ECLI:NL:RBNHO:2022:3773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
15/081163-21 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarigen in zorg van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarigen die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de kinderen niet op zichzelf staan, maar op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen van de verdachte. De verdachte heeft zich in situaties bevonden waarin hij intiem lichamelijk contact met de kinderen heeft gehad, wat getuigt van een seksuele interesse in hen. De rechtbank oordeelt dat de handelingen van de verdachte, gezien de aard en de context, als ontuchtig moeten worden gekwalificeerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en blijft ontkennen dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd, maar met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/081163-21 (P)
Uitspraakdatum: 12 april 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Schraven, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2020 te Odijk, gemeente Bunnik, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , door (telkens) met zijn, verdachtes hand(en) te wrijven over, in ieder geval betasten van de borst(en) en/of bil(len) en/of vagina, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 januari 2021 te Odijk, gemeente Bunnik, in elk geval in Nederland ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , door (telkens) met zijn, verdachtes hand(en) te knijpen in en/of wrijven over, in ieder geval betasten van de penis en/of bil(len), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De verklaringen van de kinderen [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ) zijn betrouwbaar en vinden tevens voldoende steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Bovendien kunnen hun verklaringen over en weer als ondersteuning dienen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe voert zij aan dat de door de verdachte gepleegde handelingen niet seksueel van aard noch in strijd met de sociaal-ethische norm zijn en dat enige seksuele intentie bij de verdachte ontbrak. Voorts heeft het betasten van de borsten, de vagina en de penis volgens de verdachte nooit plaatsgevonden. Uit de verklaringen van de kinderen blijkt niet van een zodanig onderscheidende werkwijze van de verdachte dat de verklaringen elkaar bij wijze van schakelbewijs kunnen ondersteunen. De raadsvrouw heeft vraagtekens gezet bij de bewijskracht van de verklaring van [slachtoffer 2] , omdat deze inconsistenties bevat. Het dossier bevat aldus onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 en feit 2
Stiefkind of aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarige
De rechtbank stelt voorop dat van een stiefkind in de zin van artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts sprake is in de situatie dat de verdachte en de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met elkaar gehuwd zijn (vgl. Hoge Raad 7 januari 1997, NJ 1997, 361). Uit het dossier volgt dat geen sprake is (geweest) van een huwelijk tussen de verdachte en de moeder van de kinderen, zodat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet als de stiefkinderen van de verdachte zijn aan te merken. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is evenwel gebleken dat sprake was van een gezinssituatie, waarbij de verdachte, de kinderen en hun moeder jarenlang samenwoonden en dat de verdachte de rol van opvoeder van de kinderen op zich had genomen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de kinderen wel kunnen worden aangemerkt als aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarigen ex artikel 249, eerste lid, Sr.
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank overweegt dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Om die reden dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van het vermeende slachtoffer. Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt. Beide kinderen hebben ten aanzien van de ontuchtige handelingen een concrete, gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. Zij hebben gedetailleerd verklaard over de aard van de door de verdachte gepleegde handelingen en over de context waarbinnen en de plaatsen waar de handelingen hebben plaatsgevonden. Zij hebben daarbij concrete en specifieke gebeurtenissen benoemd. [slachtoffer 1] heeft telkens consistent verklaard over het handelen door de verdachte, aanvankelijk in het informatief gesprek, vervolgens in haar getuigenverklaring en tenslotte ook bij de rechter-commissaris. Ook [slachtoffer 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard. Hoewel hij zijn verklaringen over de frequentie dat de verdachte zijn penis betastte in zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris heeft genuanceerd (de verdachte maakte vaak aanstalten om de penis van [slachtoffer 2] te betasten, maar [slachtoffer 2] heeft de verdachte daar meestal van kunnen weerhouden door de handen van de verdachte weg te slaan), blijft hij bij zijn verklaring dat de verdachte zijn penis tenminste éénmaal heeft betast. Nu [slachtoffer 2] op hoofdlijnen consequent heeft verklaard, maakt deze nuance niet dat zijn verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Ook de wijze waarop de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stand zijn gekomen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De eerste keer dat de kinderen over het misbruik hebben gesproken, was spontaan, in de veilige thuisomgeving, tegenover hun vader en de vriendin van vader. Nadat [slachtoffer 1] plots begon te huilen toen de verdachte ter sprake kwam en zij hard in haar vaders duim had geknepen om te laten merken hoe erg het (probleem) was, heeft zij haar vader verteld over het seksueel misbruik door de verdachte. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] gesproken over wat haar is overkomen en heeft zij aan hem gevraagd of de verdachte ook aan hem heeft gezeten. Hierop heeft [slachtoffer 2] bevestigend geantwoord en begon hij eveneens te huilen. Zowel de vader als de vriendin van vader hebben verklaard over de emotionele toestand (het verdriet) van de kinderen toen zij met hen over het seksueel misbruik spraken. De verklaringen komen de rechtbank dan ook authentiek voor.
De rechtbank overweegt voorts dat zich in het dossier geen enkel (concreet) aanknopingspunt bevindt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen valselijk zouden hebben afgelegd of dat deze anderszins niet juist zijn. Vermoedens die de verdachte heeft geuit over een mogelijk motief van de vader van de kinderen heeft hij niet onderbouwd, met name op het gebied van hoe en waarom de kinderen daardoor beïnvloed zouden zijn en uiteindelijk tot het afleggen van de belastende verklaringen zijn gekomen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting en tijdens het verhoor bij de politie erkend dat hij de kinderen frequent (sport)massages heeft gegeven. De verdachte heeft daarbij – onder meer – de billen en de liezen van de kinderen gemasseerd. De massages van [slachtoffer 1] vonden de eerste paar keer in de woonkamer plaats maar later op haar slaapkamer. De verdachte heeft [slachtoffer 1] gevraagd haar kleding uit te trekken, waaronder haar topje, bh en soms ook haar onderbroek. De verdachte heeft eens voorgesteld dat [slachtoffer 1] tijdens de massage op haar handen en knieën zou gaan zitten. Volgens de verdachte droeg hij tijdens de massages van [slachtoffer 1] ofwel kleding ofwel een versleten badjas. De verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] wel eens samen douchten en dat hij na het douchen [slachtoffer 2] masseerde terwijl hij, de verdachte, naakt was. Op andere momenten droeg hij zijn badjas terwijl hij [slachtoffer 2] masseerde. Onder zijn badjas droeg de verdachte vaak niets en soms een boxershort, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij veelvuldig met de kinderen heeft gestoeid. Dit gebeurde in de woonkamer of boven op het bed in de slaapkamer. Tijdens het stoeien heeft de verdachte de billen van de kinderen aangeraakt. Tijdens een van deze stoeipartijen zat [slachtoffer 1] in haar onderbroek op het gezicht van de verdachte. De verdachte heeft toen geblazen, omdat [slachtoffer 1] deed alsof zij een scheet ging laten. De verdachte is tijdens een stoeipartij met [slachtoffer 2] een paar keer door zijn knieën gezakt boven het gezicht van [slachtoffer 2] , het zogeheten “teabaggen”. De verdachte heeft ontkend dat hij de borsten en de vagina van [slachtoffer 1] en de penis van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de kinderen niet op zichzelf staan maar op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen van de verdachte. De verdachte heeft bekend dat hij een deel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen feitelijk heeft gepleegd, namelijk het wrijven over dan wel betasten van de billen van de kinderen. De verdachte heeft daarnaast erkend dat [slachtoffer 1] tijdens de massages geen kleding droeg, dat [slachtoffer 1] op haar handen en knieën is gaan zitten en dat hijzelf veelal een versleten badjas droeg en daar niet altijd ondergoed onder droeg. Ten aanzien van de massages van [slachtoffer 2] heeft de verdachte erkend dat hij de blote billen van [slachtoffer 2] heeft gemasseerd en dat hijzelf naakt was of de versleten badjas droeg zonder ondergoed. Kortom, de verdachte plaatst zichzelf telkens in de situaties waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik volgens de kinderen heeft plaatsgevonden. Van een situatie waarin steunbewijs ontbreekt voor de tenlastelegging in haar geheel is dan ook geen sprake.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de kinderen elkaar over en weer ondersteunen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. Hoge Raad 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat daarom ook de verklaring van [slachtoffer 1] als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [slachtoffer 2] en vice versa. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat de gedetailleerde verklaringen van de kinderen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. De verdachte masseerde de kinderen telkens na het sporten, vroeg hen waar het zeer deed en masseerde vervolgens ook (richting) hun geslachtsdelen. De massages begonnen aanvankelijk normaal, maar langzaamaan ging de verdachte steeds verder. De verdachte zat wel eens bovenop hen, waardoor zij niet weg konden komen. De ontuchtige handelingen vonden plaats in een aparte kamer van de woning (de slaapkamer van [slachtoffer 1] dan wel de slaapkamer van moeder), terwijl hun moeder daarbij niet aanwezig was. De massages stopten op het moment dat hun moeder in de buurt kwam. In eerste instantie begon de verdachte bij [slachtoffer 1] , maar toen zij zichzelf distantieerde van de verdachte verlegde de verdachte zijn aandacht naar [slachtoffer 2] .
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de kinderen en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde handelingen.
Ontuchtig karakter
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de bewezen handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Van een ontuchtige handeling als bedoeld in de wet is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt, kunnen daarbij relevant zijn. Niet doorslaggevend is evenwel of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de grenzen van zijn rol als verzorgende volwassene ver heeft overschreden. De manier waarop de verdachte zich telkens buiten de aanwezigheid van hun ouders met de kinderen heeft bezig gehouden, was veelal gericht op intiem lichamelijk contact met (de geslachtsdelen van) de kinderen en getuigt van een seksuele interesse van de verdachte in de kinderen. De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de handelingen van de verdachte, in samenhang en naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm bezien, van seksuele aard zijn. Gelet op de verhouding en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de kinderen zijn die handelingen dusdanig in strijd met de geldende sociaal-ethische norm dat sprake is van ontucht.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2020 te Odijk, gemeente Bunnik, ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , door telkens met zijn, verdachtes, handen te wrijven over en te betasten de borsten, billen en vagina van voornoemde [slachtoffer 1] ;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 januari 2021 te Odijk, gemeente Bunnik, ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , door telkens met zijn, verdachtes, handen te betasten de penis en billen van voornoemde [slachtoffer 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2, telkens:
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met twee aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen. De ontuchtige handelingen bestonden uit het wrijven over dan wel het betasten van de billen, de borsten en de geslachtsdelen van de kinderen. De verdachte heeft het in hem door de slachtoffers en hun ouders gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd. De verdachte heeft tevens een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de twee kinderen. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en het voor hen tevens grote psychische gevolgen kan hebben. Het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis van de slachtoffers, bij uitstek een plek waar zij zich veilig hadden moeten voelen en in alle bescherming hadden moeten kunnen opgroeien. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie en overwicht als verzorgende volwassene ten opzichte van de minderjarige kinderen. De rechtbank houdt er ook rekening mee dat de verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het verwerpelijke van zijn handelen en daarvoor op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen. De verdachte volhardt in zijn ontkenning waar het specifiek gaat om het strafbare en verwijtbare van zijn handelen en plaatst zichzelf ten onrechte in een slachtofferrol.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 16 augustus 2021 van [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. In het rapport wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat, wegens de ontkennende houding van de verdachte, geen relatie tussen het delictgedrag en de criminogene factoren kan worden gelegd. Ondanks dat de verdachte ontkent, is er in enige mate sprake van een responsieve houding. De verdachte wenst meer inzicht te verkrijgen in zijn gedrag om risico’s in de toekomst te kunnen vermijden. De reclassering adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op de straffen die in de rechtspraak in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- zich op door de reclassering te bepalen momenten en tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland, gevestigd te Oostvest 60, 2011 AK Haarlem, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling zal laten stellen van de forensische poli De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Allegro, voorzitter,
mrs. C.W.M. Giesen en M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2022.
mr. M. Goedhart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.