Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Om die reden dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van de aangever. Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
3.3.1Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Op 22 maart 2011 heeft de aangever aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte, destijds zijn stiefvader, in de periode tussen zijn negende en veertiende levensjaar. De aangever heeft – kort samengevat – verklaard dat de verdachte ongeveer twee à drie keer per week met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van de aangever heeft gewreven. Vervolgens kwam de verdachte klaar en veegde hij het schoon, aldus de aangever. Voorts heeft de aangever verklaard dat de verdachte hem heeft gepijpt op de zolder van de woning.
De eerste aangifte tegen de verdachte is door het Openbaar Ministerie geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Op 31 januari 2019 heeft de aangever voor de tweede maal aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. Tijdens deze aangifte heeft de aangever – onder meer – verklaard dat de verdachte hem destijds ook meermaals heeft gepenetreerd met zijn vinger. De aangever heeft verklaard dat de verdachte, vóórdat hij met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of billen van de aangever wreef, zijn vinger in de anus van de aangever stopte.
Uit het informatief gesprek zeden op 17 augustus 2018 volgt dat de aangever de penetratie niet tijdens zijn eerste aangifte heeft benoemd, omdat “
hij het zijn mond niet uitkreeg, het kwam niet in zijn gedachten voor”.
Uit het dossier volgt dat de aangever omstreeks maart 2011 voor het eerst over het seksueel misbruik heeft gesproken met zijn vriend en collega [getuige 2] . Op 19 mei 2011 heeft de getuige [getuige 2] – die blijkens zijn eigen verklaring zelf seksueel misbruik zou hebben ervaren – verklaard dat de aangever hem toen heeft gevraagd of er tijdens het misbruik van [getuige 2] iemand in hem heeft gezeten, dat de getuige deze vraag ontkennend heeft beantwoord en dat de aangever vervolgens heeft gezegd dat dit bij hem ook niet het geval is geweest.
Voorts volgt uit het dossier dat de aangever direct na de disclosure tegenover [getuige 2] ook zijn moeder heeft ingelicht over het seksueel misbruik door de verdachte. Op 16 juni 2011 heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat de aangever heeft verteld dat de verdachte niet in de aangever is geweest maar dat hij er – de rechtbank begrijpt: de anus en/of de billen – langs is gegaan.
Uit de medische informatie in het dossier volgt dat de aangever zich begin 2018 heeft aangemeld voor behandeling in verband met slaapproblemen en depressieve klachten als gevolg van seksueel misbruik. Vastgesteld wordt dat bij de aangever sprake is van een chronische complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS). De aangever heeft vervolgens traumabehandeling(en) gevolgd.
De rechtbank stelt voorop dat de aangever heeft verklaard over gebeurtenissen die zich volgens hem lang geleden, beginnend in zijn vroege jeugd, hebben afgespeeld. De aangever heeft niet consistent verklaard dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van zijn lichaam. De aangever heeft pas bij zijn tweede aangifte op 31 januari 2019 voor het eerst verklaard dat de verdachte zijn, verdachtes, vinger in de anus van de aangever heeft gestopt, terwijl hij daar eerder (in 2011) andersluidend met de getuigen over heeft gesproken. Voordat de aangever de tweede aangifte heeft gedaan, heeft hij gesprekken gevoerd met een psychiater en een systeemtherapeut en traumabehandeling(en) ondergaan. Gelet op het lange tijdsverloop in combinatie met de bij de aangever vastgestelde PTSS en de traumatherapie die hij daarvoor heeft gevolgd, kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat de herinneringen van de aangever op dit specifieke punt zijn gekleurd. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van de aangever, voor zover deze ziet op het seksueel binnendringen van zijn lichaam, niet voor het bewijs kan gebruiken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd.
3.3.3Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Zoals hierboven reeds benoemd, heeft de aangever bij zijn eerste aangifte verklaard dat hij tussen zijn negende en veertiende levensjaar ongeveer twee à drie keer per week seksueel is misbruikt door de verdachte. Het misbruik bestond uit het wrijven van de penis van de verdachte langs de anus en/of tussen de billen van de aangever, het klaarkomen op het lichaam van de aangever en het pijpen van de aangever door de verdachte. Bij de tweede aangifte heeft de aangever zijn verklaring op deze afzonderlijke onderdelen herhaald.
De rechtbank is van oordeel dat de aangever ten aanzien van de genoemde ontuchtige handelingen een gedetailleerde en authentieke verklaring heeft afgelegd. De aangever heeft gedetailleerd verklaard over de aard van de door de verdachte gepleegde handelingen en over de context waarbinnen en de plaatsen waar de handelingen hebben plaatsgevonden. De aangever verklaart over concrete en specifieke gebeurtenissen en beschrijft specifieke gevoelens en gedachtes die hij had bij het seksueel misbruik. Van enig motief van de zijde van de aangever voor het doen van een valse aangifte is niet gebleken. Vermoedens die de verdachte ter terechtzitting heeft geuit over een mogelijk motief van de moeder van de aangever heeft hij niet onderbouwd, met name op het gebied van hoe en waarom de aangever daardoor beïnvloed zou zijn en uiteindelijk tot het doen van aangifte van het tenlastegelegde is gekomen.
De geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever wordt onderstreept door de verklaring van de getuige [getuige 3] , de moeder van de aangever. Zij bevestigt immers dat twee specifieke gebeurtenissen waarover de aangever heeft verklaard, hebben plaatsgevonden, te weten i) de beschuldiging van de verdachte dat de aangever met een stokje in de billen van zijn broertje [naam] zou hebben gezeten, en ii) de omstandigheid dat de verdachte ‘s nachts samen met de aangever op zolder was.
Ook de wijze waarop de verklaring van de aangever tot stand is gekomen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid daarvan. De eerste keer dat de aangever over het misbruik heeft gesproken, was spontaan, tegenover een vriend en collega, waarna de aangever diezelfde nacht ook direct zijn moeder heeft ingelicht. Zowel genoemde getuige als de getuige [getuige 3] hebben verklaard over de emotionele toestand (het verdriet, de agressie) van de aangever toen hij met hen over het seksueel misbruik sprak.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de aangever dat er sprake is geweest van seksueel misbruik door de verdachte, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het steunbewijs
De verklaringen van de aangever vinden tevens in voldoende mate steun in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Zo wordt de verklaring van de aangever dat hij midden in de nacht door de verdachte mee is genomen naar de zolder en door de verdachte is gepijpt, waarbij zijn moeder wakker is geworden en vroeg wat zij boven aan het doen waren, ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Zij heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat de aangever ’s nachts niet op bed lag maar met de verdachte op zolder was en zij meent dat zij destijds iets geroepen heeft waarop de verdachte op een geruststellende manier heeft gereageerd.
Schakelbewijs
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. Hoge Raad 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank is van oordeel dat daarom ook de verklaring van de getuige [getuige 1] , een nichtje van de verdachte, als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van de aangever. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat de gedetailleerde verklaring van de getuige op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met de verklaring van de aangever, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Niet alleen komt de leeftijd (negen à tien jaar) van de aangever en de getuige overeen, maar ook de door hen beschreven modus operandi van de verdachte. De verdachte ligt bovenop, wrijft met zijn penis langs (de buitenkant van) de vagina of de billen, komt klaar op het lichaam en maakt dit vervolgens zelf schoon. De ontuchtige handelingen vinden plaats in een aparte kamer van de woning, op momenten dat andere bewoners niet aanwezig zijn of liggen te slapen.
Voor zover de verdediging heeft geprobeerd de getuige [getuige 1] in het diskrediet te stellen, welke poging op geen enkele wijze is onderbouwd, overweegt de rechtbank dat de getuige tot de familie van de verdachte behoort en aldus geen (familiaire) banden heeft met (de moeder van) de aangever. Dat de getuige door de moeder van de aangever zou zijn aangezet tot het afleggen van een valse belastende verklaring, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van de getuige.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van de aangever en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.