat hij geen testament nodig had. Erflater dacht dat de wettelijke verdeling van toepassing zou zijn en dat hij [eiseres 1] bij afwezigheid van een testament verzorgd achter zou laten.
4.4.
[gedaagde 1] heeft daartegenover gesteld dat erflater het testament heel bewust na de echtscheiding van zijn ex-echtgenote heeft opgesteld. Het was volgens [gedaagde 1] daadwerkelijk de wens van erflater om zijn zoons, in elke situatie, tot zijn enige erfgenamen te benoemen. Dat erflater met niemand, ook niet met [eiseres 1] , over zijn testament heeft gesproken, kan niet tot de conclusie leiden dat erflater zijn testament vergeten was. Ook dat het contact tussen erflater en [gedaagde 2] na het opmaken van het testament slechter is geworden, maakt niet dat sprake is van een vergeten testament. Het contact tussen erflater en [gedaagde 2] was namelijk ook ten tijde van het opmaken van het testament al slecht en erflater heeft [gedaagde 2] desondanks kennelijk niet willen onterven. [gedaagde 1] en erflater zijn altijd “twee handen op één buik” geweest; zij hadden een heel hechte band. [gedaagde 1] ontkent dan ook dat sprake is van een vergeten testament. Volgens hem blijkt uit de inhoud van het testament niet dat erflater zijn kinderen alleen bij gebrek aan een alternatief tot zijn erfgenamen heeft benoemd. Erflater heeft zijn vermogen alleen willen beschermen tegen zijn ex-echtgenote door een bewindvoerder te benoemen over dat vermogen voor het geval hij zou overlijden voordat zijn zoons 25 jaar oud zouden zijn.
Daarnaast geven de verhoudingen en de verklaringen van erflater in dit geval volgens [gedaagde 1] geen aanleiding om het testament nader uit te leggen.
Mocht de rechtbank wel toekomen aan een nadere uitleg van het testament, dan weet [gedaagde 1] heel zeker dat erflater hem nooit had willen onterven door een langstlevendentestament op te stellen, waarbij hij en [gedaagde 2] pas op hun aandeel in de nalatenschap aanspraak zouden kunnen maken na het overlijden van [eiseres 1] . Erflater heeft daarnaast nooit gezegd dat hij wilde dat [eiseres 1] zijn gehele vermogen zou erven; hij wilde dat [eiseres 1] in het huis kon blijven wonen en het tuinhuis kon behouden. Doordat erflater en [eiseres 1] een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, krijgt [eiseres 1] de helft van het aanwezige vermogen waardoor zij in het huis kan blijven wonen en het tuinhuis kan behouden. Tot slot betwist [gedaagde 1] de juistheid van de weergave van [X] van diens gesprekken met erflater, omdat [X] volgens [gedaagde 1] geen nauwe relatie had met erflater.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het testament in taalkundige zin helder is: in het testament staat heel duidelijk dat erflater [gedaagde 1] en [gedaagde 2] benoemt tot zijn enige erfgenamen. Daarmee is de kous echter niet af: volgens vaste jurisprudentie is, om te kunnen vaststellen of de bewoordingen van de uiterste wil duidelijk genoeg zijn en op welk rechtsgevolg de uiterste wilsbeschikkingen van erflater zijn gericht, uitleg nodig. Nu het testament is opgesteld vóór 1 januari 2003 (onder het oude recht), maar erflater daarna (onder het nieuwe recht) is overleden, is artikel 4:46 lid 1 BW van toepassing (artikel 68a Overgangswet NBW). Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij de uitleg van een testament in eerste instantie gelet worden op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Pas als ook dan nog de tekst van het testament onduidelijk is, mag gelet worden op daden of verklaringen van de erflater buiten het testament om (artikel 4:46 lid 2 BW). Met andere woorden: beoordeeld moet worden wat erflater voor ogen stond op het moment waarop hij het testament liet opstellen. Alleen als dat niet duidelijk is, mag rekening worden gehouden met gedragingen of mededelingen van erflater na dat moment.
4.6.
Vast staat dat erflater het testament heeft gemaakt kort na zijn echtscheiding en dat hij in die periode niet op goede voet stond met zijn ex-echtgenote. Partijen zijn het erover eens dat erflater heeft willen voorkomen dat bij zijn overlijden zijn ex-echtgenote zeggenschap over zijn vermogen zou krijgen. De rechtbank gaat er dus, in navolging van partijen, vanuit dat erflater in elk geval die verhouding bij testament heeft willen regelen. Daarvoor was het echter niet noodzakelijk om zijn kinderen tot zijn erfgenamen te benoemen. Ook als erflater [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet in zijn testament als erfgenamen zou hebben benoemd, zouden zij immers op grond van de wet (zowel naar oud als naar nieuw erfrecht) zijn erfgenamen zijn geweest. Niettemin heeft erflater – zo mag althans geworden aangenomen – er bewust voor gekozen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot zijn erfgenamen te benoemen. Er kan daarom niet zonder meer worden aangenomen dat het uitsluitend de bedoeling van erflater was te voorkomen dat bij zijn overlijden zijn ex-echtgenote op enige manier zeggenschap over zijn vermogen zou krijgen (dat had immers ook gekund door een derde als erfgenaam te benoemen) en niet – ook – om ervoor te zorgen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van hem zouden erven. Daarbij komt dat het niet ongewoon is dat een testateur ervoor kiest om, wanneer hij hertrouwt of een geregistreerd partnerschap aangaat, zijn kinderen uit het eerste huwelijk (deels) tot erfgenamen te benoemen en dus niet te kiezen voor de wettelijke verdeling. [1] Met andere woorden: op basis van de beschikbare gegevens kan niet uitgesloten worden dat erflater met zijn testament een wettelijke verdeling in de toekomst – ten gunste van een eventuele toekomstige partner en ten nadele van zijn kinderen – juist heeft willen voorkomen.
4.7.
Anders dan [eiseres 1] betoogt, kan dus niet worden vastgesteld dat het op het moment waarop erflater zijn testament opmaakte, niet de uitdrukkelijke bedoeling van erflater was zijn kinderen te laten erven. Dit betekent dat de in het testament opgenomen beschikkingen niet aan belang hebben verloren op het moment dat erflater met [eiseres 1] een geregistreerd partnerschap is aangegaan. De verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt geven naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen aanleiding om een andere uitleg aan het testament te geven dan de uitleg die op grond van de bewoordingen ervan voor de hand ligt, namelijk dat erflater zijn kinderen tot zijn enige erfgenamen heeft willen benoemen.
4.8.
Nu op grond van de uitlegregels die voortvloeien uit artikel 4:46 lid 1 BW (namelijk de beoogde verhoudingen en de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt) geen onduidelijkheid bestaat over wat erflater destijds voor ogen stond, wordt niet toegekomen aan een nadere uitleg op grond van gedragingen en verklaringen van erflater na die tijd. In artikel 4:46 lid 2 BW is immers bepaald dat daden of verklaringen van erflater buiten de uiterste wil alleen dan voor uitlegging van een testament mogen worden gebruikt, als deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Van dit laatste is hier – zoals gezegd – geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kan hechten aan het feit dat erflater volgens [X] heeft gezegd dat hij ervan uitging dat, omdat hij een geregistreerd partnerschap was aangegaan met [eiseres 1] , de wettelijke verdeling van toepassing zou zijn. Datzelfde geldt voor de eigen verklaring van [eiseres 1] , dat erflater ook tegen haar heeft gezegd dat hij ervan uitging dat hun erfrechtelijke situatie goed geregeld was, omdat zij elkaars geregistreerd partner waren.
4.9.
Ervan uitgaande dat erflater dergelijke uitlatingen inderdaad heeft gedaan, kan de rechtbank zich voorstellen dat de beslissing van de rechtbank voor [eiseres 1] uitermate onbevredigend is. In die opvatting zou dan dus immers geen recht worden gedaan aan de (door [eiseres 1] gestelde, maar overigens door [gedaagde 1] betwiste) daadwerkelijke laatste wil van erflater. De rechter moet zich echter uiterst terughoudend opstellen, als het gaat om het “achteraf interpreteren” van een laatste wil van een erflater. Het wijzigen van een testament of herroepen van een laatste wil is alleen mogelijk door het laten opmaken van een ander testament of notariële akte. Dat heeft erflater niet gedaan, wellicht (zo suggereert [eiseres 1] althans) omdat hij was vergeten dat hij ooit een testament had laten opstellen. Ook in zo’n situatie moet de rechter er echter op grond van de wet van uitgaan dat een gemaakt testament de laatste wil van erflater weergeeft en kan hij het testament niet zomaar terzijde schuiven met de veronderstelling dat dit waarschijnlijk niet (meer) was wat erflater wilde.
4.10.
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat aan het testament rechtskracht toekomt. Gelet hierop zal de rechtbank het in conventie onder I gevorderde afwijzen.
4.11.
Hoewel de rechtbank bij gebrek aan gegevens niet kan vaststellen of – en zo ja, in hoeverre – [eiseres 1] in financiële zin meer heeft bijgedragen aan het partnerschapsvermogen dan erflater, merkt de rechtbank hierover ten overvloede het volgende op. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor [eiseres 1] wrang voelt om (een deel van) de erfenis van haar ouders, die in het partnerschapsvermogen is gevallen, te moeten afstaan aan twee (ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap al volwassen) stiefkinderen, waarvan zij er één zelfs nooit heeft ontmoet. Dit leidt echter – anders dan [eiseres 1] heeft bepleit – niet tot het oordeel dat aan het testament van erflater geen rechtskracht toekomt. Ondanks dat [eiseres 1] , op het moment dat zij het geregistreerd partnerschap aanging met erflater, wist dat hij kinderen uit een eerder huwelijk had, heeft zij ervoor gekozen geen partnerschapsvoorwaarden op te maken. De consequenties van deze keuze komen voor rekening van [eiseres 1] en kunnen niet – over de band van het aanvechten van het testament van erflater – ten nadele van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] strekken.
De auto
4.12.
Ter comparitie heeft [eiseres 1] verklaard dat zij tegen [gedaagde 1] heeft gezegd dat hij de verkoopopbrengst van de auto mocht gebruiken voor zijn huis, maar dat zij daarvoor nooit een bedankje van hem heeft gehad. De rechtbank is dan ook met [gedaagde 1] van oordeel dat [eiseres 1] de verkoopopbrengst van de auto aan [gedaagde 1] heeft geschonken, zodat (de helft van) de verkoopopbrengst geen onderdeel meer uitmaakt van de ontbonden partnerschapsgemeenschap van erflater en [eiseres 1] . Anders dan [eiseres 1] betoogt, rust er op [gedaagde 1] dan ook geen verplichting om [eiseres 1] te informeren over de verkoop(opbrengst) van de auto. Nu [gedaagde 1] bovendien na de comparitie vrijwillig een bankafschrift in het geding heeft gebracht waaruit blijkt wanneer, aan wie en voor welk bedrag de auto is verkocht, heeft [eiseres 1] geen belang meer bij het door haar gevorderde. Ook de vordering van [eiseres 1] onder II zal daarom worden afgewezen.
in reconventie
4.13.
De vordering van [gedaagde 1] komt erop neer dat hij [eiseres 1] verzoekt om tot verdeling van de partnerschapsgemeenschap en de nalatenschap over te gaan.
4.14.
Op grond van artikel 4:145 lid 1 BW kunnen erfgenamen, als er een executeur is benoemd die tot taak heeft goederen der nalatenschap te beheren, niet zonder zijn medewerking of machtiging van de kantonrechter over die goederen of hun aandeel daarin beschikken voordat zijn bevoegdheid tot beheer is geëindigd, tenzij de executeur zijn benoeming niet aanvaardt. De beschikkingsonbevoegdheid van de erfgenamen om zelfstandig over nalatenschapsgoederen te beschikken indien een executeur benoemd is, treedt in bij het openvallen van de nalatenschap. Dit is ook het geval als de executeur zijn functie nog niet heeft aanvaard.
4.15.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het testament rechtskracht heeft, is ook de benoeming van [gedaagde 3] tot executeur in de nalatenschap van erflater rechtsgeldig. Weliswaar heeft [gedaagde 1] de nalatenschap beneficiair aanvaard, zodat deze in principe op grond van artikel 4:195 BW moet worden vereffend. Artikel 4:202 lid 1 onder a BW bepaalt echter dat een vereffening achterwege kan blijven als een bevoegde executeur kan verklaren dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om de schulden te voldoen.
[gedaagde 1] heeft ter comparitie verklaard dat hij contact heeft gehad met [gedaagde 3] en dat [gedaagde 3] tegen hem heeft gezegd dat hij deze procedure wilde afwachten en dan weer verder zou zien. Hieruit blijkt dat [gedaagde 3] tot op heden zijn functie nog niet heeft aanvaard en dat hij in afwachting van de uitkomst van deze procedure zal besluiten of hij deze functie wel of niet zal aanvaarden. Ook uit de conclusie van antwoord van [gedaagde 3] blijkt niet dat [gedaagde 3] de taak van executeur niet op zich wil nemen. Zo lang [gedaagde 3] hierover nog geen definitieve beslissing heeft genomen is [gedaagde 1] , als erfgenaam, onbevoegd om zelfstandig over nalatenschapsgoederen te beschikken.
4.16.
Uitgangspunt van artikel 4:145 BW is dat de executele of de vereffening moet zijn voltooid voordat de nalatenschap kan worden verdeeld. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:939) is verdeling tijdens de executele of tijdens de vereffening alleen dan mogelijk, als de deelgenoot die verdeling vordert voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit zijn belang bij die vordering volgt en op grond waarvan aannemelijk is dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan of kunnen worden voldaan uit het vermogen dat zich in de nalatenschap bevindt.
4.17.
Aangezien nog geen verdeling van de partnerschapsgemeenschap heeft plaatsgevonden, [gedaagde 1] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat hij nu belang heeft bij een verdeling en [gedaagde 1] daarnaast niet aannemelijk heeft gemaakt dat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan of kunnen worden voldaan uit het vermogen dat zich in de nalatenschap bevindt, is de rechtbank van oordeel dat eerst de executele (of de vereffening, in het geval [gedaagde 3] de executeursbenoeming niet aanvaardt of geen ruimschoots toereikend verklaring aflegt) moet zijn voltooid voordat tot verdeling van de nalatenschap kan worden overgegaan.
4.18.
Daarnaast moet de executeur of moeten de vereffenaars eerst samen met [eiseres 1] tot verdeling van de partnerschapsgemeenschap overgaan. Vervolgens moeten de schulden van de nalatenschap, waaronder de kosten van de lijkbezorging, worden vastgesteld en moeten deze in mindering worden gebracht op het vermogen van erflater.
Hieruit blijkt dat (op dit moment) niet valt vast te stellen dat de omvang van de nalatenschap gelijk is aan 50% van de op 21 december 2018 aanwezige banksaldi van de bankrekeningen van erflater en [eiseres 1] , 50% van de waarde van het tuinhuisje en 50% van de inboedelgoederen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om de zaak, zoals door [gedaagde 1] ter comparitie is verzocht aan te houden en zal het gevorderde in reconventie dan ook af wijzen.
in het incident
4.19.
Het is nog onduidelijk of [gedaagde 3] de executeursbenoeming zal aanvaarden. Als [gedaagde 3] deze aanvaardt en een ruimschoots toereikend verklaring aflegt, zal hij degene zijn die de nalatenschap beheert en kan hij, gelet op het hiervoor genoemde artikel 4:145 BW, [eiseres 1] verzoeken om alle bankafschriften van de bankrekening van erflater en/of [eiseres 1] . [gedaagde 1] heeft in het geval van aanvaarding van de executeursbenoeming door [gedaagde 3] , deze mogelijkheid als erfgenaam niet. Nu nog niet duidelijk is of [gedaagde 3] executeur zal worden of dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de nalatenschap zullen gaan vereffenen, is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering te vroeg is ingesteld. Ook blijkt uit niets dat [gedaagde 1] er op dit moment belang bij heeft om over deze bankafschriften en aangiften inkomstenbelasting te beschikken. Tot slot heeft [eiseres 1] gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot aan deze procedure niet hebben verzocht om deze stukken en dat zij, als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de nalatenschap zullen vereffenen, de financiële stukken die zij op basis van de wet moet afgeven, aan hen zal afgeven. De rechtbank zal het incidenteel gevorderde gelet op het voorgaande dan ook afwijzen.
in conventie, in het incident en in reconventie
4.20.
Gelet op de (voormalige) familierelatie tussen partijen zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten zowel in de hoofdzaak als in het incident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in incident, in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.

Voetnoten

1.In zoverre verschilt deze situatie van die waarover de Hoge Raad zich uitsprak in zijn arrest van 11 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:911): nog afgezien van het feit dat deze uitspraak in de literatuur wordt bekritiseerd, is het in de notariële praktijk meer gebruikelijk dat een testateur zijn kinderen tot erfgenamen benoemt, dan dat een broer of zus als erfgenaam wordt aangewezen.