ECLI:NL:RBNHO:2022:264

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15/860121-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie met oogmerk tot liquidaties en wapenbezit in de megazaak Himalaya

In de megazaak Himalaya, die zich richt op liquidaties en criminele organisaties tussen 2013 en 2016, heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte A.G. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bijna twee weken heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten beoordeeld, die zijn verkregen na een rechtshulpverzoek aan Canada. De rechtbank oordeelde dat de Ennetcom-berichten rechtmatig zijn verkregen en dat er geen sprake was van bewijsuitsluiting. De verdachte heeft zich in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 beziggehouden met het 'spotten' van doelwitten en heeft ondersteunende gedragingen verricht voor de organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een groot deel van de beschuldigingen, maar achtte de deelname aan de criminele organisatie bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860121-19 (P)
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 januari 2020, 3 februari 2020, 4 december 2020, 6 en 25 mei 2021, 22 juni 2021, 30 augustus 2021, 11 oktober 2021, 6 december 2021 en 19 januari 2022 in de zaak tegen de verdachte:
[A.G.],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
[zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.M. den Blanken, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen de verdachte maakt onderdeel uit van de megazaak Himalaya, waarin meerdere verdachten terecht staan. De rechtbank doet vandaag in alle zaken uitspraak.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 september 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
  • het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 1] ;
  • de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 4] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld.
In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is.
De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.2
De verklaringen van de medeverdachte [I.K.]
De medeverdachte [I.K.] heeft in de maand juni 2021, verspreid over vier dagen, in totaal negen verklaringen afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn opgenomen in map 54.
heeft in deze verklaringen uitgebreid verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten, maar hij heeft ook verklaard over andere betrokkenen. Hierbij heeft hij enkele medeverdachten belast, anderen ontlast, en over sommige medeverdachten/personen wenste hij niet te verklaren.
De rechtbank heeft deze politieverklaringen van [I.K.] toegevoegd aan alle afzonderlijke dossiers. Voorts is [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, op vordering van het Openbaar Ministerie en/of op verzoek van de verdediging, ter terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten. Naast op 4 oktober 2021 was dat op:
- 11 oktober 2021 inzake de verdachte, [Y.A.] , [R.P.] en [H.M.]
- 12 oktober 2021 inzake [El H.] en [K.J.]
- 20 oktober 2021 inzake [G.C.] en [S.I.] .
Afgezien van de strafzaak tegen de medeverdachte [El H.] (zijn oom), waarin [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht heeft beroepen, heeft [I.K.] bij gelegenheid van deze getuigenverhoren antwoord gegeven op (het merendeel van) de aan hem gestelde vragen.
De rechtbank stelt voorop dat zowel de politieverklaringen van [I.K.] als de verklaring die [I.K.] als getuige ter terechtzitting in de zaak van de verdachte heeft afgelegd, bruikbaar zijn voor het bewijs, althans de waardering van het bewijsmateriaal. Geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat bij het eventuele gebruik van deze verklaringen de nodige behoedzaamheid is geboden en een bijzonder kritische blik is vereist. Daartoe is het volgende van belang.
Tot juni 2021 heeft [I.K.] zich, vanaf zijn aanhouding in april 2018, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht respectievelijk verschoningsrecht beroepen: bij zijn politieverhoren, bij zijn pro forma zittingen, bij zijn getuigenverhoor in enkele zaken bij de rechter-commissaris, en ook bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, eind april en begin mei 2021.
[I.K.] heeft zijn politieverklaringen eerst afgelegd nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie tot een bewezenverklaring van alle aan [I.K.] ten laste gelegde feiten heeft gerekwireerd, en oplegging van een levenslange gevangenisstraf heeft gevorderd. Deze straf is alleen tegen [I.K.] geëist.
Dat [I.K.] verklaringen is gaan afleggen, lijkt in de eerste plaats dan ook te zijn ingegeven door dat hij wil voorkomen dat hij een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, althans – zo begrijpt de rechtbank zijn belastende verklaringen richting met name de medeverdachten [G.C.] en [H.M.] – om niet als enige een zware straf te krijgen.
Dit betekent niet dat de verklaringen van [I.K.] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn – deze verklaringen kunnen wel degelijk de waarheid behelzen – maar behoedzaamheid is geboden.
Hierbij komt dat [I.K.] er blijk van heeft gegeven een zeer gedetailleerde dossierkennis te hebben. Hij verscheen regelmatig met een laptop met daarop het digitale dossier op de zitting. En hij heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting en het requisitoir kunnen horen wat de rechtbank en het Openbaar Ministerie relevant vinden, ook in zaken van medeverdachten.
Dit maakt óók dat een kritische blik is vereist: Zijn de verklaringen van [I.K.] – over gebeurtenissen in de periode 2013-2015 – gebaseerd op eigen wetenschap of gaat het om invullingen, interpretaties, aan de hand van het dossier? Invullingen, die mogelijk door bepaalde motieven zijn ingegeven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van [I.K.] alleen voor (de waardering van) het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlagen II en III bij dit vonnis.
3.3.4
Identificatie PGP-adressen en bijnamen
In het dossier komen verschillende PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen op grond waarvan de rechtbank tot de identificatie van de gebruikers van die PGP-adressen en bijnamen komt.
De rechtbank stelt met betrekking tot het/de aan de verdachte toegeschreven PGP-adres en bijnaam het volgende vast.
[e-mailadres 1] (hierna: 8oes)
De rechtbank heeft de medeverdachten [I.K.] en [Y.A.] – beiden bekenden van de verdachte – geïdentificeerd als de gebruikers van de Ennetcom-adressen beginnend met 4j9q respectievelijk 12zg.
Op 6 september 2014 gaat 8oes over naar een persoon die “Soes” wordt genoemd.
Omstreeks 17.31 uur stuurt 8oes naar 4j9q ( [I.K.] ) dat hij in “Joc” op bezoek was bij “ [bijnaam 1] ”. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte meerdere keren is gecontroleerd in het bijzijn van [naam 2] . Deze persoon zat tijdens het versturen van voornoemd bericht in een Justitiële Jeugdinrichting, ook bekend als Jongeren Opvangcentrum (JOC).
Op 13 september 2014 stuurt 8oes twee telefoonnummers, van zijn vader en moeder, naar 4j9q ( [I.K.] ). Deze telefoonnummers stonden op naam van de ouders van de verdachte.
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: *1092) in de periode van april tot en met september 2014 meerdere contactmomenten had met de telefoonnummers van de ouders van de verdachte.
In een telefoon die in de woning van [M.A.H.] , een bekende van de verdachte, is aangetroffen, stond *1092 opgeslagen als “ [bijnaam A.G.] ”.
Op 17 juli 2014 noemt 12zg ( [Y.A.] ) in berichten aan 4j9q ( [I.K.] ) locaties waar “soes” zou zijn. Uit een vergelijking van de analyse van de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer *1092 en de inhoud van de PGP-communicatie tussen 12zg ( [Y.A.] ) en 4j9q ( [I.K.] ), is gebleken dat *1092 reisbewegingen maakt die overeenkomen met locaties van “soes” die 12zg ( [Y.A.] ) aan 4j9q ( [I.K.] ) doorgeeft. Op 13 juli 2014 speelt er iets soortgelijks.
Op 10 september 2014 om 14.04 uur stuurt 4j9q ( [I.K.] ) naar 8oes:
“Eindhoven bro kom schatje”. Ongeveer een half uur later antwoordt 8oes:
“Zit in de trein”. Uit de historische verkeersgegevens van *1092 is gebleken dat dit telefoonnummer op 10 september 2014 omstreeks 13.30 uur in Amsterdam is, de woonplaats van de verdachte, en ’s avonds in Eindhoven.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de periode vanaf 6 september 2014 de gebruiker is geweest van 8oes.
“Soes”
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande tevens vast dat “Soes” een bijnaam is van de verdachte.
3.3.5
Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575)
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Criminele organisatie
Juridisch kader
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134)
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502)
De onderhavige zaak
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met [S.I.] waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , [K.J.] en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [K.J.] geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.H.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 1] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 1] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met zijn oom Hamza [El H.] . Uit de berichten kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 2] , de neef van [slachtoffer 1] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan [El H.] : ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. [El H.] vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt [El H.] aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. [El H.] stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [El H.] , samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 2] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 1] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 2] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 2] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 4] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met [S.I.] contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 4] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 3] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 3] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder wens omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [naam 3] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.H.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ ( [K.J.] ) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.H.] (‘Chavez’) en [K.J.] (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.H.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door [K.J.] gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In een in het appartement van [S.I.] in Benidorm (Spanje) in beslag genomen telefoon is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: [S.I.]
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: [K.J.]
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan [K.J.] aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. [K.J.] antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van [K.J.] door aan [S.I.] en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. [S.I.] zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat [S.I.] en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 2] (‘ [bijnaam 2] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 3] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 2] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 3] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van [S.I.] blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met [S.I.] , die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder [S.I.] in beslag genomen telefoon is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat [S.I.] en [K.J.] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 2] (“ [bijnaam 2] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 3] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). [K.J.] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres 2] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 4] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.H.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode.
Hierbij stelt de rechtbank het volgende voorop. Hiervoor is geoordeeld dat “Soes” een bijnaam is van de verdachte. Voorts zijn de medeverdachten [Y.A.] en [I.K.] – bekenden van de verdachte – op grond van de in bijlage II vermelde bewijsmiddelen geïdentificeerd als de gebruikers van de adressen 12zg respectievelijk 4j9q.
Op basis van de inhoud van de berichten die vanaf 12 juli 2014, via deze adressen, tussen [Y.A.] en [I.K.] worden gewisseld, bestaan zeer sterke aanwijzingen dat zij zich in georganiseerd verband bezig hielden met het plegen van plofkraken en mogelijk ook andere vermogensdelicten. Er zijn daarnaast sterke aanwijzingen dat ook de verdachte tot dit samenwerkingsverband behoorde.
Dit is echter niet het samenwerkingsverband waar het in deze zaak om gaat en wat aan de verdachte is ten laste gelegd. Zo ook het Openbaar Ministerie expliciet in het requisitoir (pagina 102, boven).
Gelet op de inhoud van het dossier, en ook gehoord het betoog van de raadsman – die terecht aandacht heeft gevraagd voor het fenomeen “netwerkorganisatie” – acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode tot 6 september 2014, zijnde de dag waarop hij het e-mailadres 8oes in gebruik nam, aan de ten laste gelegde criminele organisatie heeft deelgenomen.
De rechtbank wijkt hiermee af van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van het Openbaar Ministerie. In het vonnis in de strafzaak tegen de medeverdachte [Y.A.] heeft de rechtbank dit uitgebreid gemotiveerd. Dit vonnis is als bijlage IV aan dit vonnis gehecht.
Wat betreft de periode vanaf 6 september 2014 komt de rechtbank echter tot een ander oordeel.
Op grond van de inhoud van de in bijlage III opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte heeft zich in de periode vanaf 6 september 2014 beziggehouden met het ‘spotten’ van in elk geval [slachtoffer 2] , één van de beoogde doelwitten van de organisatie. De rechtbank wijst in dit verband op de volgende berichten.
Op 9 september 2014 om 20.04 uur stuurt de verdachte naar [I.K.] :
“Oke waar in nl moet je wat vertellen maar liever niet via tel (…)”. [I.K.] antwoordt één minuut later:
“Zeg homo deze telss zijn voor dit gemaakt zeg of ga je me weer laten stressen bro”.
Om 20.07 uur stuurt de verdachte naar [I.K.]
: “Die bro van iranie heeft info gekregen dat brada van zo’n jongen alleki nr iranie zocht in bimri en slotermeer en ook nr jou je zou hebben gereden ofso of erbij betrokken zijn (…)”. [I.K.] reageert:
“Dus die brada van aliki zoekt mij of die brada van iran ?”.
De verdachte stuurt vervolgens:
“Jou en iranie zocht hij in bijlmer en in slotermeer iranie ze brada heeft dat van iemand gehoort dat jullie worden gezocht voor shit wat in zaandam is gebeurt”. [I.K.] reageert:
“Ja zeg tegen hem ik zoek ook die brada en dat die brada zeker achter de dood zit van ze broertje”, waarna de verdachte zegt:
“Jaa het is denk ik ook zo bro, die brada is ook nu bang voor ze eigen veiligheid man hij ging janken net bij begravenis (…)”. [I.K.] zegt dan:
“Zeg tegen die brada geef gas op die brada van aliki”.
Op 9 september 2014 om 20.26 uur, slechts enkele minuten later, stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“(…) heb je die rs nog ergens gezien bijj jou”. De verdachte reageert:
“Nee man sinds toen nie meer bro 2maande”en
“Bro doe voorzichtig man wil je niet begraven, die brada van iran zei als die lip dood is weet je zeker dat t van die aleki ze brada is k kreeg gekke rilling, k kan dr nie aan denken drm verstop je bro hij vroeg om jullie 2 in bimri en slm”.
[I.K.] stuurt vervolgens naar de verdachte:
“Jongen er zijn geen echte mannen in de buurt wollah niemand wilt osdorperweg rondje maken kijken als die rs daar is ga je zien wat er met hem gebeurd”. De verdachte antwoordt:
“Iedereen vreest voor ze leven bro moet je ook weten is faya als je in verhaal word gezet je hebt geen loed niks om te vluchten, k ga kijke tamara voor je, doe t echt alleen voor jou he, maar k ga nie meer doen wil niet dood tamara ga k rondje daar maken voor je”.
Op 18 september 2014 om 13.46 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Deze ding had geen bereik luister achie bolle vraagt je app zeg niks tegen hemw aar ik ben als die zegt zeg was france heb gehoord hij chilt et [naam 3] man bro”. Een paar uur later stuurt [I.K.] een soortgelijk bericht, waarin hij zegt:
“hij wordt vaak gezien met [naam 3] ”.
De verdachte reageert met onder andere:
“zammel je geeft me hartkloppingen, hij was gister alleen, k zeg tegen iedereen je bent moecroe(de rechtbank begrijpt: Marokko)
en tegen sommige zeg k dat k je niet spreek”.
[I.K.] heeft verklaard dat de berichten van 9 september 2014 gaan over [slachtoffer 2] (“brada van aliki”) en de broer van [M.A.H.] (“brada van iran”). Zoals hiervoor overwogen, heeft op 20 februari 2014 de liquidatie van [slachtoffer 1] plaatsgevonden in Zaandam, waarbij [M.A.H.] de schutter was en [I.K.] één van de medeplegers. In de periode vanaf 24 juli 2014 heeft [I.K.] met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] , de neef van [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 1] elkaar als broers zagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer 2] in deze periode gebruik maakte van een Audi RS en een Audi A1.
De rechtbank stelt op basis van de genoemde berichten, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, vast dat de verdachte aan [I.K.] aanbiedt om een rondje te rijden om te kijken (“spotten”) waar (de auto van) [slachtoffer 2] is. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen voorts vast dat met “ [naam 3] ”, over wie [I.K.] met de verdachte praat, één van de tweelingbroers [broer 1] en [broer 2] wordt bedoeld. Naast [slachtoffer 2] , waren ook deze broers beoogde doelwitten van de organisatie.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de door de verdachte verstuurde berichten blijkt dat hij weet dat sprake is van een samenwerkingsverband dat zich bezig houdt met het plegen van liquidaties en dat [I.K.] lid is van dit samenwerkingsverband.
Er wordt gesproken over de liquidatie van [slachtoffer 1] . Er wordt gesproken over de begrafenis van de geliquideerde [M.A.H.] . Er wordt gesproken over de broer van [M.A.H.] , die volgens de verdachte nu ook bang is voor zijn eigen veiligheid.
Dat de verdachte deze wetenschap heeft blijkt ook uit de berichten van de verdachte van 9 september 2014 om 20.16 uur en 20.19 uur:
-
“Die rechercheurs zeggen ook tegen die brada je loopt gevaar”en
-
“(…) beter niet mee bemoeien alleen jij boeit mij bro als k wat weet zeg k je voor de rest wil niet mee bemoeien is niet mij niveau, en mij probleem”.
De verdachte heeft, naast dit spotten, ook andere, meer ondersteunende gedragingen verricht.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een huis heeft geregeld voor [I.K.] in België, althans dat hij zich hiervoor heeft ingezet, en dat hij meermalen geld heeft gehaald voor [I.K.] . De verdachte wist dat [I.K.] zich in deze periode schuil hield.
Op 6 september 2014 om 17.33 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Ga eeens internet cafe osso zoeken in belgie geen antwerpen of brussel en ga alleeen als je met iemand gaat dan hoeft het niet bro max tot 1500 euro ingericht voor jou mij dus en [naam 4] en per direct moet die zijn (…)”.
Even later stuurt de verdachte de volgende berichten naar [I.K.] :
“Bel is groot bro k ga nu kijken wrm persee bel is nl faya ? Je moet ook denken ben soms bij jou en soms osso moet ook niet te te ver zijn begrijp je kost loed”en
“Jaa k kijk zo voor je als k alleen ben (…) zolang maar niemand weet waar je zit iedereen denkt toch dat je moecroe bent”en
“Jaa k kijk zo voor je help me herinneren k ben ff met iemand wil niet dat ie weet hoe wat”.
Om 23.21 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Doe google huis huren in belgie met wie ben je eerlijk als je niet alleen bent niet kijken he en kijk gwn”. De verdachte antwoordt hierop:
“K ben met iemand maar hij kijkt niet heb andere computer voor m gedaan, dat ie niet kan meekijken en vraag bolle waar st gillis is huur is 600 euro”. [I.K.] reageert:
“Wat bolle niemand moet weten kom op man niemand is niemand serieus”.
Om 23.45 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Bro onthou ze allemaal ja dan stuur je het straks na dushi niet nu sturen ze is even bezig”. De verdachte antwoordt:
“Nee beter niet man word zeker getapt hele buurt word getapt heb die tel ff uit beter, en niet via die tel man praten ook over osso niet is nie goed nu k deze tel heb”.
Een soortgelijk bericht stuurt de verdachte op 9 september 2014 aan [I.K.] :
“En gooi die andere bb weg want sco2(de rechtbank begrijpt: scotoe, politie)
kan je pijlen met die tel haal andere bb en sim en doe alleen chicks erop begrijp je me?”. Ook dit duidt op wetenschap van de verdachte van het criminele oogmerk.
Op 9 september 2014 om 22.09 uur vraagt de verdachte aan [I.K.] :
“Dus bij wie moet k loed pakken”. [I.K.] zegt:
“Ik ga je zo adres zeggen of morgen (…)”, waarna [I.K.] om 23.59 uur stuurt:
“Geld halen voor me ochtend bro”. De verdachte vraagt dan:
“Dus je hebt nog niet gekregen (…)”, waarop [I.K.] zegt:
“Jawel morgen deel 2 bro (…)”. Hieruit volgt dat de verdachte wetenschap heeft van dat [I.K.] geld krijgt van (een) ander(en).
Uit de berichten die hierop volgen, blijkt dat de verdachte in de middag van 10 september 2014 het geld moet halen. Om 13.52 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Oke bro ik ga zeggen 5 min bij station is blonde wijf in grijze polo zeg moest iets halen van elvis”. Vervolgens blijkt uit het daaropvolgende berichtenverkeer dat de verdachte naar Eindhoven gaat, waar [I.K.] zich bevindt. Met “Elvis” wordt [D.M.] bedoeld, die, naast [I.K.] , ook lid is van de criminele organisatie.
Op 16 september 2014 vraagt [I.K.] aan de verdachte hoeveel hij heeft gekregen. De verdachte reageert:
“2500 voor jou”. [I.K.] vraagt:
“En die andere”. De verdachte antwoordt:
“5”.
[I.K.] heeft als getuige verklaard dat de verdachte [D.M.] kende en dat de verdachte hem, [I.K.] , meer dan eens geld heeft gebracht. Dat geld kwam van verschillende personen, soms [D.M.] zelf en soms de vriendin van [D.M.] . Het betrof het potje van [D.M.] en het geld dat [I.K.] kreeg was voor zijn maandelijkse lasten. Over de berichten van 10 september 2014 heeft [I.K.] verklaard dat er geld voor hem moest worden gehaald bij de vriendin van [D.M.] .
De verdachte heeft, zo volgt uit het bovenstaande, in combinatie met de andere bewijsmiddelen, eraan meegewerkt dat [I.K.] zijn maandelijkse salaris van de criminele organisatie kreeg.
Ook heeft de verdachte zich beziggehouden met vuurwapens, het bezit waarvan tot het oogmerk van de organisatie behoorde. De rechtbank leidt dit af uit de volgende berichten.
Op 17 september 2014 om 03.37 uur en 03.38 uur stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“Ik ga morgen kyken dushi lig in bed men zoek eens koper die wat je in je box hebt ? 2 rug”en
“Doe nou maar krijg mini ak hahaha”. De verdachte reageert:
“Hahaha oke mag k m dan gebruiken hahah”. Op de vraag van de verdachte wat een “mini ak” is, antwoordt [I.K.] :
“AK 47 mini”.
Uit het verdere berichtenverkeer tussen [I.K.] en de verdachte blijkt dat de verdachte wapens moet verkopen. Zo stuurt [I.K.] op 17 september 2014 om 15.24 uur naar de verdachte:
“Probeer die jannoe te seren serieus man niffo 2 rug aub”. Een aantal berichten later stuurt de verdachte naar [I.K.] :
“Jaa k ga kijken voor je je hoort toch nog 2,5 te krijgen of nie”. Op 18 september 2014 stuurt [I.K.] naar de verdachte:
“(…) seer die scorp bro hebben we beetje geld serieus”.
[I.K.] heeft verklaard dat hij met de gebruiker van 8oes heeft gesproken over vuurwapens. Het woord “scorp” in het bericht van 18 september 2014, ziet op een Skorpion.
Uit de context van deze berichten leidt de rechtbank af dat met “jannoe te seren” en “seer die scorp” het verkopen van vuurwapens wordt bedoeld.
Tot slot heeft [I.K.] verklaard dat de verdachte – naast [I.K.] en [D.M.] – ook [S.I.] en [M.A.H.] , allen deelnemers aan de criminele organisatie, kende.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014 heeft de verdachte veelvuldig contact met [I.K.] , die een sleutelrol heeft in de organisatie. Dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de organisatie blijkt uit de berichten die gaan over bekende doelwitten van de organisatie, [slachtoffer 2] en de broers [naam 3] , en andere berichten waarop de rechtbank hiervoor de aandacht heeft gevestigd. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door rondjes te rijden om de locatie van (de auto van) [slachtoffer 2] in kaart te brengen; ook wel ‘spotten’ genoemd. De verdachte heeft voorts een huis gezocht voor [I.K.] , die zich schuil wilde houden, en geld – de maandelijkse bijdrage vanuit de organisatie – gehaald voor [I.K.] . Ook heeft de verdachte zich ingezet voor de verkoop van zware vuurwapens. Hiermee heeft de verdachte deelnemersgedragingen verricht. Dat de verdachte dit mogelijk primair heeft gedaan uit vriendschap met [I.K.] , staat aan dit oordeel niet in de weg. Gelet op de beschreven wetenschap van de verdachte, moet de verdachte hebben geweten, dat hij met het verrichten van zijn gedragingen ook de criminele organisatie – en het voortbestaan daarvan – ondersteunde.
De slotsom is dan ook dat de verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie die tot oogmerk had het plegen van moord, voorbereiding van moord en het bezit van vuurwapens en munitie en wel gedurende de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014, zijnde de periode dat de verdachte het PGP-toestel met daaraan gekoppeld 8oes in gebruik heeft gehad. Het ten laste gelegde feit is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [D.M.] en
* [I.K.] en
* [S.I.] en
* [G.C.] en
* [H.M.] en
* [N.H.] en
* [K.J.]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en dat bij einduitspraak de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de strafoplegging.
De raadsman heeft zich wel op het standpunt gesteld dat de vordering tot gevangenneming moet worden afgewezen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn onder meer voorbereidingen getroffen om beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 2] , [O.L.] en [slachtoffer 3] .
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden zogenoemde ‘spotters’ ingezet om de doelwitten te observeren en ‘hitters’ die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Bijdrage verdachte
De verdachte heeft aan deze organisatie deelgenomen in de periode van 6 september 2014 tot en met 18 september 2014. De verdachte had gedurende deze korte periode een actieve rol in de organisatie. De verdachte was betrokken bij het “spotten” van [slachtoffer 2] , één van de doelwitten van de organisatie. De verdachte heeft voorts ondersteunende gedragingen verricht door voor [I.K.] , een belangrijk lid van de organisatie een huis te regelen, ten behoeve van diens veiligheid, en geld te halen bij (de partner van) een ander lid belangrijk lid van de organisatie. Tot slot had de verdachte de beschikking over vuurwapens, waarover hij (middels een PGP-toestel) heeft gecommuniceerd met [I.K.] .
Het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie kan in beginsel niet anders worden bestraft dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in de eerste plaats gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld en ten tijde van het plegen van het feit bovendien in een proeftijd liep, overigens voor een andersoortig feit.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte, door zich zowel bij de politie als op de terechtzittingen voortdurend op zijn zwijgrecht te beroepen, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Anderzijds heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat sinds het bewezenverklaarde geruime tijd is verstreken en dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, inmiddels positief lijken te zijn gewijzigd.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend is.
De reden dat de rechtbank een fors lagere straf oplegt dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd, is gelegen in het feit dat de rechtbank de verdachte van een groot deel van de beschuldigingen zal vrijspreken en slechts een beperkte periode bewezen heeft verklaard.
De reden dat de rechtbank thans, na zoveel jaren, toch nog een voorwaardelijk deel oplegt, is erin gelegen dat de rechtbank enerzijds – met het opleggen van 15 maanden gevangenisstraf – de ernst van het feit wil benadrukken, maar anderzijds rekening wenst te houden met de persoon van de verdachte.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak – waarin de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt – te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 25 juni 2019, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de termijn van twee jaren is overschreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcom-berichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
De rechtbank acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Vordering tot gevangenneming
De rechtbank zal de vordering tot gevangenneming afwijzen. Anders dan het Openbaar Ministerie, ziet de rechtbank geen noodzaak om op dit moment de voorlopige hechtenis van de verdachte te bevelen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde
proeftijdzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering tot gevangenneming.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van één GSM-toestel, merk Nokia, zoals vermeld op de beslaglijst.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.