ECLI:NL:RBNHO:2022:2712

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
15/165809-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van seksueel binnendringen en veroordeling voor ontucht met minderjarige stiefzoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefzoon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van seksueel binnendringen, omdat de verklaring van de aangever niet consistent was en er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van zijn herinneringen, mede door de lange tijdsverloop en de vastgestelde PTSS. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aangever, die destijds tussen de negen en veertien jaar oud was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met de aangever. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 10.000,- voor immateriële schade. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak en heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/165809-19 (P)
Uitspraakdatum: 29 maart 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 maart 2022 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. A.F. Mandos, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2004 tot en met 14 april 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
(daarna) zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht en/of bewogen;
Subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2004 tot en met 14 april 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit (telkens)
- met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] wrijven en/of bewegen, en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) de anus van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] door hem, verdachte;
Feit 2
Primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2007 tot en met 14 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte telkens zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
(daarna) zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] gebracht en/of bewogen;
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 april 2007 tot en met 14 april 2011 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
(telkens)
- met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] wrijven en/of bewegen, en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) de anus van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] door hem, verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie acht de verklaring van de aangever, hoewel deze niet geheel consistent is, voldoende betrouwbaar. De verklaring waarin de aangever over zijn ervaringen heeft verteld, komt authentiek en geloofwaardig over. Daarnaast vindt de aangifte voldoende steun in de medische gegevens, de aanvullende verklaring van de moeder, de chatgesprekken en de verklaring van het nichtje van de verdachte [getuige 1] , die kenmerkende gelijkenissen vertoont met de verklaring van de aangever.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verklaring van de aangever is onvoldoende betrouwbaar. Mogelijk is er als gevolg van het ziektebeeld van de aangever en het lange tijdsverloop sprake van het fenomeen “
malingering”, inhoudende dat symptomen worden aangedikt of overdreven met een specifiek doel. Daar komt bij dat de verklaring van de aangever op zichzelf staat. De verklaring van het nichtje van de verdachte [getuige 1] moet als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven omdat zij met ernstige problematiek kampt, drugsverslaafd is en een moeilijke verhouding heeft met haar familie. De overige verklaringen in het dossier zijn “van horen zeggen” en bieden onvoldoende steun aan de feitelijke gedragingen waarvan de verdachte wordt beschuldigd. Dat er bij de aangever PTSS zou zijn vastgesteld, kan tal van (andere) oorzaken hebben en hoeft niet te betekenen dat er seksueel misbruik door de verdachte heeft plaatsgevonden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hooguit ontuchtige handelingen zonder penetratie (feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair) bewezen zouden kunnen worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Om die reden dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van de verklaring(en) van de aangever. Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (vgl. Hoge Raad 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7746). Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717).
3.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primairNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Op 22 maart 2011 heeft de aangever aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte, destijds zijn stiefvader, in de periode tussen zijn negende en veertiende levensjaar. De aangever heeft – kort samengevat – verklaard dat de verdachte ongeveer twee à drie keer per week met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van de aangever heeft gewreven. Vervolgens kwam de verdachte klaar en veegde hij het schoon, aldus de aangever. Voorts heeft de aangever verklaard dat de verdachte hem heeft gepijpt op de zolder van de woning.
De eerste aangifte tegen de verdachte is door het Openbaar Ministerie geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Op 31 januari 2019 heeft de aangever voor de tweede maal aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte. Tijdens deze aangifte heeft de aangever – onder meer – verklaard dat de verdachte hem destijds ook meermaals heeft gepenetreerd met zijn vinger. De aangever heeft verklaard dat de verdachte, vóórdat hij met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of billen van de aangever wreef, zijn vinger in de anus van de aangever stopte.
Uit het informatief gesprek zeden op 17 augustus 2018 volgt dat de aangever de penetratie niet tijdens zijn eerste aangifte heeft benoemd, omdat “
hij het zijn mond niet uitkreeg, het kwam niet in zijn gedachten voor”.
Uit het dossier volgt dat de aangever omstreeks maart 2011 voor het eerst over het seksueel misbruik heeft gesproken met zijn vriend en collega [getuige 2] . Op 19 mei 2011 heeft de getuige [getuige 2] – die blijkens zijn eigen verklaring zelf seksueel misbruik zou hebben ervaren – verklaard dat de aangever hem toen heeft gevraagd of er tijdens het misbruik van [getuige 2] iemand in hem heeft gezeten, dat de getuige deze vraag ontkennend heeft beantwoord en dat de aangever vervolgens heeft gezegd dat dit bij hem ook niet het geval is geweest.
Voorts volgt uit het dossier dat de aangever direct na de disclosure tegenover [getuige 2] ook zijn moeder heeft ingelicht over het seksueel misbruik door de verdachte. Op 16 juni 2011 heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat de aangever heeft verteld dat de verdachte niet in de aangever is geweest maar dat hij er – de rechtbank begrijpt: de anus en/of de billen – langs is gegaan.
Uit de medische informatie in het dossier volgt dat de aangever zich begin 2018 heeft aangemeld voor behandeling in verband met slaapproblemen en depressieve klachten als gevolg van seksueel misbruik. Vastgesteld wordt dat bij de aangever sprake is van een chronische complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS). De aangever heeft vervolgens traumabehandeling(en) gevolgd.
De rechtbank stelt voorop dat de aangever heeft verklaard over gebeurtenissen die zich volgens hem lang geleden, beginnend in zijn vroege jeugd, hebben afgespeeld. De aangever heeft niet consistent verklaard dat sprake is geweest van seksueel binnendringen van zijn lichaam. De aangever heeft pas bij zijn tweede aangifte op 31 januari 2019 voor het eerst verklaard dat de verdachte zijn, verdachtes, vinger in de anus van de aangever heeft gestopt, terwijl hij daar eerder (in 2011) andersluidend met de getuigen over heeft gesproken. Voordat de aangever de tweede aangifte heeft gedaan, heeft hij gesprekken gevoerd met een psychiater en een systeemtherapeut en traumabehandeling(en) ondergaan. Gelet op het lange tijdsverloop in combinatie met de bij de aangever vastgestelde PTSS en de traumatherapie die hij daarvoor heeft gevolgd, kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid uitsluiten dat de herinneringen van de aangever op dit specifieke punt zijn gekleurd. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van de aangever, voor zover deze ziet op het seksueel binnendringen van zijn lichaam, niet voor het bewijs kan gebruiken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste is gelegd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever
Zoals hierboven reeds benoemd, heeft de aangever bij zijn eerste aangifte verklaard dat hij tussen zijn negende en veertiende levensjaar ongeveer twee à drie keer per week seksueel is misbruikt door de verdachte. Het misbruik bestond uit het wrijven van de penis van de verdachte langs de anus en/of tussen de billen van de aangever, het klaarkomen op het lichaam van de aangever en het pijpen van de aangever door de verdachte. Bij de tweede aangifte heeft de aangever zijn verklaring op deze afzonderlijke onderdelen herhaald.
De rechtbank is van oordeel dat de aangever ten aanzien van de genoemde ontuchtige handelingen een gedetailleerde en authentieke verklaring heeft afgelegd. De aangever heeft gedetailleerd verklaard over de aard van de door de verdachte gepleegde handelingen en over de context waarbinnen en de plaatsen waar de handelingen hebben plaatsgevonden. De aangever verklaart over concrete en specifieke gebeurtenissen en beschrijft specifieke gevoelens en gedachtes die hij had bij het seksueel misbruik. Van enig motief van de zijde van de aangever voor het doen van een valse aangifte is niet gebleken. Vermoedens die de verdachte ter terechtzitting heeft geuit over een mogelijk motief van de moeder van de aangever heeft hij niet onderbouwd, met name op het gebied van hoe en waarom de aangever daardoor beïnvloed zou zijn en uiteindelijk tot het doen van aangifte van het tenlastegelegde is gekomen.
De geloofwaardigheid van de verklaring van de aangever wordt onderstreept door de verklaring van de getuige [getuige 3] , de moeder van de aangever. Zij bevestigt immers dat twee specifieke gebeurtenissen waarover de aangever heeft verklaard, hebben plaatsgevonden, te weten i) de beschuldiging van de verdachte dat de aangever met een stokje in de billen van zijn broertje [naam] zou hebben gezeten, en ii) de omstandigheid dat de verdachte ‘s nachts samen met de aangever op zolder was.
Ook de wijze waarop de verklaring van de aangever tot stand is gekomen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de betrouwbaarheid daarvan. De eerste keer dat de aangever over het misbruik heeft gesproken, was spontaan, tegenover een vriend en collega, waarna de aangever diezelfde nacht ook direct zijn moeder heeft ingelicht. Zowel genoemde getuige als de getuige [getuige 3] hebben verklaard over de emotionele toestand (het verdriet, de agressie) van de aangever toen hij met hen over het seksueel misbruik sprak.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de aangever dat er sprake is geweest van seksueel misbruik door de verdachte, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het steunbewijs
De verklaringen van de aangever vinden tevens in voldoende mate steun in de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
Zo wordt de verklaring van de aangever dat hij midden in de nacht door de verdachte mee is genomen naar de zolder en door de verdachte is gepijpt, waarbij zijn moeder wakker is geworden en vroeg wat zij boven aan het doen waren, ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 3] . Zij heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat de aangever ’s nachts niet op bed lag maar met de verdachte op zolder was en zij meent dat zij destijds iets geroepen heeft waarop de verdachte op een geruststellende manier heeft gereageerd.
Schakelbewijs
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben toegedragen, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. Hoge Raad 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, NJ 2007/345, rov. 6.3.2 en Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, NJ 2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat daarom ook de verklaring van de getuige [getuige 1] , een nichtje van de verdachte, als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van de aangever. Daartoe gaat de rechtbank over, omdat de gedetailleerde verklaring van de getuige op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met de verklaring van de aangever, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Niet alleen komt de leeftijd (negen à tien jaar) van de aangever en de getuige overeen, maar ook de door hen beschreven modus operandi van de verdachte. De verdachte ligt bovenop, wrijft met zijn penis langs (de buitenkant van) de vagina of de billen, komt klaar op het lichaam en maakt dit vervolgens zelf schoon. De ontuchtige handelingen vinden plaats in een aparte kamer van de woning, op momenten dat andere bewoners niet aanwezig zijn of liggen te slapen.
Voor zover de verdediging heeft geprobeerd de getuige [getuige 1] in het diskrediet te stellen, welke poging op geen enkele wijze is onderbouwd, overweegt de rechtbank dat de getuige tot de familie van de verdachte behoort en aldus geen (familiaire) banden heeft met (de moeder van) de aangever. Dat de getuige door de moeder van de aangever zou zijn aangezet tot het afleggen van een valse belastende verklaring, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van de getuige.
Conclusie
Op grond van de betrouwbaar geachte verklaring van de aangever en het hierboven beschreven steunbewijs komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
Subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2004 tot en met 14 april 2007 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] wrijven en/of bewegen, en
- het pijpen van die [slachtoffer] door hem, verdachte;
Feit 2
Subsidiair
hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2007 tot en met 14 april 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit met zijn, verdachtes, penis langs de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] wrijven en/of bewegen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair, telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van vierentwintig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangever.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij bewezenverklaring, verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte – na een schuldsaneringstraject en begeleid wonen – weer een zelfstandige woning heeft, dat hij gezondheidsproblemen heeft en dat de lange voorgeschiedenis van de procedure en het tijdsverloop (ook) zwaar voor de verdachte zijn geweest. De raadsman heeft verzocht ten voordele van de verdachte af te wijken van de geldende richtlijnen voor straftoemeting. De verdachte verzet zich niet tegen een contactverbod met de aangever.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft het slachtoffer, destijds zijn minderjarige stiefzoon, meermalen seksueel misbruikt tussen zijn negende en veertiende levensjaar. De verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Hierdoor heeft de verdachte bij het slachtoffer een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van slachtoffers. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer tot op de dag van vandaag te kampen heeft met psychische problemen en gevoelens van schaamte en boosheid. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. Het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis van het slachtoffer, bij uitstek een plek waar hij zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen maar oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als volwassene ten opzichte van het slachtoffer, dat toen nog minderjarig was.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 september 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. In het rapport wordt – kort samengevat – geconcludeerd dat het risico op recidive, wegens de ontkennende houding van de verdachte, niet kan worden ingeschat. De reclassering adviseert aan de verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel.
De op te leggen straf
Gelet op de aard, ernst, duur en frequentie van het misbruik en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats. De rechtbank ziet noch in de omstandigheden van de onderhavige strafzaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken. Het lange tijdsverloop tussen het bewezenverklaarde en de strafoplegging, dat niet ongebruikelijk is in zaken zoals de onderhavige, is evenmin een omstandigheid waar de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening mee houdt bij het bepalen van de duur van de straf. De rechtbank komt evenwel tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat het seksueel binnendringen onder feit 1 primair en feit 2 primair niet bewezen zal worden verklaard.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met de aangever noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de materiële schade af te wijzen dan wel de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren, omdat niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De raadsman heeft zich ten aanzien van de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 25.760,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 5.760,-) en immateriële
(€ 20.000,-) schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 5.760,- aan verlies van verdienvermogen.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of de gevorderde materiële schade rechtstreeks is toegebracht door de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering alsmede de toelichting daarop biedt thans onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat er causaal verband bestaat tussen het disfunctioneren van de aangever op werkgebied, hetgeen tot het eindigen van zijn arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst heeft geleid, en het trauma dat hij als gevolg van het seksueel misbruik door de verdachte heeft opgelopen. Daarbij overweegt de rechtbank dat voor de vaststellingsovereenkomst kennelijk een standaardformulier is gebezigd en dat daarin geen nadere gegevens omtrent (de achtergrond van) de verstoring in de arbeidsrelatie zijn opgenomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering van de materiële schade en de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- zonder meer billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening. Nu de rechtbank het seksueel binnendringen onder feit 1 primair en feit 2 primair niet bewezen heeft verklaard, valt het toegewezen bedrag lager uit dan door de benadeelde partij is gevorderd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering dat tot niet-ontvankelijkheid heeft geleid desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van ontuchtige handelingen jegens iemand beneden de leeftijd van zestien jaar] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van het contactverbod.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mrs. H.E. van Harten en D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
mr. Van Harten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.