3.3.2Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 en feit 2
Stiefkind of aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarige
De rechtbank stelt voorop dat van een stiefkind in de zin van artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts sprake is in de situatie dat de verdachte en de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met elkaar gehuwd zijn (vgl. Hoge Raad 7 januari 1997, NJ 1997, 361). Uit het dossier volgt dat geen sprake is (geweest) van een huwelijk tussen de verdachte en de moeder van de kinderen, zodat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet als de stiefkinderen van de verdachte zijn aan te merken. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is evenwel gebleken dat sprake was van een gezinssituatie, waarbij de verdachte, de kinderen en hun moeder jarenlang samenwoonden en dat de verdachte de rol van opvoeder van de kinderen op zich had genomen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de kinderen wel kunnen worden aangemerkt als aan de zorg van de verdachte toevertrouwde minderjarigen ex artikel 249, eerste lid, Sr.
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank overweegt dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Om die reden dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van het vermeende slachtoffer. Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). De betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt. Beide kinderen hebben ten aanzien van de ontuchtige handelingen een concrete, gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. Zij hebben gedetailleerd verklaard over de aard van de door de verdachte gepleegde handelingen en over de context waarbinnen en de plaatsen waar de handelingen hebben plaatsgevonden. Zij hebben daarbij concrete en specifieke gebeurtenissen benoemd. [slachtoffer 1] heeft telkens consistent verklaard over het handelen door de verdachte, aanvankelijk in het informatief gesprek, vervolgens in haar getuigenverklaring en tenslotte ook bij de rechter-commissaris. Ook [slachtoffer 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank consistent verklaard. Hoewel hij zijn verklaringen over de frequentie dat de verdachte zijn penis betastte in zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris heeft genuanceerd (de verdachte maakte vaak aanstalten om de penis van [slachtoffer 2] te betasten, maar [slachtoffer 2] heeft de verdachte daar meestal van kunnen weerhouden door de handen van de verdachte weg te slaan), blijft hij bij zijn verklaring dat de verdachte zijn penis tenminste éénmaal heeft betast. Nu [slachtoffer 2] op hoofdlijnen consequent heeft verklaard, maakt deze nuance niet dat zijn verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Ook de wijze waarop de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stand zijn gekomen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. De eerste keer dat de kinderen over het misbruik hebben gesproken, was spontaan, in de veilige thuisomgeving, tegenover hun vader en de vriendin van vader. Nadat [slachtoffer 1] plots begon te huilen toen de verdachte ter sprake kwam en zij hard in haar vaders duim had geknepen om te laten merken hoe erg het (probleem) was, heeft zij haar vader verteld over het seksueel misbruik door de verdachte. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] gesproken over wat haar is overkomen en heeft zij aan hem gevraagd of de verdachte ook aan hem heeft gezeten. Hierop heeft [slachtoffer 2] bevestigend geantwoord en begon hij eveneens te huilen. Zowel de vader als de vriendin van vader hebben verklaard over de emotionele toestand (het verdriet) van de kinderen toen zij met hen over het seksueel misbruik spraken. De verklaringen komen de rechtbank dan ook authentiek voor.
De rechtbank overweegt voorts dat zich in het dossier geen enkel (concreet) aanknopingspunt bevindt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen valselijk zouden hebben afgelegd of dat deze anderszins niet juist zijn. Vermoedens die de verdachte heeft geuit over een mogelijk motief van de vader van de kinderen heeft hij niet onderbouwd, met name op het gebied van hoe en waarom de kinderen daardoor beïnvloed zouden zijn en uiteindelijk tot het afleggen van de belastende verklaringen zijn gekomen.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting en tijdens het verhoor bij de politie erkend dat hij de kinderen frequent (sport)massages heeft gegeven. De verdachte heeft daarbij – onder meer – de billen en de liezen van de kinderen gemasseerd. De massages van [slachtoffer 1] vonden de eerste paar keer in de woonkamer plaats maar later op haar slaapkamer. De verdachte heeft [slachtoffer 1] gevraagd haar kleding uit te trekken, waaronder haar topje, bh en soms ook haar onderbroek. De verdachte heeft eens voorgesteld dat [slachtoffer 1] tijdens de massage op haar handen en knieën zou gaan zitten. Volgens de verdachte droeg hij tijdens de massages van [slachtoffer 1] ofwel kleding ofwel een versleten badjas. De verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] wel eens samen douchten en dat hij na het douchen [slachtoffer 2] masseerde terwijl hij, de verdachte, naakt was. Op andere momenten droeg hij zijn badjas terwijl hij [slachtoffer 2] masseerde. Onder zijn badjas droeg de verdachte vaak niets en soms een boxershort, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij veelvuldig met de kinderen heeft gestoeid. Dit gebeurde in de woonkamer of boven op het bed in de slaapkamer. Tijdens het stoeien heeft de verdachte de billen van de kinderen aangeraakt. Tijdens een van deze stoeipartijen zat [slachtoffer 1] in haar onderbroek op het gezicht van de verdachte. De verdachte heeft toen geblazen, omdat [slachtoffer 1] deed alsof zij een scheet ging laten. De verdachte is tijdens een stoeipartij met [slachtoffer 2] een paar keer door zijn knieën gezakt boven het gezicht van [slachtoffer 2] , het zogeheten “teabaggen”. De verdachte heeft ontkend dat hij de borsten en de vagina van [slachtoffer 1] en de penis van [slachtoffer 2] heeft aangeraakt.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de kinderen niet op zichzelf staan maar op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen van de verdachte. De verdachte heeft bekend dat hij een deel van de in de tenlastelegging genoemde handelingen feitelijk heeft gepleegd, namelijk het wrijven over dan wel betasten van de billen van de kinderen. De verdachte heeft daarnaast erkend dat [slachtoffer 1] tijdens de massages geen kleding droeg, dat [slachtoffer 1] op haar handen en knieën is gaan zitten en dat hijzelf veelal een versleten badjas droeg en daar niet altijd ondergoed onder droeg. Ten aanzien van de massages van [slachtoffer 2] heeft de verdachte erkend dat hij de blote billen van [slachtoffer 2] heeft gemasseerd en dat hijzelf naakt was of de versleten badjas droeg zonder ondergoed. Kortom, de verdachte plaatst zichzelf telkens in de situaties waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik volgens de kinderen heeft plaatsgevonden. Van een situatie waarin steunbewijs ontbreekt voor de tenlastelegging in haar geheel is dan ook geen sprake.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de kinderen elkaar over en weer ondersteunen. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. Hoge Raad 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat daarom ook de verklaring van [slachtoffer 1] als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [slachtoffer 2] en vice versa. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat de gedetailleerde verklaringen van de kinderen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertonen, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. De verdachte masseerde de kinderen telkens na het sporten, vroeg hen waar het zeer deed en masseerde vervolgens ook (richting) hun geslachtsdelen. De massages begonnen aanvankelijk normaal, maar langzaamaan ging de verdachte steeds verder. De verdachte zat wel eens bovenop hen, waardoor zij niet weg konden komen. De ontuchtige handelingen vonden plaats in een aparte kamer van de woning (de slaapkamer van [slachtoffer 1] dan wel de slaapkamer van moeder), terwijl hun moeder daarbij niet aanwezig was. De massages stopten op het moment dat hun moeder in de buurt kwam. In eerste instantie begon de verdachte bij [slachtoffer 1] , maar toen zij zichzelf distantieerde van de verdachte verlegde de verdachte zijn aandacht naar [slachtoffer 2] .
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van de kinderen en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde handelingen.
Ontuchtig karakter
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de bewezen handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Van een ontuchtige handeling als bedoeld in de wet is sprake indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt, kunnen daarbij relevant zijn. Niet doorslaggevend is evenwel of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de grenzen van zijn rol als verzorgende volwassene ver heeft overschreden. De manier waarop de verdachte zich telkens buiten de aanwezigheid van hun ouders met de kinderen heeft bezig gehouden, was veelal gericht op intiem lichamelijk contact met (de geslachtsdelen van) de kinderen en getuigt van een seksuele interesse van de verdachte in de kinderen. De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de handelingen van de verdachte, in samenhang en naar hun aard en uiterlijke verschijningsvorm bezien, van seksuele aard zijn. Gelet op de verhouding en het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de kinderen zijn die handelingen dusdanig in strijd met de geldende sociaal-ethische norm dat sprake is van ontucht.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.