ECLI:NL:RBNHO:2022:2527

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
C/15/314646 / HA ZA 21-166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor niet-nakoming van overeenkomst door vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde], waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde] als bestuurder van Bouwgroep Waterland B.V. De zaak betreft de niet-nakoming van een overeenkomst tot het plaatsen van een dakopbouw door Bouwgroep Waterland, die inmiddels failliet is verklaard. [eiser] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade, alsook een schadevergoeding van € 28.000,00, vermeerderd met rente en kosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Bouwgroep Waterland op 22 maart 2016 is opgericht en dat [gedaagde] als bestuurder en aandeelhouder verantwoordelijk was voor de uitvoering van de overeenkomst. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedure in detail beschreven, inclusief de communicatie tussen partijen en de werkzaamheden die door Bouwgroep Waterland zijn verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet persoonlijk ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij niet wist of behoorde te weten dat Bouwgroep Waterland haar verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen grondslag is voor de aansprakelijkheid van [gedaagde] als bestuurder en heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen.

De rechtbank heeft [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 2.394,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J. van der Kluit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/314646 / HA ZA 21-166
Vonnis van 23 maart 2022(bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. B. Bom te [plaats 2].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 november 2021 en de daarin vermelde stukken
  • de mondelinge behandeling op 4 maart 2022 en de pleitnota van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 maart 2016 is Bouwgroep Waterland B.V. (hierna: Bouwgroep Waterland) opgericht met als bestuurder en (vanaf 8 maart 2017 enig) aandeelhouder Braijo Beheer B.V. [gedaagde] was bestuurder en enig aandeelhouder van Braijo Beheer. Vanaf de oprichting tot 7 juli 2016 is [betrokkene 1] medebestuurder van Bouwgroep Waterland geweest. Vanaf 7 juli 2016 tot 8 maart 2017 was Viejoro B.V. medebestuurder.
2.2.
De feitelijke (bouw)werkzaamheden binnen Bouwgroep Waterland werden verricht door [gedaagde] en (voor zover aanwezig) zijn medebestuurder.
2.3.
Op verzoek van [eiser] heeft Bouwgroep Waterland op 7 september 2016 een offerte ter hoogte van € 35.000,00 inclusief btw uitgebracht voor het plaatsen van een dakopbouw. [eiser] is akkoord gegaan met de offerte. Op 21 september 2016 heeft Bouwgroep Waterland de opdracht bevestigd aan [eiser]. Op dezelfde datum heeft Bouwgroep Waterland een vrijwel identieke opdracht bevestigd aan de buurman van [eiser], de heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]).
2.4.
In opdracht van Bouwgroep Waterland heeft een architect tekeningen gemaakt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. De vergunning is daarna aangevraagd. De facturen van de architect van in totaal € 1.972,00 zijn door Bouwgroep Waterland voldaan.
2.5.
Constructie- en Tekenbureau [bedrijf 1] heeft in opdracht van Bouwgroep Waterland statische berekeningen uitgevoerd ten behoeve van de dakopbouw. De factuur van € 847,00 is door Bouwgroep Waterland op 20 april 2017 voldaan.
2.6.
Bouwgroep Waterland heeft voor de dakopbouwen van [eiser] en [betrokkene 2] kozijnen besteld bij [bedrijf 2]. De twee facturen van in totaal € 4.399,00 zijn door Bouwgroep Waterland op 5 januari 2017 en 1 maart 2017 voldaan.
2.7.
[eiser] heeft de factuur van Bouwgroep Waterland van 21 september 2016 voor een aanbetaling van € 14.000,00 betaald. Van de daaropvolgende factuur van 4 november 2016 voor een termijnbetaling van € 14.000,00 heeft [eiser] op 21 februari 2017 een bedrag van € 7.000,00 en op 27 februari 2017 het restant van € 7.000,00 betaald.
2.8.
Op 10 februari 2017 heeft [betrokkene 2] het volgende gemaild aan Bouwgroep Waterland:
“Wij hebben op woensdag 9 februari bij dhr [gedaagde] in de loods gekeken, hier stonden keurig netjes de bouw/prefab delen en zijn in mekaar gezet.
(…)”.
2.9.
De tijdsplanning voor het plaatsen van de dakopbouw is door Bouwgroep Waterland meerdere keren uitgesteld. Op 19 mei 2017 heeft [eiser] een ingebrekestelling verstuurd. Bouwgroep Waterland heeft daarop op 24 mei 2017 bevestigd dat de werkzaamheden zouden starten op 29 mei 2017. Deze nieuwe planning is Bouwgroep Waterland niet nagekomen.
2.10.
Bij brief van 10 juli 2017 heeft [eiser] de overeenkomst met Bouwgroep Waterland ontbonden en gesommeerd het betaalde bedrag van € 28.000,00 terug te betalen.
2.11.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 31 januari 2018 is Bouwgroep Waterland veroordeeld tot betaling van € 28.000,00, vermeerderd met rente en kosten, aan [eiser]. Aan dit vonnis heeft Bouwgroep Waterland niet voldaan.
2.12.
Bouwgroep Waterland is op verzoek van [eiser] op 12 november 2019 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 26 mei 2020 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.13.
In het eindverslag heeft de curator de oorzaak van het faillissement als volgt beschreven:
“De heer [gedaagde] heeft in maart 2016 tezamen met een compagnon curanda opgericht. Nog geen half jaar nadat curanda was opgericht en reeds een aantal projecten had aangenomen, besloot de compagnon dat hij niet verder wilde met curanda en heeft zijn aandelen overgedragen aan [gedaagde]. [gedaagde] heeft voor een zeer korte periode een nieuwe compagnon aangetrokken, maar ook hij trok zich binnen 2 maanden terug.
De heer [gedaagde] heeft geprobeerd alleen de klussen af te ronden, maar is daarin niet goed geslaagd, omdat de klussen waren aangenomen op grond van 2 voltijd werkende bouwvakkers. De activiteiten van curanda zijn in september 2017 gestaakt. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 28.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, een bedrag van € 1.276,55 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen kort samengevat ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder van Bouwgroep Waterland persoonlijk ernstig verwijtbaar en dus onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld. Ook heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting door [eiser] willens en wetens te misleiden. [gedaagde] is daarom gehouden de door [eiser] geleden schade van € 28.000,00 te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onrechtmatig handelen als bestuurder
4.1.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling, persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap gelden dus hogere eisen dan in het algemeen het geval is. [1] Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [2]
4.2.
Van ernstige persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder van een vennootschap kan in de eerste plaats sprake zijn indien deze namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan terwijl hij wist, althans behoorde te weten, dat de vennootschap de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden. Dat geldt niet als de bestuurder omstandigheden aanvoert op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. [3]
4.3.
Van persoonlijke ernstige persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder kan ook sprake zijn als de bestuurder willens en wetens heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt met schade voor zijn wederpartij als voorzienbaar gevolg. [4]
Het aangaan van een verbintenis terwijl de bestuurder wist, althans behoorde te weten, dat de vennootschap de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou kunnen nakomen en evenmin verhaal zou bieden (de ‘Beklamel’-maatstaf)
4.4.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] als bestuurder van Bouwgroep Waterland een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat hij bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst wist of behoorde te weten dat Bouwgroep Waterland haar verplichtingen uit die overeenkomst niet zou nakomen en dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Bouwgroep Waterland niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [gedaagde] heeft volgens [eiser] nooit de intentie gehad om de overeenkomst met [eiser] na te komen. Hij heeft € 28.000,00 van [eiser] geïncasseerd, maar hij heeft dat geld niet gebruikt om materialen aan te schaffen. [gedaagde] heeft nooit (substantiële) werkzaamheden ten behoeve van de dakopbouw verricht. Hij heeft talloze excuses verzonnen voor het niet nakomen en heeft voortdurend toezeggingen gedaan om [eiser] aan het lijntje te houden. Die toezeggingen waren in strijd met de waarheid en waren er alleen op gericht dat [eiser] de overeenkomst niet zou ontbinden. Als [gedaagde] in januari 2017 had gezegd dat het hem niet lukte om de werkzaamheden af te maken, had [eiser] zijn geld nog terug kunnen halen. Door de toezeggingen van [gedaagde] heeft [eiser] dat niet gedaan en kon Bouwgroep Waterland de reeds betaalde bedragen voor zichzelf houden. [gedaagde] heeft de vennootschap vervolgens leeg getrokken en alle andere schuldeisers voldaan, met als gevolg dat er voor [eiser] geen verhaal meer mogelijk was, aldus nog steeds [eiser].
4.5.
[gedaagde] erkent dat er dingen zijn misgegaan en dat de communicatie met [eiser] niet altijd goed is geweest, maar hij betwist dat hij als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] stelt dat hij er alles aan heeft gedaan om Bouwgroep Waterland de overeenkomst volledig na te laten komen, maar het lukte niet om de werkzaamheden af te ronden. Dat heeft er vervolgens toe geleid dat [eiser] de overeenkomst met Bouwgroep Waterland heeft ontbonden. Bouwgroep Waterland is wel degelijk gestart met het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. Zij heeft een architect tekeningen laten maken voor de vergunningaanvraag en een tekenbureau bouwtekeningen laten maken. Ook zijn materialen en kozijnen voor de opbouw besteld. De kozijnen zijn bij [eiser] thuis afgeleverd en in de werkplaats heeft [gedaagde] de dakopbouw prefab opgebouwd. [eiser] en buurman [betrokkene 2] zijn komen kijken in de werkplaats en hebben de prefab dakopbouwen zelf gezien. Het is [gedaagde] eerst door de regenachtige weersomstandigheden en vervolgens gezondheidsproblemen en teveel werk niet gelukt om de prefab opbouw te plaatsen en af te werken. Toen Bouwgroep Waterland de opdracht van [eiser] aannam had [gedaagde] nog een compagnon, maar die vertrok na een paar maanden. Er was teveel werk aangenomen voor één persoon. [gedaagde] betwist dat hij geld aan de vennootschap heeft onttrokken.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat Bouwgroep Waterland de verplichtingen uit die overeenkomst met [eiser] niet zou (kunnen) nakomen. Anders dan [eiser] stelt, heeft Bouwgroep Waterland wel degelijk allerlei werkzaamheden ter uitvoering van de overeenkomst verricht.
4.7.
[eiser] heeft erkend dat een omgevingsvergunning voor de dakopbouw is aangevraagd en dat kozijnen zijn besteld. Uit de overgelegde facturen en betalingsbewijzen blijkt dat Bouwgroep Waterland € 1.972,00 heeft betaald aan de architect die de vergunningaanvraag voor de twee dakopbouwen heeft verzorgd en € 847,00 aan het tekenbureau dat de statische berekeningen voor de opbouw van [eiser] heeft gemaakt. Bouwgroep Waterland heeft voor de dakopbouwen van [eiser] en [betrokkene 2] kozijnen besteld bij [bedrijf 2]. De twee facturen van in totaal € 4.399,00 zijn door Bouwgroep Waterland op 5 januari en 1 maart 2017 voldaan. [gedaagde] heeft met de overgelegde offerte, orderbevestigingen, facturen en betalingsbewijzen bovendien voldoende onderbouwd dat hij ten behoeve van de twee dakopbouwen in november 2016 voor
€ 7.321,59 aan materialen heeft besteld bij Van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]). Weliswaar staan op de orderbevestigingen en facturen geen referenties naar dit project, maar die referentie staat wel op de offerte van [bedrijf 3]. De materialen op de offerte en op de orderbevestigingen komen in grote lijnen overeen. Voor het feit dat tussen de offerte en de facturen een verschil zit van iets minder dan € 2.000,00 heeft [gedaagde] een aannemelijke verklaring gegeven, namelijk dat de materialen die door [bedrijf 3] op een later moment ter plekke bij de woningen van [eiser] en [betrokkene 2] zouden worden afgeleverd nog niet waren geleverd en dus ook nog niet waren gefactureerd.
4.8.
Dat Bouwgroep Waterland allerlei materialen voor de dakopbouwen heeft besteld blijkt ook uit het feit dat [eiser] en [betrokkene 2] in de loods zijn komen kijken en daar twee prefab dakopbouwen hebben zien staan, die volgens [betrokkene 2] ‘keurig netjes in elkaar waren gezet’. De rechtbank gaat voorbij aan de suggestie van de advocaat van [eiser] ter zitting dat de opbouwen die [eiser] heeft gezien ook voor een andere klus kunnen zijn geweest. Voor die veronderstelling heeft [eiser] geen enkele onderbouwing gegeven en hij heeft destijds ook geen aanleiding gezien om te twijfelen of het wel zijn opbouw was die in de werkplaats van Bouwgroep Waterland stond. Dat Bouwgroep Waterland op hetzelfde moment twee exact dezelfde dakopbouwen voor twee andere klanten zou hebben klaarstaan, is ook niet erg waarschijnlijk.
4.9.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat Bouwgroep Waterland ter uitvoering van de overeenkomst met [eiser] wel degelijk een aanvang met de werkzaamheden heeft gemaakt, een deel van de werkzaamheden heeft uitgevoerd (het prefabriceren van de dakopbouw), materialen heeft besteld en in verband daarmee € 6.707,30 heeft betaald aan derden. De stelling van [eiser] dat Bouwgroep Waterland (vrijwel) geen werkzaamheden heeft verricht en de conclusie die [eiser] daaruit trekt, dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om Bouwgroep Waterland de overeenkomst te laten nakomen, volgt de rechtbank daarom niet. Daarmee is er geen grondslag voor de stelling van [eiser] dat [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst wist dat Bouwgroep Waterland de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet zou nakomen.
Het bewerkstelligen of toelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt en frustratie van verhaal
4.10.
Het tweede verwijt dat [eiser] [gedaagde] maakt is dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Bouwgroep Waterland de overeenkomst niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Volgens [eiser] kan [gedaagde] hiervan een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt. [gedaagde] stelt echter dat hij heeft geprobeerd de overeenkomst na te komen, maar dat dat door verschillende omstandigheden steeds niet lukte. Bouwgroep Waterland had uiteindelijk teveel werk aangenomen voor één persoon en [gedaagde] kon het allemaal niet meer in zijn eentje bolwerken. [eiser] betwist dat er teveel werk was en wijst erop dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [gedaagde] tijdens het project in ieder geval gedurende zes maanden wel een compagnon heeft gehad.
4.11.
De stelling van [gedaagde] dat Bouwgroep Nederland teveel werk had aangenomen voor één persoon vindt bevestiging in het faillissementsverslag van de curator van 9 december 2019. De curator heeft daarin onder ‘oorzaak faillissement’ toegelicht dat [gedaagde] heeft geprobeerd alleen de klussen af te ronden, maar dat hij daarin niet goed is geslaagd, omdat de klussen waren aangenomen op grond van twee voltijd werkende bouwvakkers. Uit het enkele feit dat uit het handelsregister blijkt dat [gedaagde] tot 8 maart 2017 een medebestuurder (Viejoro B.V.) heeft gehad, volgt niet dat deze medebestuurder ook gedurende die periode een bouwvakker ter beschikking heeft gesteld om samen met [gedaagde] de werkzaamheden uit te voeren. Volgens de curator in zijn verslag heeft deze ‘compagnon’ zich binnen twee maanden teruggetrokken (dat wil zeggen rond september 2016, toen Bouwgroep Waterland de opdracht van [eiser] had aangenomen).
4.12.
[eiser] heeft niet weersproken dat Bouwgroep Waterland de voorgenomen werkzaamheden tot het plaatsen van de dakopbouw en de afwerking ter plaatse in mei 2017 niet heeft kunnen uitvoeren wegens de regenachtige weersomstandigheden en het risico op lekkage. Daarvan kan [gedaagde] dus geen verwijt worden gemaakt. Zoals [gedaagde] op de zitting ook met zoveel woorden heeft erkend, heeft hij in de periode daarna richting [eiser] (en [betrokkene 2]) geregeld excuses aangedragen en toezeggingen gedaan in strijd met de waarheid. Hij deed dat naar eigen zeggen omdat hij ondertussen ook andere klussen moest afmaken, hij het niet meer aankon en probeerde van het aandringen door [eiser] en [betrokkene 2] af te zijn omdat hij ‘rust in zijn kop wilde’ en hoopte het werk op een later moment alsnog te kunnen afmaken. Dat duidt veel meer op een situatie waarin [gedaagde] ‘zijn kop in het zand stak’, dan dat hij bewust heeft gehandeld met de bedoeling om de (verdere) nakoming van de overeenkomst door Bouwgroep Waterland of verhaal door [eiser] te verhinderen. Daarvan is niet gebleken. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat Bouwgroep Waterland de dakopbouw al had geprefabriceerd en in de werkplaats klaar had staan. Dat duidt erop dat [gedaagde] in elk geval de intentie heeft gehad om Bouwgroep Waterland de overeenkomst met [eiser] te laten nakomen. Aan Bouwgroep Waterland kan daarom wel het verwijt worden gemaakt dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar daarvan kan [gedaagde] als bestuurder niet een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. Het komt erop neer dat [gedaagde] er uiteindelijk niet in is geslaagd om al het werk dat Bouwgroep Waterland had aangenomen in zijn eentje te voltooien.
4.13.
Dat [gedaagde] het verhaal op Bouwgroep Waterland heeft gefrustreerd doordat hij de vennootschap heeft ‘leeg getrokken’, zoals [eiser] stelt, is niet gebleken. [eiser] heeft voor zijn stelling dat [gedaagde] een nieuwbouwwoning voor zichzelf heeft gekocht met de gelden van [eiser], geen onderbouwing gegeven. De curator heeft daarover in zijn verslagen ook niets geconstateerd. Dat [gedaagde] als bestuurder van Bouwgroep Waterland de overige crediteuren van de vennootschap (in het kader van haar bedrijfsvoering) wel heeft betaald, brengt niet zonder meer mee dat [gedaagde] als bestuurder een ernstig verwijt treft. [eiser] heeft ook niet onderbouwd gesteld dat (en vanaf welk moment) sprake is geweest van paulianeuze of onrechtmatige selectieve betalingen.
4.14.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] als bestuurder van Bouwgroep Waterland niet aansprakelijk is voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van het niet nakomen van de overeenkomst door Bouwgroep Waterland.
Persoonlijk onrechtmatig handelen
4.15.
Tot slot betoogt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door hem willens en wetens te misleiden en dat [gedaagde] daarmee niet als bestuurder, maar als persoon in strijd heeft gehandeld met een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting. [5] De rechtbank volgt [eiser] daarin niet, omdat [gedaagde] in zijn uitlatingen jegens [eiser] steeds heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van bestuurder van Bouwgroep Waterland. [eiser] heeft ook niet toegelicht in welke (andere) hoedanigheid [gedaagde] zelf heeft gehandeld en welke zorgvuldigheidsverplichting hij in die hoedanigheid in acht had moeten nemen. Omdat [gedaagde] zijn uitlatingen en gedragingen heeft gedaan in de uitoefening van zijn functie als bestuurder, kan hij slechts aansprakelijk worden gehouden met inachtneming van de verzwaarde toerekeningsmaatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid. Zoals hiervoor is geoordeeld, is daaraan niet voldaan.
4.16.
De conclusie is dat [gedaagde] ook anderszins niet aansprakelijk is jegens [eiser]. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser] afwijzen.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 2.394,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.394,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [6]

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services)
2.Hoge Raad 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Hezemans Air)
3.Hoge Raad 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel)
4.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)
5.Hoge Raad 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881 (Spaanse Villa)
6.type: 977